De ruwe schoonheid van een hergebruikte loods, veel leeswerk en een grotendeels opmerkelijk optimistische kijk op de toekomst, zo zou je de IABR expositie Down To Earth, Reclaiming the Commons kunnen samenvatten. Het gaat om de overgang van de petrocultuur naar duurzame energievoorziening. Waar komt het optimisme vandaan?
Door valwinden geteisterde plaza’s en laag overvliegende aero’s van Handhaving, om de week naar de gelaatmaker – sproeten van robijnen zijn de nieuwste hype – en een verplicht bedrag dat elke maand aan consumptiegoederen besteed moet worden, dat is ons leven in het jaar 2144, zoals David Mitchell het in zijn roman Cloud Atlas omschrijft. Buiten de overkapte agglo’s (megasteden) liggen uitgebreide sloppenwijken en high-tech productieland. De vergiftigde streken waar niemand meer kan leven rukken in rap tempo op. Maar 170 jaar later, na een alleen terloops aangeduide wereldramp, wonen de overlevenden op afgelegen eilanden en vechten met kannibalistische stammen om kookketels en geiten. Technologie, kennis en beschaving zijn op z’n best vage herinneringen. (Met de beschaving was het trouwens nooit echt goed gesteld.)
Voor zo’n toekomst wil de negende editie van de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam ons behoeden. ‘Reclaiming the Commons’ is een dringende oproep voor de transitie naar duurzame energie, gekoppeld – en dat is belangrijk – aan vergaande sociaalmaatschappelijke hervormingen. Geen energietransitie zonder een rechtvaardigere samenleving! Op de bovenste verdieping van het hergebruikte Keilepand wil de IABR laten zien hoe het kan: duurzame wijken en vooruitgang waarvan iedereen profiteert.
Deze 9e IABR is een ongewoon langlopende editie, van september 2020 tot medio augustus 2021. Een serie van tentoonstellingen en activiteiten werd telkens aangepast aan de actuele corona maatregelen. Focus van de IABR, opgericht in 2001, is de toekomst van de stad. Het gaat om het zoeken naar (ontwerp)oplossingen voor de mondiale klimaatcrisis.
Een terugblik. Laat ik beginnen in 1968, op het moment waarop astronaut Bill Anders ons de aarde toonde zoals we hem nog nooit hadden gezien: een blauw-witte parel in het diepzwarte heelal met op de voorgrond het kale kraterlandschap van de maan. Indringender kan je de kwetsbaarheid van ons bestaan nauwelijks verbeelden. In 1972 volgde, als bekend, de waarschuwing van de Club van Rome: onze planeet is niet onuitputtelijk, er zijn grenzen aan de groei. Organisaties als Greenpeace en het Wereldnatuurfonds ontstonden. Met deze mijlpalen beginnen ook de introductieteksten bij de tentoonstelling, geschreven door hoofdcurator George Brugmans.
Er moet veel gelezen worden. Je krijgt een heus magazine met teksten mee om thuis nog een keer tot je te nemen. Van blauwe parel naar Google EarthTM, Brugmans schrijft: “in het Antropoceen bewonen we de aarde met ‘de mentaliteit van de eindgebruiker’”.
Sinds 1972 is er wel een en ander veranderd. Als kind vond ik het heel spannend om te zien hoe de Rijn borrelde schuim produceerde. Dat zie je nu niet meer. Maar over het geheel gezien klopt de analyse van de IABR natuurlijk. Met onze ongebreidelde consumptie hebben wij het in de afgelopen vijftig jaar de aarde uitgewoond met een biodiversiteitscrisis, klimaatverandering en pandemieën tot gevolg.
Als je de toekomst duister afbeeldt – zo herinner ik me de redenatie van een psycholoog – komen mensen niet in actie. Ze denken dat de strijd toch al verloren is. Wat je moet creëren, vervolgde hij, is een aantrekkelijk doel waar je met iedereen naartoe kunt werken. Deze strategie lijkt ook aan de wieg te staan van het tweede deel van de IABR expo. De tentoonstelling zoomt in op de urgente energietransitie. De mooie collages en tekeningen stralen optimisme uit. Dat komt ook door de felle kleuren. Uitgangspunt is dat de ingrijpende veranderingen die moeten leiden tot CO2-neutrale steden kunnen lukken, als wij allemaal ‘mede-eigenaar’ van de energietransitie worden. Energieopwekking wordt hier gedefinieerd als commons, iets ‘wat van ons samen is en waar we als bewoners samen zorg voor dragen’: samen van petrocultuur naar duurzame elektrische energie.
Wat betekent dat concreet? Hoe worden mensen bij de energietransitie betrokken? Een deel van het antwoord vind ik in de expositie. Deze IABR zet in op de schaal van de wijk als een omgeving waarmee mensen vertrouwd zijn en die ze kunnen overzien. Voorbeeld is de Rotterdamse wijk Bospolder-Tussendijken, kort BoTu (voor de niet-Rotterdammers: een van de armste wijken westelijk van het centrum). De wijk is in de aanloop naar de expositie door het IABR-Atelier Rotterdam – een samenwerking van de IABR en de gemeente Rotterdam – grondig geanalyseerd. De ruimtelijke én sociaalmaatschappelijke analyses zijn vormgegeven als een prachtige collage. Het is werkelijk gaaf om te zien wat er allemaal aan lokale initiatieven, formele en informele netwerken bestaat. Want BoTu is dan wel arm, maar gelijktijdig is de wijk ook cultureel divers en zelfbewust. Je doet een wijk als BoTu te kort als je alleen haar kwetsbaarheid ziet, lijkt het IABR-Atelier te willen zeggen. De bewoners van BoTu zijn ook weerbaar. En daarom vormen de bestaande initiatieven en de veerkracht van de bewoners volgens het IABR-Atelier de bouwstenen voor de toekomst.
De infrastructuur is hét beslissende instrumentarium bij het klimaatvraagstuk, zegt IABR-Atelier Rotterdam hoofdontwerper Eva Pfannes, wanneer ik haar vraag om extra toelichting. Nederlandse overheden hebben – terecht – een stevige greep op de infrastructuur, zoals wegen en waterbeheer. Daarentegen zijn winning, opwekking en transpoort van bijvoorbeeld gas of elektriciteit in handen van bedrijven. En hier zet de IABR aan: de energieopwekking moet in handen van ons allemaal komen. Omdat we als individuen niet voldoende slagkrachtig zijn, zouden we energiecoöperaties moeten ontwikkelen waarin bewoners, VvE’s, overheden en bedrijven samenwerken.
Hoe dat praktisch eruit zou kunnen zien, tonen vier speculatieve casestudies voor de transitie van evenzoveel gebouwen. Samen vormen de vier gebouwen een typologische dwarsdoorsnede van BoTu. Pfannes licht een van die casestudies nader toe, een vooroorlogs woongebouw met 275 huishoudens, pal gelegen aan de Delfshavense Schie. Heel erg kort samengevat: door verbeterde isolatie wordt de energievraag om 55% vermindert. Warmte, respectievelijk koude worden lokaal in de bodem (warmte-koudeopslag) of in het oppervlaktewater (aquathermie) opgeslagen, en PV cellen wekken een deel van de nodige elektriciteit ter plekke op. Technische installaties zoals de energie hub op een hoek van het gebouw zijn bewust zichtbaar gehouden. Groene daken en gevels houden water vast en bieden verkoeling. Het is een aanlokkelijk beeld.
Als je de uitkomsten van de casestudies extrapoleert, zie je dat in BoTU door soortgelijke coöperatieve initiatieven de nodige warmte tot 46% van de elektriciteit lokaal opgewekt kan worden, 54% moet van windparken komen. De CO2-uitstoot door huishoudelijk energieverbruik kan tot 61% verlaagd worden. Vanzelfsprekend zijn ook de kosten van deze transitie berekend. De casestudies laten zien, wat mogelijk is, zegt Pfannes, zowel bij de energietransitie als ook bij het ruimtelijke ontwerp van gebouw en omgeving. Hier kunnen we naartoe werken. Hierbij helpt een zogenaamde LEAP, een ‘door de wijk gedragen Lokaal Energie Actie Plan’.
Wat is dan de stand van zaken in BoTu? De IABR, begreep ik na het gesprek met Pfannes, is niet alleen een tentoonstelling maar vooral een middel. Het gaat nu vooral om het opbouwen van gemeenschapsvaardigheden in de wijk met behulp van de LEAP en de bestaande initiatieven. Een van de middelen om gemeenschap te ontwikkelen, is een ‘bordspel’ met (beleids)instrumenten die bewoners, initiatieven, bedrijven en overheden kunnen gebruiken om voor ‘iedere specifieke locatie’ een ‘integrale oplossing’ voor C02-neutraliteit te kunnen vinden.
Laat ik dit voorop stellen: ik ben onder de indruk van de zorgvuldig uitgewerkte en concrete plannen. Ze gaan uit van een positief mensbeeld, namelijk dat we samen verantwoording willen dragen voor de huidige én de toekomstige wijk. Maar gaat dit allemaal snel genoeg? Veel van wat er op de introductiepanelen staat, klinkt beangstigend bekend. In 1983 kwamen Die Grünen in de Bundestag. Ze waren mijn helden. Ik zie hen daar nog plaats nemen, in hun slobbertruien, tussen al die kamerleden in keurig pak (ja, toen echt vooral mannen). Vandaag de dag bestaat er nauwelijks een partijprogramma of bedrijfsvisie zonder groen sausje, maar het blijft veel te veel bij woorden. Dat is ook het gevaar bij initiatieven als de IABR, hoe goed bedoeld ook.
“Even alomtegenwoordig als anoniem, heeft infrastructuur zich zo in ons leven genesteld dat zij de gewoonten van het collectieve gedrag stuurt en […] de niet-gecheckte conventies van productie en consumptie bestendigt.” Deze analyse van ETH-onderzoekers Marc Angelil en Cary Siress deelt Pfannes. Daarom moeten we aanzetten bij de hervorming van de infrastructuur, zegt zij, in dit geval van de energie-infrastructuur om het doel van CO2-neutrale steden in 2030 te halen. De oplossing ligt in mede-eigenaarschap en lokale netwerken, in het terugvorderen van de commons, dus. Alleen zo kan de energietransitie sociaal aanvaardbaar gerealiseerd worden. Pfannes verwijst ook naar Jerome Foster II, lid van de adviesraad Environmental Justice in het Witte Huis, die verwacht dat de groene beweging exponentieel snel zal groeien. Gezien onze tot nu toe tergend langzame vooruitgang met het nemen van concrete stappen hoop ik heel erg dat dit niet alleen positive thinking is.