We kunnen er al even niet meer omheen. Als ruimtelijke professionals moeten we ons fundamenteel herpositioneren als gevolg van de immense opgaves die de klimaatcrisis en de transitie naar post-fossiele steden ons stellen. Het recent verschenen boek Neighbourhoods for the Future – A Plea for a Social and Ecological Urbanism van Maarten Hajer, Peter Pelzer, Martijn van den Hurk, Chris ten Dam, en Edwin Buitelaar probeert ons alvast op weg te helpen.
Het is een zoektocht die ons eens te meer dwingt om de maatschappelijke relevantie en kracht van ontwerpend denken te verdedigen, nu een vloedgolf aan high-tech en smart oplossingen en een onstuimige enthousiasme over vaak te eenzijdige technocratische discours en aanpakken de norm dreigen te worden. We moeten leren laveren tussen het realiseren van glossy voorbeeldprojecten en het vanuit ruimtelijke expertise bijdragen aan de dagelijkse processen van stad maken voor een inclusieve en duurzame transitie. Zoals de ondertitel A Plea for a Social and Ecological Urbanism het stellig poneert is deze publicatie in eerste instantie een pleidooi voor het herontdekken van de buurtschaal als hefboom om de duurzaamheidsopgave te linken aan een expliciete sociale agenda. Het boek is gestructureerd aan de hand van vier duidelijke delen: een argumentatie voor het herontdekken van de wijkschaal, een compacte beschrijving van 13 cases die een breed scala toont aan wijkgerichte aanpakken, een diepgaandere analyse van drie emblematische cases en tot slot een afsluitend hoofdstuk dat een aantal lessen destilleert aan de hand van de cases.
Het eerste deel van het boek presenteert een bevattelijke argumentatie voor het herontdekken van een ietwat verloren geraakte stedenbouwkundige traditie: het plannen en ontwerpen aan duurzame wijken. Het team van auteurs, bestaande uit sociaal geografen, planologen, politicologen, en milieuwetenschappers, pleiten voor een interdisciplinair ‘urbanisme’ om het nodige tegengewicht te bieden tegen al te sectorale en technocratische ruimtelijke ontwikkelingen van de duurzaamheidstransitie. Op een overtuigende manier traceren Hajer, Pelzer, Van den Hurk, Ten Dam en Buitelaar hoe we ons kunnen afzetten tegen de principes van de modernistische stedenbouw die ons werkveld in de 20ste eeuw hebben gedomineerd, zonder opnieuw in dezelfde val te trappen door de ecologische crisis te willen oplossen met een gelijkaardige set aan te eenzijdige ‘wetenschappelijke’ en technische tools, die de crisis in de eerste plaats in de hand hebben gewerkt.
Door de herontdekking van de verloren kunst van het ‘goede buurten maken’ te koppelen aan de duurzaamheidsopgave wordt de lezer overtuigd van een nieuw soort maakbaarheid. Een maakbaarheid waar de onvermijdelijke fysieke transformatie-agenda wordt gekoppeld aan het mobiliseren van sociale kennis en waar de duurzaamheidsopgave wordt ingezet als hefboom voor inclusieve en duurzame wijkontwikkeling. Zo schetst dit boek voorzichtig de contouren van een ‘ecologisch urbanisme’ door opnieuw de menselijke laag te introduceren, die vaak ondergesneeuwd dreigt te raken door de schaal en complexiteit van de duurzaamheidstransitie. Als manier om vormen van ‘old-school stedenbouw’ in een verraderlijke groene vermomming te ontmaskeren.
Neighbourhoods for the Future pretendeert zeker niet om een kant en klaar stappenplan (of ‘toolbox’ zoals dat tegenwoordig moet heten) aan te leveren. Het wil de lezer eerder inspireren om de wijkschaal aan te grijpen om vaak vage stedelijke duurzaamheidsambities tastbaar en menselijk te maken en te verknopen met lokale dynamieken, en door ruimtelijke en sociale, ontwerpende en procesmatige aanpakken aan elkaar te koppelen. De auteurs introduceren een duo van leidende concepten om deze opgave bevattelijk te maken, cases te omschrijven en het boek structuur te geven: ‘neighbourhood-ecology’ en ‘neighbourhood arrangements’. Een ‘neighbourhood ecology’ belichaamt de vier essentiële dimensies van ecologisch wijkgericht urbanisme: duurzaamheidsprestatie, sociabiliteit of sociaal-ruimtelijke kwaliteiten, inclusiviteit, en adaptiviteit. ‘Neighbourhood arrangements’ staat op zijn beurt voor het samenspel van vier elementen die harmonieus moeten samenvallen om dergelijke duurzame buurtverandering na te streven: krachtige en wervende verhalen, betrokken actoren, (financiële) middelen en transparantie, en eenduidige regelgevende kaders.
In het tweede deel van het boek willen de auteurs inspelen op de voelbare nood aan tastbare en zorgvuldig uitgewerkte good-practices. Uit een uitgebreide database werden 13 buurten geselecteerd die worden voorgesteld in de vorm van ‘vignettes’ om zo een overzicht te geven van de diversiteit aan wijkgerichte aanpakken. Door de zorgvuldige selectie ontstaat er een breed spectrum aan tools en aanpakken die worden behandeld: van nature-based oplossingen als hefboom voor een hands-on participatieve aanpak en nieuwe gemeenschapsinfrastructuur, het inspelen op gedrags- en consumptiepatronen, het verknopen van mitigatie maatregelen en sociale dienstverlening, tot innovatieve ontwikkelingsmodellen en waarde-captatie. Stuk voor stuk relevante en wervende voorbeelden die erg divers zijn in schaal en morfologie, tijdsdimensie en voorbeeldrol en daardoor ook in gehanteerde aanpak, maar die steeds de nadruk leggen op een sociaal-ruimtelijke aanpak. Het concept van de vignettes heeft echter wel tot gevolg dat de beschrijvingen ietwat aan de oppervlakte blijven (een gekend gevolg van publicaties van best-practices) maar ze nodigen de lezer wel uit om de cases verder te onderzoeken.
De lezer die ietwat op zijn honger blijft zitten bij de vignettes wordt echter ruimschoots tegemoet gekomen in het derde deel van het boek waar drie cases in de diepte worden gedeconstrueerd. Zelden wordt er in een boek dat wil inspireren ook voldoende aandacht besteed aan de projectkronieken van ‘real-life’ processen. Voor elke van de drie cases wordt zorgvuldig bloot gelegd waar doorbraken en drempels zich situeren, welke instrumenten of beleidskaders daarbij bepalend waren, en hoe actorenconstellaties veranderden. De geleerde lessen worden telkens consequent gekoppeld aan de vier hoekstenen van de ‘neighbourhood-arrangements’. Zo benadrukt de analyse van Bo01 in Malmö het belang van duidelijke kwaliteitscriteria om ontwerpkwaliteiten te koppelen aan kwantitatieve standaarden voor duurzaamheidsdoelstellingen. Hoe deze vervolgens in verhouding moeten staan tot de verdichtingsgraad om te dienen als kader voor de overheid om met ontwikkelaars in dialoog te gaan. Tegelijkertijd belicht de analyse hoe het succes van het project te zoeken is bij de menselijke schaal van het ontwerp, die echter moeilijk te reproduceren bleek in opeenvolgende projecten zodra ‘business-as-usual’ weer de overhand nam.
Het inspirerende voorbeeld van Regent Park in Toronto toont op zijn beurt de ingrijpende metamorfose van een stadsdeel waar de modernistische ontwerp- en planningsconcepten er niet in slaagden om een levendige en diverse wijk te creëren. Aan de hand van gemeenschapsgerichte planning-principes werd er stevig ingezet op het creëren van functiemenging, buurtgerichte faciliteiten en dienstverlening, mét behoud van hetzelfde aantal aan sociale huisvesting. De tekst documenteert kritisch en zorgvuldig hoe er beroep werd gedaan op innovatieve financieringsmechanismes waar de stad een coalitie aanging met private investeerders door in te zetten op kansen voor verdichting en sociale mix. Bovendien worden de risico’s van dit nieuwe model blootgelegd: hoe de dichtheid steeds hoger moest om de betaalbaarheid te blijven garanderen, en waarom er kanttekeningen geplaatst moeten worden bij het vermarkten van publieke gronden om bestaande woonpatrimonium op te waarderen.
De laatste case zoekt het dichter bij huis in Overvecht, Utrecht. Het omschrijft een bewogen kroniek van omgaan met een rigide modernistische morfologie: waar de energie-transitie wordt aangegrepen als een hefboom om de multi-problematiek die dit soort wijken vaak typeren, zoals … aan te pakken aan de hand van een sociaal-ecologische renovatie-aanpak. De analyse legt enerzijds de nadruk op het belang van een holistische en gebiedsgerichte aanpak, en legt anderzijds de risico’s bloot van het ‘objectificeren’ van een buurt in een soort transitie-enthousiasme dat vaak onvoldoende inspeelt op de urgente dagelijkse bekommernissen en leefwerelden van haar bewoners.
Het laatste hoofdstuk maakt de balans op van de rijkdom aan cases aan de hand van negen lessen. Deze lessen zijn geenszins kant-en-klare recepten, maar eerder reflexen die we onszelf als planners en ontwerpers eigen kunnen maken om te bouwen aan sociaal-ecologisch duurzame wijken. Ze leggen de focus opnieuw op het verbinden van de fysieke en sociale structuren van een buurt, het zoeken van een nieuw evenwicht tussen de grote idealen en het échte werk, op het terrein, in dialoog met lokale actoren, in processen die per definitie altijd warrig en veranderlijk zijn. Op deze manier sluit het boek af in lijn met hoe het begonnen is, met een deze keer vanuit de cases aangedikt pleidooi dat vooral wil inspireren en enthousiasmeren zonder de complexiteit van het échte werk te reduceren tot een lijstje van ready-made oplossingen. In deze onpretentieuze opzet is Neighbourhoods for the Future mijns inziens meer dan geslaagd. Bovenal door het belang te tonen van het zorgvuldig, doch kritisch inventariseren van wijkgerichte aanpakken op allerlei schalen. Om voorbij te gaan aan glossy eindbeelden van een handvol voorbeeldwijken, door de sociale impact van de duurzaamheidstransitie en de complexe sociaal-ruimtelijke processen die daarmee gepaard gaan te bevatten. En tot slot door vooral het vakmanschap van een vergeten urbanisme op wijkschaal te verrijken met een ecologische agenda.