Column

De ogen van de architect 2: Representatie in het onderwijs

Deze tekst is onderdeel van een drieluik over de representatie van mensen met een migratieachtergrond in de Nederlandse architectuurscène en is geschreven naar aanleiding van mijn bezoeken aan meer dan veertig gebouwde projecten voor de selectie van het Architectuur in Nederland Jaarboek 2019/2020. In het drieluik benader ik dit thema vanuit drie verschillende invalshoeken: representatie bij architectenbureaus, in het onderwijs en de effecten van de ondervertegenwoordiging van mensen met een migratie-achtergrond voor de gebouwde omgeving. Deel 2: representatie in het onderwijs.

Spread uit het Architectuur in Nederland Jaarboek 2019/2020

Spread uit het Architectuur in Nederland Jaarboek 2019/2020

Het gebrek van ondervertegenwoordiging van mensen met een migratieachtergrond bij architectenbureaus ligt niet enkel aan bureaus. Veel overheidsorganisaties met publieke functies kampen met hetzelfde probleem. De bureaus staan niet op zichzelf, maar zijn onderdeel van een groter systeem. Zo is er sprake van een vicieuze cirkel tussen maatschappij – onderwijs – architectenbureau – maatschappij. Het architectuuronderwijs wordt gevoed met studenten die zijn opgegroeid op verschillende plekken en in verschillende sociale structuren. Vanuit het architectuuronderwijs gaat een groot deel van de studenten werken binnen het architectuurveld bij onder andere bureaus, in het onderwijs of bij gemeenten. Met de kennis van de eigen ervaring binnen de sociale structuur waarin diegene is opgegroeid, samen met de kennis vergaard in het onderwijs en werkervaring wordt er output geleverd: architectuur die weer in de maatschappij, in verschillende omgevingen en sociale structuren terechtkomt. Wat er geproduceerd wordt is nooit neutraal, maar komt voort uit de systemen die de architect op de eigen woonplekken en in het genoten onderwijs geïnternaliseerd heeft.

Het onderwijs is een belangrijke schakel in deze cirkel. Het is de voorbereiding op de beroepspraktijk, een plek waar studenten kunnen onderzoeken, experimenteren en reflecteren. Het zou bij uitstek de plek moeten zijn waar studenten werkwijzen leren om zich te verhouden tot de maatschappij. Des te problematischer is het dat de vertegenwoordiging van mensen met een migratieachtergrond en van vrouwen ook in het onderwijs te klein is. En dan heb ik het niet direct over de studenten, maar over de docenten en hoofden van opleidingen. Dit zijn rolmodellen die studenten kunnen enthousiasmeren en kennis kunnen laten maken met verschillende onderwerpen en opgaven. In de tijd dat ik architectonische vormgeving en architectuur studeerde aan de Gerrit Rietveld Academie en de Academie van Bouwkunst in Amsterdam (2007–2017) heb ik geen enkele keer les gehad van iemand met een migratieachtergrond. Geen enkele keer richtte een docent zich op de opgaven in wijken waar het aandeel bewoners met een migratieachtergrond hoger is dan autochtone bewoners, laat staan dat het ging over de gebruikers van die plekken. De Bijlmer werd even genoemd tijdens theorielessen, maar altijd in relatie tot Le Corbusier en nooit in verband met de effecten die de architectuur op de bewoners heeft en hoe sociale structuren er zijn georganiseerd.

Het zich als ontwerper leren te verhouden tot de maatschappij gaat over nieuwe vaardigheden en werkwijzen, maar ook over onderwijsvormen: wie geeft de lessen, welke docenten en studenten worden aangetrokken, voor welk type opgaven wordt er gekozen en voor welke manieren van leren. Toen ik hoofd werd van de architectuurafdeling op de Gerrit Rietveld Academie begon voor mij een zoektocht. Ik zag de functie als een kans om deze vragen te onderzoeken. Ik vond het belangrijk om een docententeam samen te stellen met docenten afkomstig uit verschillende sociale achtergronden, uit verschillende leefwerelden, met verschillende ervaringen en met een gebalanceerde man-vrouwverhouding. De lessen waren gericht op hoe de ontwerper zich verhoudt ten opzichte van de maatschappij. Theoriedocent en omgevingspsycholoog Adeola Enigbokan verbond actuele maatschappelijke vraagstukken (die gekoppeld zijn aan architectuur) aan theorieteksten. Zo leerden studenten bijvoorbeeld over wat thuis betekent en gelijktijdig over de sociale, psychologische, culturele en economische processen die invloed hebben op de woningbouwopgave. Daarnaast organiseerden Adeola en ik lessen die voorbereidden op de beroepspraktijk waarin we met studenten hun toekomstplannen bespraken, maar ook de cijfers erbij haalden: hoeveel afgestudeerden eindigen er in leidinggevende posities en hoeveel daarvan is vrouw. Wat betekenen deze cijfers en hoe kan een student hierop anticiperen. Wat zijn verschillende wegen die afgelegd kunnen worden om een doel te behalen en zijn bepaalde wegen meer toegankelijk voor de ene student dan voor de ander?
Met geograaf en architectuurcriticus Mark Minkjan ontwikkelde ik reflectielessen waarin studenten workshops kregen in het luisteren en met elkaar in gesprek gaan – belangrijke vaardigheden voor ontwerpers die zich willen verhouden tot gebruikers. Het doel van deze lesmethode was om bewustzijn bij studenten te creëren over de gelaagde maatschappij om hen heen, om vaardigheden te leren, om zich te verhouden tot diezelfde maatschappij, en om hun rol als ontwerper in diezelfde maatschappij te bepalen.

Het diverser maken van het docententeam was geen doel op zich. Het doel was om de studenten verschillende ogen (verschillende perspectieven) op architectuuropgaven te bieden. Door met meer verschillende ogen naar dezelfde opgave te kijken, worden er meer blinde vlekken uitgeschakeld en kan beter worden geleerd wat gebruikers nodig hebben. Zowel deze lesmethode als de diversiteit van ons team is niet vanzelfsprekend binnen architectuuropleidingen en zeker ook niet altijd gewenst. Zo werd ik vaak gewezen op een stabiele Rietveld-cultuur, waarin het diverse docententeam niet paste. Als het onderwijs conservatief is en verandering tegenhoudt, dan duurt het nog langer voordat de veranderingen zijn gekanaliseerd in het werkveld. Ik zie het als de taak van directies van opleidingen, hoofden en docenten van afdelingen om zich af te vragen of ze wel genoeg verschillende perspectieven aanbieden aan studenten, of hun groep niet te homogeen is. Juist deze vraag wordt nauwelijks gesteld, omdat het tot verandering zou moeten leiden, en verandering kost tijd en moeite, en is soms pijnlijk.

Onderwijs gaat over het ondergaan van nieuwe ervaringen, het vermogen om ideeën aan te passen en het leren van vaardigheden om zich op een nieuwe manier tot de maatschappij te verhouden. Juist nu, in een tijd waarin er vanwege de coronacrisis en de antiracisme manifestaties een momentum is om het eigen handelen te heroverwegen, is het een kans om tot werk- en organisatiemethodes te komen die de verbinding met de maatschappij mogelijk maken.

Enkele gerelateerde artikelen