Column

De ogen van de architect 3: Samen leven

Deze tekst is onderdeel van een drieluik over de representatie van mensen met een migratieachtergrond in de Nederlandse architectuurscène en is geschreven naar aanleiding van mijn bezoeken aan meer dan veertig gebouwde projecten voor de selectie van het Architectuur in Nederland Jaarboek 2019/2020. In het drieluik benader ik dit thema vanuit drie verschillende invalshoeken: representatie bij architectenbureaus, in het onderwijs en de effecten van de ondervertegenwoordiging van mensen met een migratie-achtergrond voor de gebouwde omgeving. Deel 3: Samen leven.

Spread uit het Architectuur in Nederland Jaarboek 2019/2020

Spread uit het Architectuur in Nederland Jaarboek 2019/2020

Negentig procent van de geselecteerde bureaus is gevestigd in grote steden, waar de meerderheid van de bewoners bestaat uit vrouwen en mensen met een migratieachtergrond. Maar ‘de architect’ lijkt vaak nog ver af te staan van de leefwereld van deze groep bewoners. In de inzendingen voor het Jaarboek hebben we veel woningbouwprojecten in randstedelijk gebied gezien waar een homogene, witte en welvarende doelgroep van nieuwe bewoners als toekomstige gebruiker wordt bediend. Dit is niet alleen zichtbaar in de uitkomst van de architectuur – dus in welke gebruikers er wonen, welke functies er zijn, in de typologie, de hoogte van de huur of koopprijs van een woning – maar ook in de renderings die gemaakt zijn voorafgaand aan het bouwen. Zo zijn de collages en filmpjes gemaakt ter promotie van gebouw Fenix I op Katendrecht in Rotterdam niet representatief voor de bewoners van de wijk. Er wordt bewust een homogene, welgestelde en witte doelgroep aangesproken. Voor de huidige bewoners, die ook graag een wooncarrière in hun eigen wijk en stad zouden willen maken, lijkt in het gebouw geen plek te zijn.

Twee andere projecten die we bezochten, Schoonschip in Amsterdam-Noord en Rhapsody in de wijk Bos en Lommer in Amsterdam, hadden wel een sociale ambitie. Het eerste is vanuit een coöperatie gestart met de ambitie om de meeste duurzame drijvende wijk van Europa te worden, waarbij de bewoners samen het stedenbouwkundig plan en de duurzaamheidsprincipes bepalen. Samen leven, samenwerken en bijdragen aan de omliggende wijk worden genoemd als belangrijke sociale principes. Tijdens ons bezoek merkten we het harde werk van de bewoners en een gemeenschapsgevoel op. Het is een voorbeeldstellend project voor een nieuwe manier van bouwen en stadsontwikkeling waarbij de bewoners zelf hun gezamenlijke behoeften vertalen naar architectuur en zich niet volledig laten leiden door de markt. De publieke ruimte van de drijvende wijk is ook toegankelijk voor andere buurtbewoners, maar toch lijkt Schoonschip geen aansluiting bij de bewoners van Amsterdam-Noord te hebben gevonden. De bewoners van Schoonschip zijn een welvarende groep mensen die een gemeenschap hebben gevormd middels het via via kennen van elkaar. Hoe goed de intenties ook zijn, de diversiteit van Amsterdam-Noord is niet terug te herkennen in het drijvende buurtje.

Ook met het project Rhapsody hadden TANGRAM Architekten en de gemeente energetische en sociale duurzaamheidsambities. Zo moesten de woningen betaalbaar zijn met een maximale huurprijs van duizend euro, én moest de binnenruimte van het complex ook een ontmoetingsplek voor de buurt zijn. De betaalbaarheid is wegens een contractfout niet gelukt en liggen nu rond de 1300 euro. Het is daardoor voor de meeste wijkbewoners niet mogelijk om te verhuizen naar deze woningen. Ook hier wonen nu voornamelijk de beter verdienende, witte bewoners. Het verschil tussen het project Rhapsody en de bestaande wijk kreeg in 2020 aandacht de documentaire Terug naar de Akbarstraat. In dit tweeluik onderzoeken Felix Rottenberg en Gülşah Doğan de impact van stedelijke vernieuwing in de wijk Bos en Lommer. In een voorbespreking van de documentaire op Archined beschrijft Simon Franke dit verschil:

‘In de film zijn buurtbewoners kritisch. Voor hen symboliseert het project de gentrificatie van hun buurt. Sta je met je rug naar de wijk dan zie je inderdaad een architectonisch onderscheidend project, met een rijke publieke ruimte tussen de blokken, een vriendelijke plantenkas als ontmoetingsruimte en een buurthuiskamer in de plint op komst. Draai je je om en kijk je naar de buurt dan komen de twijfels en de vragen. Willen we in een arme stedelijke vernieuwingsbuurt zo duidelijk laten zien dat mensen die een hogere huur betalen ook in een mooier en rijker gebouw met fraaie buitenruimte wonen? Bevordert dat integratie? […] Hier voel je je een gast van de omwonenden en kom je alleen als je er iets te zoeken hebt.’

Ondanks de goede sociale ambities van deze projecten blijven de gebouwen en plekken eilanden in een bestaande wijk. Eilanden met een nieuwe, homogene groep bewoners en met een architectuur die de aansluiting op de bestaande sociale structuren en gebruikersgroepen niet bevordert. In de werkwijze is door de architecten nog geen manier gevonden om zich te verhouden tot verschillende gebruikersgroepen en leefwerelden,  dit heeft uiteindelijk impact op de betekenis van het gebouw voor de buurt en de bijdrage ervan voor de kwaliteit van de leefomgeving. De inleving in verschillende doelgroepen en hun behoeften – vooral groepen die deel uitmaken van bestaande sociale structuren in een wijk, vrouwen, mensen met een migratieachtergrond en groepen met een lager inkomen – ontbreekt in de uitwerking van de architectuur. Juist daarom is het gebrek aan representatie van mensen met verschillende culturele achtergronden binnen de bureaus ook een probleem. Als de bureaus intern niet veranderen, zal het moeilijk zijn om een rijkheid van belevingen te bevatten en om inlevingen in verschillende werelden te maken die ook aansluiten op de bovengenoemde vaak vergeten gebruikersgroepen.

Het is een uiting van een zich te weinig kunnen verhouden tot de maatschappij en de plekken waarbinnen men optreedt. Het is een uiting van een werkwijze die de inleving in en verbeelding van verschillende leefwerelden mist. Kunnen we de juiste ontwerpkeuzes maken als we niet genoeg kunnen zien? Kunnen we bij stedelijke vernieuwingsprojecten – die vaak in wijken plaatsvinden waar een groter percentage Nederlanders met een migratieachtergrond woont – de juiste ontwerpkeuzes maken als er binnen het team van het architectenbureau, de projectontwikkelaar, de gemeente niemand werkt die zich in deze groep kan inleven of kan vertegenwoordigen? Kunnen we ons goed verhouden tot iets wat we niet goed kennen? Op het moment dat een team verschillende ogen heeft met verschillende blikvelden, en waarin verschillende ervaringen en achtergronden aanwezig zijn, dan kan dit team meer zien en uiteindelijk betere keuzes maken. De sociaal-maatschappelijke context waarin we leven schreeuwt om verandering en toegankelijkheid van mensen die buiten de huidige normen vallen. Als architectenbureaus hier niet op aansluiten maken ze geen kans om de verbinding te leggen tussen de architectuur en de leefomgeving waarin ze bouwen.

Architectuur is de plek waar de veranderende samenleving verbeeld wordt, waar nieuwe vormen van samen leven bedacht worden, waar vernieuwing plaatsvindt. Architectuur kan de voorloper zijn in het verbeelden van mogelijkheden binnen nieuwe maatschappelijke vraagstukken. Ook voor opdrachtgevers is hier een belangrijke taak weggelegd, die in hun opdrachtformulering kunnen sturen naar meer inclusieve werkmethodes.
Juist nu, in een tijd waarin er vanwege de coronacrisis en de anti-racisme manifestaties een momentum is om het eigen handelen te heroverwegen, is het een kans om tot werk- en organisatiemethodes te komen die de verbinding met de maatschappij mogelijk maken, en waarmee de architect kan bijdragen aan meer toegankelijke steden, maar ook aan meer toegankelijk onderwijs en bureaus.

Enkele gerelateerde artikelen