De arcade, de met bogen en gewelven overdekte ruimte, heeft de afgelopen jaren een comeback gemaakt. Overal is de boog als architectonische vorm ‘plotseling’ terug, niet alleen in gevels maar ook als ruimte vormend middel. Als nu weer voor zo’n eeuwen oude architectonische vorm, die voor velen zelfs een ‘archetypsiche’ architecturale vorm is, wordt gekozen, kan dat geen toeval zijn.
De boog is terug, overal: in de gevel van een wolkenkrabber in New York door David Adjaye; in de toren van Nieuw Bergen van Monadnock; als galerij- en balkonomlijsting bij sociale woningbouw in Parijs door Antonini Darmon Architectes. De boog vormt de publieke entree van het nu in aanbouw zijnde woningbouwblok in de Spaarndammerbuurt door Korth Tielens en Marcel Lok; dient als gevelelement van het Clarissenhof door Dok architecten in Tilburg; en dan is er natuurlijk de supersize boog van de Markthal in Rotterdam, ontworpen door MVRDV.
Net als aan het einde negentiende eeuw zijn ze een vrijblijvend, bewust gekozen architectonisch gebaar. Nergens is de boog een rechtstreeks uitdrukking van een ‘Vitruviaanse’ samenhang tussen vorm en materiaal. De boog is een Post-Moderne associatie. Soms is die merkwaardig, Adyaye’s toren roept onvermijdelijk herinnering op aan de gevel van het door de Italiaanse Fascisten gebouwde Palazzo della Civiltà Italiana. De boog in het project in de Spaarndammerbuurt verwijst vast naar de doorgangen in de vroeg twintigste eeuwse blokken elders in de wijk. En in Tilburg verwijst de boog ongetwijfeld naar het klooster dat eerder op de locatie stond (of dat boogramen had is onbekend). In Parijs is de boog een luchtige, bijna humoristische bewerking van de arcades van de Renaissance stadspaleizen. (Door verschuivingen en vervormingen wordt de verpletterende zwaarte van de EUR-referentie behendig ontweken.) En in Nieuw-Bergen lijkt de boog niet meer dan een decoratief element: een Venturi-achtige architectonisch vorm die een retroactieve infusie van historie in deze (niet meer zo heel) nieuwe stad probeert te zijn.
Op een andere plek is de boog nu ook alom vertegenwoordigt: in de eindeloze stroom van Pinterest- en Insta-proof interieurs. De gekromde lijn en de verlopende schaduwen van de boog, gecombineerd met zachte contrasten in weemakende combinaties van pastelkleuren, dragen bij aan ‘pleasing’ beelden met genoeg visuele diversiteit om binnen het instagram-universum in de smaak te vallen.
Maar waar staat de boog in deze projecten nu voor? Laten we de ontwerpers van deze gebouwen het voordeel van de twijfel geven dat ze een ‘hogere’ ambitie hebben dan een Instagram-lekker beeld en deze oeroude architectonische vorm bewust hebben ingezet. Als dat zo is, wat zegt ze over de architectuur van de huidige stad?
Een kleine biografie van de boog zet de wieg van de (rond)boog in de Romeinse tijd. De boog overspande de grote civiele/publieke gebouwen die de Romeinen bouwden: de basilica’s, tempels en badhuizen waarin het Romeinse (stedelijke) leven zich afspeelde (mits je een echte Romein was). De boog, uitgevoerd in metselwerk en beton, de andere Romeinse uitvinding, was de ultieme uitdrukking van de Vitruviaanse drie-eenheid van Firmitas, Utilitas en Venustas.
Binnen de door machtige families geleide en welvarende Italiaanse stadsstaten bloeit in de Renaissance de Romeinse bouwkunst op. Met nieuwe technieken worden koepels, tongewelven en rondbogen met grote elegantie en rankheid gebouwd. De misschien wel mooiste uitdrukking van de Renaissance boog is te vinden rond de binnenhoven van stadspaleizen. Deze arcades van stapelingen van repeterende bogen op slanke kolommen zijn gracieus en ruimtelijk.
In de eeuwen daarna, tot ver in de negentiende eeuw, werd de boog en/of gewelf nog veelvuldig toegepast maar waar ze eerst een integraal onderdeel is van een manier van bouwen (een gestapelde stenen constructie), erodeert het toenemende gebruik van staal en later beton de constructieve logica van de boog. ‘Bevrijd’ van zijn constructieve logica hangt een tongewelf als een afgehangen plafond onder een raster van (stalen) spanten dat het ‘echte’ werk doet. In de gevel, nu nog slechts een vlies dat rond een dragend skelet wordt gehangen, is ze een vrijblijvende keuze geworden. De boog werd een vrije vorm, naar believen in te zetten afhankelijk van de gezochte architectonische associatie en referentie.
Toch lijkt de inzet van de boog niet willekeurig te zijn, ze werd met name ingezet voor de plint en voor het publiek toegankelijke ruimten van gebouwen. Kennelijk representeerde de boog wat je een ‘publieke’ kwaliteit in de architectuur kan noemen.
En toen kwamen de strenge modernisten met hun afkeer van ‘willekeurige’ vormen zonder onderliggende rationaliteit. De nieuwe rationaliteit is voor velen dan de rechte, betonnen of stalen lijn, de geometrische uitdrukking van helderheid, precisie en efficiëntie vonden ze. De boog wordt ondanks dit fundamentalisme door veel architecten nog steeds ingezet als architectonisch element denk aan Kropholler, maar uiteindelijk wordt ze, zeker na de Tweede Wereldoorlog, als erfenis van een ongewenst verleden bij het ideologische grof vuil gezet.
Toch bleef de boog een inspiratiebron. Zo was de 12de eeuwse architectuur van het Cisterciënzer klooster Le Thoronet in de Provence, met zijn tongewelven van droog stapelwerk van in het zicht gelaten lokale steen, een grote inspiratie voor Jean Pierre Jeanneret (Le Corbusier) vanwege de architectuur die een extreme helderheid en kracht uit één materiaal weet te kneden – iets wat hij zelf in beton probeerde te bereiken. De boog wordt als vorm ‘objectief’, op een Vitruviaanse wijze. Erkend als constructief efficiënt en ruimtelijke waardevol effect. In de jaren zestig en zeventig is de boog in haar monumentale zwaarte daarmee weer terug, bijvoorbeeld in de veelal institutionele projecten van Louis Kahn maar ook van Kenzo Tange. Uitgevoerd als ‘echte’ boog in metselwerk drukt ze geen vrijblijvende associatie uit maar heeft ze een autonome monumentaliteit, ze is een uitdrukking van een ‘rationele’ ruimtelijke structuur.
If you think of Brick, you say to Brick, ‘What do you want, Brick?’ And Brick says to you, ‘I like an Arch.’ And if you say to Brick, ‘Look, arches are expensive, and I can use a concrete lintel over you. What do you think of that, Brick?’ Brick says, ‘I like an Arch.’ And it’s important, you see, that you honor the material that you use. … You can only do it if you honor the brick and glorify the brick instead of shortchanging it. (Kahn, Louis I. (2003). Robert C. Twombly (ed.). Louis Kahn: Essential Texts. W. W. Norton & Company. p. 158.)
Pas medio jaren tachtig wordt de boog weer opgeladen met expliciete associatieve ambitie. Om de architectuur meer dan een technocratisch en tot industriële efficiëntie gereduceerd Modernisme te laten zijn, wordt de boog door architecten Venturi/Scott Brown opgenomen in een nieuw, postmodern vocabulaire. Zonder Kahns ‘strengheid’, is de boog opnieuw een drager van herinnering en collectieve kennis. We zijn in zekere zin dan terug in de negentiende eeuw. Weer is de boog veelal een teken van ‘publieke kwaliteit’: de voordeur, entreehal, de arcade als ruimte ‘tussen’ publiek en privaat.
In de jaren negentig is de boog praktische afwezig in het semi-nuchtere, kritische en ontregelende neo-modernisme van de conceptuele architectuur. De boog geen ’logische’ uitkomst van programmatische manipulaties of de iconische stapeling van bouwtechnische structuren, anders dan de schuine lijn die dat kennelijk wel was.
Tot ergens halverwege de helft van de jaren 00 van de 21 ste eeuw. De boog is terug! Één van de eerste projecten die mij bekend is, is de Tama University Library uit 2007, ontworpen door Toyo Ito and Associates. De bibliotheek van de particuliere Tama Universiteit is opgebouwd uit een twee-laagse stapeling van in het werk gestorte wanden met grote, ongelijke en vervormde boogvormige openingen. Het werk van Kenzo Tange lijkt een voor de hand liggende bron, zij het nu met een stripboekachtige lichtheid. De bogen overdekken wat (daardoor) plein-achtige vloeren zijn en roepen effectief ‘Romeinse’ associaties op.
En nu is de boog echt overal. Toch is de toepassing opnieuw niet willekeurig. Ook nu kan het geen toeval zijn dat de boog vooral wordt ingezet op plekken met een ‘publiek’ gebruik. Maar daarmee is het nog niet automatisch ook ‘publieke’ architectuur. Is het toevallig dat de ‘publiek’ (bedoelde) architectuur van de boog nu zonder uitzondering wordt ingezet bij projecten die uiteindelijk een private ontwikkeling zijn? In een tijd waarin ‘het publieke’ is uitbesteed aan ‘de markt’ (omdat die efficiënter zou zijn), heeft de architectuur, lijkt het, met de boog een passend en effectief middel (terug) gevonden om ruimten die in essentie privaat zijn, als ‘publiek’ te verkopen. Onder de beschutting van haar bogen bied ‘de markt’ een geborgen, met associaties en herinneringen gevulde, comfortabele ‘publieke’ ruimte aan. Een ‘publieke’ ruimte die ‘beter’ is dan de stroeve, gure, moeilijke, echte publieke ruimte buiten.
Het extreemste voorbeeld daarvan is misschien wel de Markthal: een mega-boog met daaronder een als ‘markt’ gecamoufleerd winkelcentrum, in eigendom van één van de grootse Europese vastgoedbeleggers. Een merkwaardige boog, die aan de onderzijde ‘uitgezakt’ lijkt te zijn, als een ingezakte pudding. Is deze vervorming stiekem een (onuitgesproken) kritische noot van MVRDV? Of is het een banale uitdrukking van de wens om meer m2 op maaiveld te maken dan er op de verdiepingen gevraagd is? De boog van de Markthal heeft geen materiële kwaliteiten, ze is alleen een vervreemdend beeld in de vorm van het kunstwerk van Arno Coenen en Iris Roskam. Glazen vliezen aan beide einden van de boog doen, zonder succes, heel hard hun best om er niet te zijn. De harde grens tussen de echte openbare ruimte van de Binnenrotte en het simulacrum van een publieke ruimte onder de boog is niet weg te poetsen.
De boog is in contemporaine projecten een met technisch kunst- en vliegwerk gebouwd symbool, visueel aantrekkelijk en instagrammable. Waar de rechte lijn en het grid nog steeds de dwingend economische logica van het industriële bouwen uitdrukken, is de boog een bewuste ontkenning van die logica. De architecten zijn vast trots op de ‘heroïsche’ artistieke kracht van hun ontwerp die deze logica heeft ‘overwonnen’. Maar die trots is misplaatst. De ontkenning is juist de symboliek van de hedendaagse boog. ‘De markt’ bedenkt, bouwt en bezit deze ruimten. De ruimten krijgen alleen een vorm die de economische realiteit hiervan van bewust visueel ontkent. Of beter misschien: ze verhult. Als een Griekse sirene betoveren de bogen onze geesten en laten ‘echte’ publieke architectuur een onherbergzame plek lijken.