Het is een druilerige en koude dag en ik blij ben dat ik mijn huis niet uit hoef. Vanuit de luie stoel neem ik deel aan twee online discussies over belangrijke vraagstukken die van invloed zijn op mijn (directe) leefomgeving. De een, het gedeeltelijk opheffen van een Rotterdams volkstuincomplex, de andere het klimaatbestendig inrichten van de stad.

Volkstuincomplex Streven naar Verbetering / foto Jörn Schiemann
Discussie 1 vindt plaats tijdens een commissievergadering van de Rotterdamse gemeenteraad en gaat over de continue strijd om ruimte in de stad. Men buigt zich over de vraag of een deel van een binnenstedelijk volkstuinencomplex moet wijken voor het groene plastic gras van voetbalvelden. Het inruilen van de ene inclusieve ‘groene’ functie voor de andere is in de ogen van de gemeentelijke plannenmakers een goede oplossing van een ruimteprobleem. In de avond kijk ik naar de presentatie en het aansluitende gesprek met architect Scott McAulay. Hij is een van de gastspreker in de reeks ‘Beyond Peak Indifference’ die georganiseerd wordt de Academies van Bouwkunst in Amsterdam en Rotterdam. In deze reeks gaan studenten in gesprek met verschillende experts om de omvang van de klimaatcrisis in kaart te brengen, en de verschillende benaderingen voor de ruimtelijke vraagstukken te onderzoeken.
Bij de ene bijeenkomst gaat het om handelingsperspectieven die zich richten op de gevolgen van de klimaatcrisis, hier en elders op deze wereld. De andere bijeenkomst lijkt te gaan over het afwegen van individuele belangen van gebruikersgroepen die van invloed zijn op het indelen van ruimte, maar niets is minder waar.
Net als het coronavirus, is het klimaat iets wat zich weinig aantrekt van geldende grenzen en politieke systemen. De veranderingen die nu al gaande zijn zullen erger worden en steeds vaker zullen wij in de toekomst geconfronteerd worden met extreme weerssituaties en de gevolgen waarvan. Denk aan hittegolven en bosbranden, hoosbuien en overstromingen. Op een klimaattop zoals afgelopen januari in Nederland worden op mondiaal niveau afspraken gemaakt. Deze afspraken hebben tot doel dat de keuzes die wij vandaag maken, bijdragen aan het veiligstellen van onze leefruimte in de toekomst. Echter hoe vertalen deze doelstellingen op mondiaal niveau zich op de verschillende schaalniveaus van het nationale, regionale en lokale, en hoe zijn deze van invloed op de afwegingen die dagelijks op bestuurlijk, bedrijfsmatig en individueel niveau gemaakt worden? Vanuit dit perspectief is het collegevoorstel om een deel van binnenstedelijke volkstuinen aan de rand van het Nieuwe Westen in Rotterdam in te ruilen voor het kunstgras van voetbalvelden een interessante casus.

foto Cees van Vuuren
De strijd om dat stukje grond ontstond toen de volkstuinvereniging Streven naar Verbetering afgelopen december te horen kreeg dat zij een flink deel van haar terrein zou moeten afstaan ten behoeve van de uitbreiding van een voetbalvereniging. Je kan argumenteren dat het hier gaat om het verruilen van een paar percelen voor individueel vertier, voor een voorziening die bijdraagt aan gezondheid en beweging van velen. Dan lijkt de keuze snel gemaakt.
Het voorstel kwam voort uit een intensief participatietraject met de belanghebbenden, maar zonder de participatie van de volkstuinvereniging SNV die nabij, maar niet naast het voetbalcomplex ligt. Omdat de voetbalclub wil uitbreiden, werd men het met elkaar eens dat ze moeten verhuizen. Omdat velden delen met een andere club geen optie is, werd de strijd om ruimte over het hek van het volkstuincomplex SNV gegooid. De volkstuinders kwamen in opstand en gingen actievoeren. In de commissievergadering van de raad gaven bijna alle politieke partijen aan, coalitiepartijen VVD en CDA uitgezonderd, het niet eens te zijn met het opofferen van de stadsnatuur ten gunste van een kunstgrasveld en een parkeerplaats voor een voetbalvereniging. Ondanks de breed gedragen afwijzing van het plan liet wethouder Sven de Langen (CDA) weten dat er vast gehouden zou worden aan de twee voorliggende opties voor de voetbalclub: op het volkstuincomplex of samengaan met een andere club. Kortom, de strijd over de waarde van grond en een ‘groene’ voorziening, tussen voetbal en volkstuin, was nog niet gestreden.

foto Sigrun Lobst
Het is al meer dan 15 jaar geleden dat ik zelf eigenaar was van een volkstuintje. Zo’n tuintje, zeker als die midden in de stad ligt, is als een kleine groene enclave in het geroezemoes van de stad. Anders dan in een park word je overgenomen door het groen dat net zo divers en rijk is als de mensen die er voor zorgen; je ruikt de seizoenen, hoort de vogels. Je zorgt zelf voor je eigen stukje en samen voor het geheel. Het verplichte gemeenschappelijk werk is altijd een beetje een last maar tegelijk ook nuttig om te doen. Als je samen in een perk staat te schoffelen is het even helemaal niet belangrijk wie je bent of waar je vandaan komt.
Als moeder van twee voetballende jongens heb ik in de laatste 15 jaar misschien wel bijna even veel tijd doorgebracht langs de lijn van een voetbalveld dan in een volkstuin. Je ontkomt er niet aan om je over te geven aan het gebeuren op al de verschillende sportcomplexen en clubculturen rond hetzelfde groene plastic matje. Inmiddels heb je daarvoor zelfs geen grond meer nodig, in Schiedam kun je op een deksel op de A4 voetballen tussen de boomtoppen.
Ik heb ervaren hoe belangrijk deze sport is voor velen. Mensen bewegen buiten, kunnen hun teveel aan energie kwijt, hebben plezier, ze leren samenspelen, zich aan regels houden en je komt er echt van alles tegen. Bij de gratie van talloze vrijwilligers wordt ervoor gezorgd dat er bij wind en weer getraind en gevoetbald kan worden.
Als ik kijk vanuit mijn perspectief als stedenbouwkundige zie ik dat er planologisch weinig verschil wordt gemaakt tussen een volkstuin of een voetbalveld, beide zijn recreatieve voorzieningen. Maar zo eenvoudig is het niet.

foto Sigrun Lobst
Discussies met vakgenoten en andere wetenschappers die hier en elders op de wereld worden gevoerd gaan over hoe wij kunnen werken aan de toekomst van de steden waarin wij leven, over hoe wij omgaan met de ruimtes die wij hebben en de waarden van de ruimte. En hoe deze ruimtes onderdeel zijn van een complex systeem van klimaat, energie, water, resources, economie en maatschappij.
Bij onze studenten die naast hun studie ook werken bij bureaus en overheden, merk ik dat er een toenemend bewustzijn is voor de vragen die er op dit gebied spelen. Ze zijn zich bewust van de opgaven waar wij in toekomst aan moeten werken, want die toekomst is hun toekomst. De thema’s inclusiviteit, klimaat en water zijn daarin leidend en onlosmakelijk met elkaar verbonden. En deze thema’s raken ook direct het eigen gebruik van de gezamenlijke ruimte in de stad. Zo heeft iedereen van ons in de laatste jaren de toename van extreme weersituaties kunnen ervaren. Tijdens snikhete zomers merk je dat ondanks dat Rotterdam omgeven is door water, er nauwelijks mogelijkheden zijn voor een duik in verkoelend en schoon water. Het gras in de parken uitgedroogd is, en als het een keer regent de grond te droog is om überhaupt nog water op te kunnen nemen.
Kijk je vanuit het klimaatadaptieve perspectief naar elk stukje groen in de stad, dan kijk je ook anders naar de waarde van een plek. Het gaat daarbij om zo veel meer als de vraag of het meer waarde heeft voor de gemeenschap dat je op zaterdag met elkaar staat te schoffelen of samen de benen uit het lijf loopt om de tegenstander te verslaan. Als je verder uitzoomt, dan zie je het belang van elk stukje groen dat de stad rijk is en kijk je naar de waarde en de bijdrage die elk stuk grond kan leveren aan het groter systeem waarin wij leven. Daarvoor is het nodig om kritisch naar het afwegingskader te kijken wat wij bij het nemen van keuzes hanteren en hoe de waarde van een plek bepaald wordt.
Als de druk op de ruimte steeds groter wordt moeten we ons afvragen of het in toekomst nog verstandig is om ruimtes te faciliteren die maar één functie dienen. Een andere vraag die zich opdringt, is of de kosten en opbrengsten die wij nu ten grondslag liggen aan de waardebepaling, nog wel de juiste waarden zijn die ook in toekomst ervoor zorgen dat wij nog goed gebruik kunnen maken van de ruimte in onze steden.

foto Sigrun Lobst
Tijdens de twee discussies werd duidelijk hoe ver de afwegingskaders en die waarden in deze gesprekken uit elkaar liggen. De studenten zijn zich bewust van het perspectief van het mondiaal schaalniveau en de noodzaak van het denken en handelen voor de lange termijn. Vanuit dit perspectief was het confronterend om te zien dat bij de raadsvergadering de focus vooral lag op het oplossen van ruimtelijke problemen op de korte termijn, waarbij waardevolle bestaande functies genadeloos dreigen te worden ingeruild voor nieuwe.
Wat is er nodig om de urgentie die op mondiaal schaalniveau speelt, te vertalen naar het lokaal niveau? Want hier moet het gebeuren willen wij ervoor zorgen dat de gevolgen van de klimaatcrisis niet onbeheersbaar worden. Op het kleinere schaalniveau van de regio, de stad, en ons eigen dagelijks handelen, kunnen wij deze afwegingen maken. Hier hebben wij iedere dag een kans om ons afwegingskader bij te stellen en anders naar de waarden van een plek te kijken. Voor nu en vooral met oog op de toekomst. Gehoor geven aan de individuele gebruikersperspectieven is belangrijk, maar toch zouden er bij alle afwegingen die bij de strijd om de ruimte gemaakt worden de aspecten die van cruciale waarde zijn voor het grotere systeem een belangrijkere rol moeten spelen. Een systeem waar wij onderdeel en afhankelijk van zijn en wat maar in zeer geringe mate valt te controleren of beheersen. Of zoals in de aankondiging van de gesprekkenreeks ‘Beyond Peak Indifference’ te lezen valt: “Niet in actie komen is alleen nog voor de fatalisten en degenen die er een andere agenda erop nahouden.”