Recensie

Op zoek naar het verloren thuis

Je zou het soms bijna vergeten in alle hectiek rondom woningnood, exploitatiemodellen, bouwbesluit en omgevingsvergunningen, maar in de ontwerpen van architecten spelen zich de levens van echte mensen af. Levens vol uitzinnige vreugde, grote tragiek, liefde en depressies. Hoe goed het huis ook is ontworpen, het welzijn van de bewoners laat zich er niet altijd door sturen. En soms is zo’n bewoner zelf een architect.

ise jingu tempel ca1910

Ise Jingu tempel, Japan ca.1910 / collectie KITLV

In de roman Het wolkenpaviljoen van Jannie Regnerus is hoofdpersoon Luut een gevierd architect met een grote professionele vertwijfeling. Hij is bedreven in het maken van huizen voor anderen, maar na zijn echtscheiding is hij verdwaald geraakt in zijn eigen begrip van ‘thuis’. Op welke ideeën over wonen, huis en haard kan hij zich nog beroepen in zijn ontwerpen?

Luut is volkomen vervreemd van zijn gevoel voor Thuis. Net zomin als hij nog weet hoe hij een thuis voor zichzelf en zijn dochter Tessel moet maken, weet hij zich raad met zijn professie. Hoe geloofwaardig ben je als architect wanneer je zelfs van je eigen zorgvuldig gebouwde thuis een ruïne hebt gemaakt? Hoe verhouden zich het fysieke huis en het mentale begrip van thuis zijn tot elkaar? Luut ziet de bouwpraktijk steeds sneller worden en vraagt zich af hoe een gezin ooit gelukkig kan worden in een Chinese flatwijk die in drie weken uit de grond wordt gestampt. Hoe kun je wortelen in zielloze huizen?

De timing van uitgave is een toevallige voltreffer: nu de lockdown ons maandenlang binnen heeft gehouden, is de betekenis van thuis in ieders leven groter en belangrijker is geworden dan ooit. De afwezigheid van een publiek leven leidt tot de confrontatie met alle mogelijke gevoelens rondom thuis zijn: van het romantische, idyllische thuis als basis, tot het onbehaaglijke thuis van de ontheemding en vervreemding. Een beschouwing is op z’n plaats in deze actualiteit.

Het wolkenpaviljoen is een roman, en – gelukkig –  geen architectonische verhandeling. Maar al verwijst het boek niet expliciet naar posities uit de architectuurtheorie, het heeft wel een sterk essayistisch karakter. In kraakheldere beschrijvingen vervlecht Regnerus fictie met vrije verkenningen van het begrip thuis. We lezen over de nylon huizen van de Koreaanse kunstenaar Do Ho Suh, gemaakt naar herinneringen van alle huizen waar hij ooit leefde. We lezen over Louis Kahn, die er meerdere thuizen op nahield, over vogelnestjes van ijzerdraad, en over de Mongoolse nomaden voor wie thuis bestaat uit het steeds weer oprollen van de tent. Soms misschien wat te anekdotisch beschreven, maar alle voorbeelden zijn raak gekozen en bieden tezamen een complete staalkaart van mogelijke vormen van ontheemding en van verlangens naar een thuis.

Luuts vertwijfeling is een welkome afleiding in het rijtje architecten-als-hoofdpersoon van een roman. Hij is het tegendeel van bijvoorbeeld Howard Roark uit The Fountainhead van Ayn Rand of Johannes Vermeer uit Euforie van Christiaan Weijts, kunstenaars die tegen de klippen op vechten voor hun onstuitbare ideeën. Luut, zonder achternaam, heeft geen vaste overtuigingen, alleen maar vragen over zijn rol als architect. Het kwetsbare fictieve personage met zijn filosofische vragen, de echtscheiding, de essayistische uitweidingen: de ingrediënten van het boek zijn overtuigend geïntegreerd. Regnerus heeft een prachtig precieze schrijfstijl die architectonische associaties oproept: glashelder, sereen en met alle bewegingsruimte voor de lezer.

Het mag dan ook niet verbazen dat Luut uiteindelijk zijn inspiratie terugvindt in Japan. In de rust en rituelen rondom de Ise Jingu tempel, het heiligdom dat iedere twintig jaar volledig wordt afgebroken en vervolgens exact op dezelfde manier weer wordt opgebouwd, vindt hij de inspiratie om weer zelf te gaan ontwerpen. ‘Thuis’ is voor Luut geen statisch begrip meer. Het is een bouwwerk, fysiek en mentaal, dat steeds opnieuw wordt gedefinieerd, aan de hand van herinneringen en gebeurtenissen, verlangens en desillusies. Langzaam, zorgvuldig, met aandacht voor elke steen.

Zo krijgt Het wolkenpaviljoen, misschien onbedoeld, toch een architectuurtheoretische betekenis: met een heldere definitie van het begrip Thuis als een wendbaar gegeven, iets dat steeds opnieuw moet worden uitgevonden en gebouwd. Soms heb je even geen Heidegger of Bachelard nodig. Een korte, scherp geschreven roman zegt precies het juiste, zonder een woord te veel.

Enkele gerelateerde artikelen