In deze serie vertellen promovendi van verschillende universiteiten over hun onderzoek en onderzoekmethoden. Wat is het onderwerp van hun onderzoek? Welke vragen willen zij met hun onderzoek beantwoorden? En welke problemen lopen zijn tijdens het onderzoek tegen het lijf? Karim van Knippenberg (Universiteit Gent) onderzoekt de betekenis van erfgoed in de hedendaagse samenleving, een onderzoek dat onderdeel is van het Europees onderzoeksproject ‘Open Heritage’, dat zich richt op de herontwikkeling van erfgoed in samenspraak met lokale gemeenschappen.
Het tv-programma ‘Hier zijn de Van Rossems’ biedt een leerzame kijk op de geschiedenis en ontwikkeling van steden in Nederland en omliggende landen. In dit programma wordt deze geschiedenis verteld aan de hand van verhalen rondom historische objecten of gebouwen zoals kerken, kastelen of stadhuizen. De beelden die de kijker gepresenteerd krijgt, sluiten aan bij het beeld dat veel mensen hebben van erfgoed: een soort idyllisch ‘ansichtkaart-erfgoed’, waarbij iets als erfgoed wordt gezien vanwege zijn ouderdom, monumentaliteit, of esthetische waarde. Erfgoed gaat echter al lang niet meer uitsluitend over oude gebouwen of monumenten in historische binnensteden. Het is niet voor niks dat de makers van het tv-programma ook op zoek gaan naar onalledaagse vormen van erfgoed. Zo werden in Eindhoven de herbestemde panden op de voormalige industriële Philips-terrein bezocht, en werden in kamp Amersfoort ook de pijnlijke herinneringen uit het verleden – in dit geval de Tweede Wereldoorlog – niet uit de weg gegaan.
De stadsbezoeken in het kader van dit tv-programma weerspiegelen daarmee de ontwikkelingen in het denken over cultureel erfgoed in brede zin en monumentenzorg in het bijzonder. Grofweg identificeer ik een viertal ontwikkelingen, die daarmee tevens de sturende kaders vormen voor mijn promotieonderzoek. Dit zijn ontwikkelingen die in heel Europa zichtbaar zijn, maar met name in West-Europese landen (o.a. Vlaanderen, Nederland) ook worden geïncorporeerd in het erfgoedbeleid.
Als eerste ontwikkeling zien we een verdere koppeling tussen gebouwd erfgoed en leefomgeving. Enerzijds doordat gebouwd erfgoed nadrukkelijk een rol krijgt in ruimtelijke ontwikkelingen, en anderzijds door het een nieuwe functie te geven. Voorbeelden van herbestemming zijn ondertussen talrijk. Of het nu gaat over een boekhandel in de voormalige Dominicaner kerk in Maastricht, of een cultureel centrum in een voormalige ijzergieterij in Ulft; gebouwd erfgoed krijgt middels een herbestemming een nieuwe betekenis en economische waarde. De vraag naar herbestemming van dit erfgoed zal alleen nog maar verder toenemen nu enerzijds de druk op de leefomgeving toeneemt (denk aan woningnood) en anderzijds meer erfgoed leeg komt te staan (bijvoorbeeld door ontkerkelijking). De uitdaging bij dit soort herbestemmingen is er voor te zorgen dat niet alleen de – door economische waarde gestuurde – projectontwikkelaars een stem hebben, maar bijvoorbeeld ook lokale erfgoedgemeenschappen of buurtbewoners. Te vaak zien we nog voorbeelden waarbij erfgoed weliswaar wordt opgeknapt en een nieuwe functie krijgt, maar dat deze herbestemming niet aansluit bij de wensen van buurtbewoners. Om hen een grotere stem te geven moet er gezocht worden naar creatieve en flexibele (financierings-)modellen waarmee het mogelijk wordt dat ook buurtbewoners het initiatief voor herbestemming kunnen nemen.
Een tweede ontwikkeling is een verbreding qua afbakening en definitie van erfgoed. Niet alleen verdwijnt de grens tussen oud en nieuw steeds meer – waardoor ook bijvoorbeeld gebouwen die jonger dan 50 jaar zijn op een monumentenlijst terecht kunnen komen – maar daarnaast is er ook discussie over het dynamischer maken en oprekken van het erfgoedbegrip. Kan de eerste moskee van Nederland (geopend in 1955) ook gezien worden als Nederlands erfgoed? En wat te doen met het jeugdige erfgoed uit de wederopbouwperiode? De uitdagingen die dit met zich mee brengt is dat het erfgoedbegrip dreigt te vervagen als de grens tussen oud en nieuw verdwijnt. Immers, als we het erfgoedbegrip blijven oprekken, dan kan in potentie uiteindelijk alles als erfgoed gezien worden. Zo’n situatie is onhoudbaar, aangezien erfgoed dan een behoorlijke sta-in-de-weg wordt voor hedendaagse ontwikkelingen. Dit zie je vandaag de dag al bij bijvoorbeeld woningbouwverenigingen voor wie het behoud van (relatief jonge) monumentale sociale huurwoningen een zware last legt op hun activiteiten.
Een extra nadruk op het beschermen van erfgoed door behoud van verhalen kan gezien worden als een derde ontwikkeling. Recent stelde de Nederlandse minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ingrid van Engelshoven nog dat: “Inzetten op het vertellen van verhalen van, voor en door de samenleving beschouw ik als een aanvullend middel om erfgoed te beschermen. Wie de verhalen achter het erfgoed kent, wil het graag doorgeven”. Dit past in een bredere tendens om burgers bij erfgoedbeleid te betrekken door verhalen en betekenissen die mensen aan erfgoed hechten op te tekenen. Want erfgoedwaarden hoeven niet altijd tot uiting te komen in ‘de stenen’, maar kan ook tot uiting komen via tradities, identiteit, of herinnering. Op die manier kan erfgoed houvast bieden in een snel veranderende (materiële) omgeving. Maar tegelijk maakt dit de erfgoedzorg erg ingewikkeld. Immers, welke en wiens verhalen neem je mee? En wat doe je bij conflicterende verhalen of ideeën over erfgoed? Daarnaast vallen gebouwen of andere materiële objecten cultuurhistorisch te classificeren, maar is dit bij volatiele immateriële praktijken lastig of onmogelijk.
Als vierde en laatste ontwikkeling noem ik een verdere vermaatschappelijking van erfgoed (een ontwikkeling die overigens overlapt met de drie voorgaande). Vermaatschappelijking van erfgoed wil zeggen dat individuen of groepen zich melden omdat ze willen dat hun idee van erfgoed meegenomen wordt in de keuzes rondom erfgoed. Dit kan gaan over meer geïnstitutionaliseerde erfgoedorganisaties zoals bond Heemschut, maar ook over bezorgde burgers die graag dat ene bijzondere pand in hun straat of wijk willen behoeden voor sloop. Tevens zien we de laatste tijd steeds nadrukkelijkere pleidooien om erfgoed ‘inclusiever’ te maken. Als gevolg van een postnationalistische en postkoloniale visie op culturen ontstaat er bijvoorbeeld discussie over straatnamen, standbeelden en/of gebouwen (zie bijvoorbeeld de discussie over het Afrikamuseum in Tervuren). Deze discussies zijn een uiting dat erfgoed voor veel mensen leeft en in die zin zijn die discussies positief. Maar het gevaar schuilt erin dat de discussies over verdere democratisering van het erfgoedbeleid dreigen te verworden tot een simplistische polarisatie tussen verleden en heden. Het aanpassen of weghalen van standbeelden bijvoorbeeld, lijkt misschien een goed idee binnen actuele discussies, maar is feitelijk niks anders dan het toevoegen van een hedendaagse, subjectieve interpretatie aan ditzelfde verleden. Hierbij wordt door een minderheidsbewind van de vluchtige meerderheid die vandaag leeft, een soort vetorecht uitgesproken over het verleden. Discussies over erfgoed dreigen daarmee te verworden tot patstellingen, die uiteindelijk alleen maar tot grotere ongelijkheid zullen leiden.
De vier genoemde ontwikkelingen maken dat het steeds lastiger wordt om erfgoed te definiëren. De overkoepelende vraag van mijn onderzoek is dan ook hoe je veelstemmigheid en veelvormigheid een plek kunt geven in het denken over, en de omgang met erfgoed. De zoektocht naar antwoorden op deze vraag hoef ik gelukkig niet alleen te voeren. Ook de Europese Unie is op zoek naar methoden en instrumenten om met dynamische en veranderende erfgoeddefinities om te gaan. Weliswaar voert de EU zelf maar heel beperkt beleid op het gebied van erfgoed, maar de EU is zich wel bewust van de waarde ervan, bijvoorbeeld als het gaat over herbestemming. Binnen het Europese onderzoeksproject OpenHeritage, zoek ik samen met een consortium bestaande uit een team van academici, professionals en activisten uit zestien Europese landen, naar manieren om in samenspraak met lokale gemeenschappen en stakeholders leegstaand en onderbenut historisch erfgoed te herontwikkelen. Gebaseerd op de lessen van zestien Europese casussen rondom herbestemming, gaan we in een zestal zogenaamde heritage labs erfgoed herontwikkelen. Zo wordt in de wijk Praga in Warschau (Polen) bewustzijn gecreëerd rondom erfgoed en lokale tradities om zo kleinschalige erfgoedprojecten van de grond te krijgen die als tegengeluid dienen tegen processen als gentrificatie.
De dynamiek en veranderlijkheid van deze lokale gemeenschappen en hun ideeën over erfgoed herkennen is een ding, maar hoe hier in de praktijk mee om te gaan is een andere, nog relevantere, vraag. Want dat dit lastig is blijkt wel uit een eerste analyse van een aantal Europese herbestemmingsprojecten. Uiteraard speelt de context een rol, want hoe wij in Nederland over erfgoed denken verschilt bijvoorbeeld van de Roemeense kijk op erfgoed. Maar toch, in veel van de projecten die geanalyseerd zijn, wordt nog steeds sterk de materiële kant van erfgoed benadrukt door vooral te kijken naar de restauratie en herbestemming van de erfgoedobjecten. Zo ook bij herbestemmingsprojecten van relicten van de mijnbouwperiode in het Kempens steenkoolbekken in Belgisch Limburg. Als onderdeel van een post-industrieel reconversiebeleid kregen veel gebouwen een nieuwe functie. In Beringen bijvoorbeeld kwam er een duikcentrum in een voormalige waterzuiveringsinstallatie, een klimhal in een oude elektriciteitscentrale, en een mountainbikecircuit op de steenberg. Nieuwe functies waarbij weliswaar de historische panden opgeknapt zijn en waarbij ook nieuwe (economische) activiteiten ontstonden, maar ook functies die maar in zeer beperkte mate aansluiten bij lokale gemeenschappen. Niet alleen omdat je een duikcentrum nu eenmaal niet dagelijks nodig hebt, of omdat de lokale gemeenschap maar weinig inspraak had, maar vooral omdat er een min of meer vaststaand idee is over hoe om te gaan met de mijngeschiedenis, waarbij er maar weinig ruimte is voor lokale gemeenschappen en hun verhalen. Zo dreigt er in dit voorbeeld van De Kempen een situatie te ontstaan waarbij er steeds meer recreatieve en toeristische functies komen, maar er voor een lokale mijnerfgoedclub geen plek meer is voor een klein museum over de mijngeschiedenis.
Het zijn juist dit soort tegenstellingen en discussies over erfgoed, waar ik met mijn onderzoek aan voorbij zal gaan. In plaats daarvan wil ik een stip op de horizon plaatsen over wat erfgoed kan zijn, waarbij er aandacht is voor de veelstemmigheid en veelvormigheid van individuen en hun erfgoeddefinitie. Het idee dat erfgoed iets materieels of iets vaststaand is, dient hierbij hoe dan ook losgelaten te worden. Immers, uitingen van een samenleving kunnen na verloop van tijd veranderen. Maar meer nog zou ik willen pleiten voor flexibiliteit en adaptiviteit in het denken over erfgoed. Een soort evoluerend erfgoedbeleid waarbij de rol en betekenis van erfgoed zich aanpast aan veranderende context. Deels zal dit betekenen dat erfgoed moet meebewegen met hedendaagse sentimenten, maar adaptivitieit betekent volgens mij vooral dat we erfgoed behouden met een actieve betekenis. Mijn onderzoekshypothese die ik verder wil onderzoeken is dat erfgoed de meeste (of uitsluitend?) waarde heeft als het wordt herkend door lokale gemeenschappen, en als er bij herbestemmingen rekening gehouden wordt met lokale verhalen en ideeën over erfgoed.
Ik kijk dan ook uit naar de eerste aflevering van ‘Hier zijn de van Rossems’ waarin niet een van de presentatoren vertelt over de esthetische waarde van een of ander idyllisch ‘ansichtkaart-erfgoed’, maar waarbij iemand van de lokale erfgoedgemeenschap vertelt waarom het de moeite waard is om dat erfgoed her te bestemmen en te behouden met betekenis.