Recensie

De vuile handen van de architect

Beschouw je dat wat een architect doet als het zichtbare stralende witte topje van de ijsberg, dan gaat The Masterplan, de debuutroman van Reinier de Graaf (partner-architect bij OMA), over wat zich onder het wateroppervlakte afspeelt.

Het kan niet anders dan dat Reinier de Graaf voor zijn roman The Masterplan putte uit zijn rijke ervaring als internationaal opererend architect, de verhalen die hij hoorde binnen zijn uitgebreide netwerk en zijn schat aan kennis – hij staat bekend als een veel- en alleslezer. De hoofdpersoon van The Masterplan is de jonge Portugese architect Rodrigo Tomás, partner bij RETA, het vermaarde architectenbureau van zijn vader. Met lichte tegenzin vertrekt Tomás junior naar de grote internationale vastgoedbeurs MIPIM. In Cannes moet hij het ontwerp voor een wellnesscomplex in het Russische Kazan presenteren, waarmee zijn opdrachtgever investeerders hoopt te trekken. Na afloop van de presentatie wordt Rodrigo benaderd door een onbekende Fransman. De man die zich voorstelt als Marcel Heureux vertegenwoordigt Fortune Capital, een project management consultancy firma. Heureux zegt een groot bewonderaar te zijn van het werk van RETA en in het bijzonder de ontwerpen van Tomás junior. Of Rodrigo geïnteresseerd is in de opdracht om een nieuwe hoofdstad te ontwerpen voor een Afrikaanse republiek? “They have oil, so they have money to burn.”
Hoewel Rodrigo nauwelijks achtergrondinformatie bezit over Heureux en Fortune Capital, en RETA nog niet eerder een opdracht had in Afrika, kost het hem niet veel moeite zijn vader en de twee andere partners te overtuigen van het prestige van de opdracht en de potentie van het aanbod. Niet veel later reist junior af naar een hem totaal onbekend land en omgeving, met als enige documentatie een aantal door een stagiair verzamelde Wikipedia-pagina’s. Eenmaal geland de blijkt al spoedig dat zaken anders zijn dan Heureux ze had voorgespiegeld.

De roman gaat over geld, macht en prestige – size is een terugkerend issue in de roman. Fijntjes wordt uit de doeken gedaan hoe geld in de vastgoedsector stroomt. “You see, people always assume homes are meant for houses, but that’s bullshit, pardon my French“, legt een Amerikaanse investeerder Rodrigo uit. “That is only part of the truth. They are built just as much to house money. Real estate exists not for people, but for money looking for a home.” En het geld dat daarbij wordt gebruikt stinkt. Het is het geld dat verkregen is uit schimmige wapendeals, drughandel, door corruptie. Het wordt witgewassen met vastgoeddeals, niet alleen in Afrika, overal op de wereld. Zaken zijn niet alleen anders dan Heureux voorspiegelde, maar ontwikkelen zich ook volgens voor Rodrigo onnavolgbare politieke lijnen. Alles wordt vastgelegd in dikke contracten waarvan de juridische consequenties door de architect niet te overzien zijn. Ego, reputatieschade en gezichtsverlies voorkomen dat Rodrigo de opdracht weigert.

Het ontwerp voor de nieuwe stad Bilunga blijkt al grotendeels gereed te zijn als Rodrigo aan zijn eerste werkdag begint. De bouw is in volle gang, alles onder regie, controle, uitvoering, en ‘gefinancierd’ door het Chinese (staats)bedrijf CHINCO. De rol van Fortune Capital is schimmig, de firma functioneert als een soort bemiddelaar tussen het Chinese bedrijf en GOD, het hoofdplanningsbureau van de overheid met aan het hoofd een man wiens bijnaam General Diamantino is. Later blijkt dat Fortune Capital ook in de wapenhandel en oliewinning zit. Hoewel Rodrigo in dit proces van geldstromen geen rol van betekenis lijkt te spelen, architecten zijn immers vervangbare pionnen, laat De Graaf hem hier niet mee weg komen. “Who did you say you worked for?“, vraagt een regeringskritische academicus Rodrigo. “I have my own company: RETA…” antwoordt de architect. “Yes, but who do you work for? I mean, who do you really work for?” “I work for a company called Fortune Capital,” he replied. “Yes, but who do they work for?” Als Rodrigo deze vraag laat inzinken, zitten we al in het vierde en laatste hoofdstuk: Completion.

Als een ‘lonesome starchitect’ verblijft Rodrigo in de weinig glamoureuze omgeving van hotelkamers en longstay appartementen. Al vele maanden is hij van huis, zijn huwelijk staat op springen. Hij heeft het ervoor over, door zijn bijdrage aan het project wordt een stralende nieuwe hoofdstad gerealiseerd, met een fraai stratenplan en goede huisvesting voor velen. Maar de werkelijke reden dat Rodrigo alles gelaten ondergaat, is dat hij zich wil bewijzen, tegenover zijn vader en – minstens zo belangrijk – de vakwereld. “The drone footage he saw on the screen made the city look like the built version of La Ville Contemporaine, Le Corbusier’s famous vision for a new modern city of three million inhabitants. Once finished, Bilunga, with a million families would house at least a million more. In terms of size, Rodrigo would trump Le Corbusier, while his father would not even feature in the top fifty.”

Door zijn betrokkenheid bij het project, is Rodrigo ook een actieve participant in de nieuwste verschijningsvorm van kolonialisme, waarin China de meest zichtbare kolonisator is. Landen ontvangen leningen om nieuwe woonwijken, publieke gebouwen industriecomplexen en infrastructurele werken te kunnen realiseren. Het onderpand is zijn de delfstoffen van het land. Als de opbrengst van de delfstoffen tegenvalt en/of de verwachte opbrengsten van de investeringen tegenvallen, moet het land elders geld op de wereldmarkt lenen om het gat te dichten. China verdient echter twee keer aan de lening. Voordat er een aflossing is gedaan, vloeit het geld van de lening al terug naar China omdat de projecten gerealiseerd moeten worden door een Chinese aannemer die zijn materiaal en een deel van de menskracht uit China haalt, zo een Chinese collega uit. “You are certainly more up to speed than I am. Somebody could have told me…”, reageert een stomverbaasde Rodrigo. “Oh, it’s not like anybody told me…I read, I look, I listen. You should try it sometimes!”

In het colofon hint De Graaf dat hij een sleutelroman heeft geschreven. De context die hij beschrijft berust ontegenzeggelijk op de werkelijkheid. De verhalen van spooksteden in Afrika van Chinese makelij die in opdracht van corrupte machthebbers worden gerealiseerd, waarbij de voormalig kolonisator veelal ook nog een hoofdrol vervult, zijn bekend. Maar wie staat – of misschien beter staan – model voor de hoofdpersoon Rodrigo Tomás, en voor zijn vader Rodrigo Tomás senior? Wie is de kleine Franse president die aanwezig is bij de officiële opening van het parlementsgebouw en indirect betrokken is bij het Franse bedrijf dat wapens en geld levert? En is de vaststelling dat Rodrigo een vervangbare pion is in het spel om de macht ook al mag hij het parlementsgebouw ontwerpen, een verwijzing naar het hele gedoe rondom de verbouwing van de Tweede Kamer?
Eigenlijk is het allemaal bijzaak, want met The Masterplan adresseert De Graaf serieuzere en belangrijkere vraagstukken: over de macht van de architect als onderdeel van het vastgoedproces – zeer bescheiden – én diens verantwoordelijkheid in die positie – groot. Het lijkt paradoxaal, maar De Graaf overtuigt terwijl hij links en rechts het ego van ‘de architect’ beuken geeft: “Proportions! Oh, did Rodrigo Sr. adore that word! Nobody who was not an architect could argue with “the right porportions” – the last absolute in a university of relativity […]. Proportions gave architects their much-loved autonomy, those who possessed privileged knowledge of the unknowable….” En venijnige steken uitdeelt aan ‘de architectuurpers’: “The British press was the worst. It was ironic really, how the nation most inept at developing any coherent architectural vision of its own could be so articulated in slagging off someone else’s. Only in sound did the British excel, Rodrigo thought spitefully.”
De held in The Masterplan is niet de architect met zijn artistieke dromen of sociale roeping; Rodrigo blijft in Afrika werken als architect met bijgestelde ambities. De werkelijke helden zijn de mensen die in het openbaar kritiek durven te leveren op de machthebbers: de klokkenluiders, de academici, en de journalisten die erover publiceren. Aan hen heeft De Graaf ook zijn boek opgedragen.

In alle eerlijkheid, de roman is geen literair pareltje. De verhaallijn wordt met een zekere regelmaat ontsiert door losse lijntjes en inconsequenties. Mocht het een bewust ingezette schrijftechniek zijn, dan overtuigt die mij in ieder geval niet. De opgevoerde personen komen niet echt tot leven. Ook over de hoofdpersoon kom je niet veel te weten, aan zelfreflectie doet hij niet, wel aan zelfmedelijden. Het is een boek waaruit vooral de woede, frustratie en machteloosheid van de auteur zelf tot uitdrukking komt. Van kennis over een ongewenste en ongemakkelijke waarheid waarover De Graaf alleen in romanvorm kan schrijven. “For privacy reasons the source cannot be revealed, nor can its account be independently verified. Until such happens, this book is to be regarded as a work of fiction.” Maar het is juist deze keuze voor de romanvorm die de grote troef is. Door het verhaal te verpakken als roman, houdt De Graaf de hele vakgemeenschap een spiegel voor. Anders dan in De Graafs eerdere publicatie Four Walls and a Roof, een bundeling van eerder gepubliceerde artikelen en essays waarin persoon en paard worden genoemd en de lezer gniffelend kan wegkijken, het gaat immers over de met name genoemde architecten, kan de lezer niet wegkijken van de spiegel die met The Masterplan wordt voorgehouden. Omdat alles zo herkenbaar is.

Enkele gerelateerde artikelen