In het kader van het project The Persistence of Questioning vraagt Archined aan vakgenoten om zich uit te spreken over de richting die de architectuur in de (nabije) toekomst zou moeten opgaan. Kijkend naar de activistische bewegingen uit de vorige eeuw, bespreken Veerle Alkemade en Catherine Koekoek op welke wijze architecten kunnen bijdragen aan het bouwen van omgevingen van waaruit gedroomd kan worden over nieuwe toekomsten.
Dordrecht, 8 juni 2021
Lieve Veerle,
Pinkstermaandag en het regent. Ik zit met mijn ouders op een terras op de Wageningse markt – Delftse school architectuur, de herbouw van de gebombardeerde binnenstad begon nog voor de oorlog afgelopen was. Nu restaurants binnen gesloten zijn, blijven de gevels niets dan een decor. Ik vraag mijn ouders naar de stad tijdens hun studietijd; dezelfde achtergrond, maar dan bijna 40 jaar geleden.
In een boek dat ik pasgeleden van mijn moeder leende, vond ik, naast uitgebreide inscripties van vrienden die haar succes wensten met de laatste loodjes van haar scriptie, een boekenlegger van vrouwenboekhandel Shikasta. Een vrouwenboekhandel in Wageningen?
In de jaren 70 en 80 openden tientallen vrouwenboekwinkels in Nederland hun deuren. De eerste is ook de enige die nu nog bestaat: het Utrechtse Savannah Bay, opvolger van de in 1975 geopende ‘De Heksenkelder.’ De vrouwenboekhandels hadden namen als De Feeks, Dulle Griet, Dikke Trui, Sappho, ’t Wicht, Xantippe. Wanneer zijn die verdwenen? In een blogpost uit 2005 vind ik nog routetips naar boekhandels in Wageningen, Shikasta is ook opgenomen: voor al uw “lectuur voor de feministische vrouw.” De Gelderlander meldt in 2008 nog een weefdemonstratie.
‘Ik wist dat helemaal niet, van die vrouwenboekhandel’, zeg ik tegen mijn moeder. Ze vertelt dat ze wel eens meedeed aan acties, georganiseerd door het kraakpand waar haar vriendin Erica woonde. Zelf hield ze zich wat afzijdig; net radicaal genoeg om ermee om te gaan, maar niet genoeg om tot de incrowd te behoren.
Vanwaar mijn interesse in teloorgegane vrouwenboekhandels vraag je je misschien af? In haar in 2017 verschenen boek Public Things schrijft de Amerikaanse filosofe Bonnie Honig over het belang van de publieke dingen die de democratische infrastructuur in stand houden. Het voortbestaan van democratie is volgens haar deels een materieel gebeuren: stembureaus, potloden, verhuizingen van het parlement. Hetzelfde geldt voor activisme: er is een infrastructuur nodig om te kunnen dromen, een netwerk van plekken en mensen waar en met wie je je kan voorstellen dat de wereld beter zou kunnen zijn.
Naast en tegenover de dominante publieke sfeer waren er altijd al andere publieke sferen die ruimte maakten voor een andere vorm van discussie en publiciteit. In een bekend artikel uit 1990, Rethinking the Public Sphere: A Contribution to the Critique of Actually Existing Democracy, noemt filosofe Nancy Fraser, als voorbeeld van die andere publieke sferen, de uitgebreide feministische netwerken van tijdschriften, boekwinkels, uitgeverijen, film en videodistributienetwerken, onderzoeksinstituten, academische programma’s, conferenties, festivals en lokale vrouwenhuizen, die ontstonden in de tweede helft van de 20e eeuw in de Verenigde Staten. Maar ook in Nederland en op andere plekken en in andere tijdperken ontstonden zulke subaltern counterpublics. Met die boekenlegger van boekwinkel Shikasta in Wageningen, de stad waar ik opgroeide, voelt dat opeens heel dichtbij.
Waar zijn die tegenpublieken nu gebleven? Onze studietijd werd gekleurd door de economische crisis van 2008. Ons werd ingeprent dat de starchitect dood was, dat het tijd was voor nieuwe architecten – of De Nieuwe Architect, die overigens in zijn eenheid en mannelijkheid verdacht veel lijkt op de oude sterarchitect – voor samenwerking en het serieus nemen van duurzaam bouwen. Nu we een paar jaar zijn afgestudeerd, blijkt de praktijk conservatiever dan we leerden tijdens onze studie. Tegelijkertijd worden we, sinds we in onze podcast Respons reflecteren op het vakgebied, vaak gezien als stem van de nieuwe generatie. Een generatie die zogezegd kritischer en activistischer is dan de voorgaande.
Maar dat voelt wrang. Niet alleen schuift het wijzen naar de nieuwe generatie maar al te vaak de verantwoordelijkheid voor een betekenisvolle praktijk, een die op verantwoordelijke wijze omgaat met mensen en milieu, door naar jonge mensen met weinig macht. Het doet ook geen recht aan de activisten die ons voorgingen. Feministische groepen als Vrouwen, Bouwen, Wonen, de afdeling Vrouwenstudies, en vele andere vormen van sociaal ontwerp, bogen zich al decennia geleden over vergelijkbare vragen als die ons nu bezig houden. Ze bieden inspiratie voor alternatieve vormen van architectuur die niet uitgaat van het ‘star system’ waar één, vaak mannelijke baas, wordt gezien als auteur, en alle andere medewerkers als ‘second bananas’ of tekenpotloden, zoals Denise Scott-Brown het in 1975 zo mooi schreef in haar essay Room at the Top? Sexism and the Star System in Architecture.
Door diversiteit en de klimaatcrisis te presenteren als nieuwe uitdagingen, voor een nieuwe generatie, wordt een geschiedenis vergeten. Want hoe komt het dat wij nu het wiel opnieuw moeten uitvinden, als de vragen en problemen die wij aankaarten niet nieuw zijn? Hoe komt het, dat de tegenpublieken uit de tweede feministische golf zijn verdwenen?
In onze vroege jaren zijn veel publieke, toegankelijke infrastructuren van kennis en activisme verdwenen. Buurthuizen en bibliotheken – wegbezuinigd. En daarmee wordt het moeilijker om het activisme dat ons voorging te herinneren.
Zo schrijven wij, nog steeds, in isolatie – een isolatie die des te voelbaarder is tijdens deze pandemie. In onze neoliberale wereld zijn we allemaal individuen; de sociale en maatschappelijke structuren en instituties waarin we ons kunnen verenigen hebben achterstallig onderhoud. Dat is ook merkbaar in de architectuur, waar na de crisis van 2008 enorm veel kleine architectenbureaus zijn ontstaan en oneindig veel ambitieuze individuen die weinig zijn verenigd. Er is ook nog steeds geen echte vakbond, maar weinig architecten zijn lid van de FNV en de Bond Nederlandse Architecten (BNA) is geen vakbond maar een branchevereniging.
Wanneer ik denk aan vrouwenboekhandels, die nu niet meer bestaan, zie ik plekken en netwerken voor me waarin we kunnen dromen van een andere toekomst. Niet als individuen maar als onderdeel van een gezamenlijke strijd. Wat is de betekenis van de architectuur, nu en in de toekomst? Om die vraag te beantwoorden moeten we om te beginnen het verleden niet vergeten, en alle plekken waar eerder al antwoorden zijn geformuleerd. Waar vinden we, of herbouwen we, de omgeving van waaruit we kunnen dromen van de toekomst?
Liefs,
Catherine
Schiedam, 21 juni 2021
Lieve Catherine,
Het is de langste dag van het jaar, maar ook vandaag regent het. Na drie doelpunten van Nederland tegen Noord-Macedonië verdwijnt het nieuws dat vanochtend nog op allerlei landelijke nieuwssites bovenaan de pagina stond alweer naar de achtergrond: de sloop van de Tweebosbuurt in Rotterdam.
De verbazing die spreekt uit je brief, over het ontstaan en vergaan van vrouwenboekhandels, is treffend. Maar de vergetelheid is niet compleet: geschiedenissen blijken soms gelukkig nog op te rakelen, zoals via de boekenlegger van je moeder. De heropleving van verdwenen geschiedenissen van feminisme en activisme in de architectuur onderstreept het belang van de toegankelijke infrastructuren van kennis waar jij over schrijft. Het verleden kan opnieuw aanwezig worden gemaakt. Maar onder invloed van de neoliberale ontmanteling van instituties wordt dat wel moeilijker: we kunnen onmogelijk alles individueel onthouden. Dan zakt een gebeurtenis al gauw naar de vergetelheid, zoals de sloop van de Tweebosbuurt vandaag na een voetbalwedstrijd.
Met lede ogen kijk ik naar beelden van de sloop. “Er wordt een stukje uit mijn hart gesneden door de burgemeester en de wethouder,” vertelt een bewoner aan de NOS. Achter de man staat een oranje sloopmachine, die niet veel later de eerste hap uit de bakstenen gevel zal nemen. De woningen in de Tweebosbuurt moeten plaats maken voor duurdere nieuwbouw – veel bewoners zullen niet kunnen terugkeren in hun oude wijk. “De andere woningen die ze aanbieden zijn veel te duur,” vertelt dezelfde bewoner. Met ‘ze’ bedoelt hij woningcorporatie Vestia, die na de sloop van 524 sociale huurwoningen er slechts 137 zal terugbouwen, pakweg een kwart van de oorspronkelijke hoeveelheid.
Volgens de gemeente is de sloop essentieel: de woningen zijn verouderd en voldoen niet meer aan de huidige eisen. Dat dit de redenen voor sloop zijn is extra wrang, juist omdat het de woningcorporaties zelf zijn die de huizen laten verloederen door achterstallig onderhoud niet uit te voeren.
De bewoners van de Tweebosbuurt protesteerden drie jaar lang tegen de sloop van hun wijk. Ze verenigden zich ook met bewoners uit andere wijken in de actiegroep Recht op de Stad. Samen zetten ze zich in voor een beter en eerlijker woonbeleid in Rotterdam. Hun strijd heeft de gemeente niet op andere gedachten kunnen brengen. Zelfs recentelijke kritiek vanuit – nota bene! – de Verenigde Naties, dat de sloop mogelijk in strijd is met het mensenrecht op passende huisvesting, leidde niet tot onderbreking of annulering van de plannen.
Ik word er moedeloos van. Je vraagt naar omgevingen waar we kunnen dromen van een andere toekomst, maar dan moeten die omgevingen niet afgebroken worden. De gebeurtenissen in de Tweebosbuurt laten zien dat het verdwijnen van infrastructuren voor kennis en activisme niet alleen iets uit het verleden is.
De Tweebosbuurt is een arbeiderswijk met een sterke sociale infrastructuur, veel bewoners zijn er sterk geworteld, sommigen wonen er al meer dan vijftig jaar. Het is een infrastructuur die door de gemeente Rotterdam niet op waarde wordt geschat. De sloop van de Tweebosbuurt staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van de Rotterdamse Woonvisie. In die Woonvisie staat geschreven dat de gemeente onder andere als doel heeft om te “zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en kwaliteit van wonen onder druk staat.” Oftewel, teveel goedkope (sociale huur)woningen bij elkaar vindt het gemeentebestuur ongewenst. Maar waarom eigenlijk?
Denkend aan de centrale vraag van deze publicatie – wat is de betekenis van het architectuurvak in en voor de toekomst? – vraag ik me af: over wiens toekomst hebben we het dan eigenlijk? Dat er niet één toekomst is en dat de toekomst niet van iedereen is, blijkt wel uit wat er gebeurt met de mensen uit de Tweebosbuurt, voor wie in Rotterdam geen plek meer te vinden is.
Terwijl de vrouwenboekhandels en veel publieke infrastructuren van kennis en activisme verdwenen, vergroeide de architectuur steeds meer met de markt. En het is die markt die zich met name bekommert om de toekomst van de projectontwikkelaars en andere investeerders.
Architecten die in dienst van commerciële projectontwikkelaars bezig zijn om gentrificerend beleid uit te oefenen, leveren dan ook met name een betekenis aan de toekomst van deze projectontwikkelaars. Met renders en frisse gevelontwerpen helpen ze mee aan het gegund krijgen van een aanbesteding, of weten ze wellicht de opbrengst per vierkante meter nog wat op te krikken. Hoe verder de architectuur vergroeit met de markt, hoe moeilijker ik het vind om meerdere betekenissen van het vak voor de toekomst in te beelden.
Kunnen architecten ook nog voor anderen van betekenis zijn voor de toekomst? Op wat voor manieren zouden architecten kunnen bijdragen aan het, zoals jij schreef, herbouwen van die omgevingen van waaruit we kunnen dromen over nieuwe toekomsten?
Liefs,
Veerle
Rotterdam, 25 juni 2021
Lieve Veerle,
Vlak na het lezen van je brief las ik het essay van Arna Mačkić in het nieuwste Jaarboek Architectuur in Nederland. Mačkić bespreekt daarin de stadsvernieuwing van de Haagse Schilderswijk in de jaren ‘80. De casus biedt een pijnlijk tegenwicht voor de sloop van de Rotterdamse Tweebosbuurt nu.
De Schilderswijk was namelijk hetzelfde lot beschoren als de Tweebosbuurt: sloop en nieuwbouw die te duur zou zijn voor de bestaande bewoners. Maar onder het wethouderschap van Adri Duivesteijn maakte stadsvernieuwing als technocratisch proces plaats voor ‘Stadvernieuwing als Kulturele Aktiviteit.’ In plaats van te focussen op sloop en nieuwbouw, “een verdienmodel waarin de belangen van woningcorporaties, aannemers en architectenbureaus meespeelden”, zocht Duivesteijn “een architect die de identiteit en cultuur van de bewoners van de Schilderswijk serieus nam en hen als gelijkwaardige gesprekspartner beschouwde,” schrijft Mačkić.
Die architect werd Álvaro Siza. In het ontwerpproces ging hij op huisbezoek: er waren bijeenkomsten en sessies waarin Siza en bewoners in een gymzaal de plattegronden nabouwden met houten blokken. Het project is inmiddels vaak beschreven. Struinend over het Venetiaanse eiland Giudecca kwam ik het Haagse project in 2016 per toeval tegen in het Portugese paviljoen van de architectuurbiënnale. Ik raakte diep onder de indruk van de gevoeligheid die bleek uit de films waarin Siza zo’n 30 jaar na dato op bezoek ging bij de bewoners van zijn ontwerpen van weleer.
Waar de sloop van de Schilderswijk werd aangewend voor een project vol bewonersparticipatie die recht deed aan de diverse sociale structuren en culturen van de wijk, wordt de Tweebosbuurt straks volgebouwd met te dure woningen. Misschien zien we de nieuwbouw over een paar jaar terug in het jaarboek.
Ik moest denken aan een meme die ik deze week tegenkwam. Je ziet Kirsten Dunst als Mary Jane, die tegen Peter Parker alias Spiderman zegt: “Tell me the truth… I’m ready to hear it.” In plaats van zijn identiteit als Spiderman te onthullen, zegt Peter Parker in deze twittervariant: “contemporary architects are primarily valued for their capabilities in monetizing space.”
Door betekenis te zien in vierkante meters huuroppervlak en niet in netwerken van mensen en omgeving, worden plekken als de Tweebosbuurt met de grond gelijk gemaakt en worden architecten in een benauwd keurslijf gedwongen. Ze dienen de markt. Geen Siza in de Tweebosbuurt.
Het gebrek aan beweegruimte en die nauwe, financiële focus op betekenis, was voor ons één van de redenen om niet als architect aan de slag te gaan na onze opleiding. Onze frustratie was tegelijkertijd het startpunt van een zoektocht, in de podcast en gesprekken zoals deze, naar manieren om het anders te doen. We kwamen erachter dat we niet de enigen zijn die de architectuur verlaten: veel vrouwen, net als mensen met een migratie-achtergrond, verlaten de praktijk. De recente Jaarrapportage Ruimtelijke Ontwerpsector 2021 onderstreept hun ondervertegenwoordiging nog maar weer eens.
Maar het gebrek aan diversiteit in de praktijk lijkt niet alleen een resultaat, maar ook een oorzaak van de beperkte, financiële blik op wat architectuur kan betekenen. In haar essay in het jaarboek schrijft Mačkić over de gebrekkige representatie van mensen met een migratieachtergrond, vrouwen, ouderen, mensen met een beperking en in het algemeen iedereen die niet voldoet aan de witte, mannelijke norm. Veel architectenbureaus, schrijft ze, hebben een werkwijze “waarin de inleving in en verbeelding van verschillende leefwerelden ontbreken.” En wanneer je je niet kunt voorstellen wat voor levens er zich achter de gevels afspelen, is het gemakkelijker ze bloedeloos te ontwerpen, en emotieloos te slopen.
Weet je wat het is: we weten nog steeds niet hoe een niet-seksistische stad, een gelijkwaardige wereld, er echt uit zou kunnen zien. Af en toe vangen we er een glimp van op, als we Christine de Pisans middeleeuwse Stad voor de Vrouwen tegenkomen uit 1405, in vrouwenboekhandels en democratische stadsvernieuwingsprojecten uit de jaren 80, en denken: ah, dit is geen nieuwe vraag, maar een alom tegenwoordige architectuur die betekenis vindt in ruimte maken voor gelijkwaardigheid is nog altijd een droom.
Terwijl we studeerden in Delft en in aanraking kwamen met feministische architectuurtheorie – de opluchting! – gingen namen en boeken van hand tot hand. Binnen informele netwerken werden fluisterend horrorverhalen vertelt – de hand op de knie tijdens een tutorial door die bouwtechnologiedocent, de racistische opmerkingen van die ander – maar ook werden de namen van feministische docenten gedeeld. Hélène Frichot’s How to make yourself a feminist design power tool, een piepklein roze boekje waarvan de pagina’s los in de kaft hingen, werd onderhands doorgegeven en uitgeleend voordat het weer terug moest naar de bieb. Toen ik het laatst weer opensloeg werd ik geconfronteerd met een herkenbaar citaat. Frichot schrijft:
“No doubt many who have ventured into the walled city of architecture have discovered, sooner or later, that they have something to complain about in terms of why they have not been able to ‘pass’ as an architect, or why they have been obliged to exit or escape, even once they have achieved their qualifications.”
De muren van de stad van de architectuur zijn onzichtbaar, tot je er tegenaan loopt. Voor filosofe Sara Ahmed, die om vergelijkbare redenen de academische wereld verliet, is er belangrijke kennis te vergaren door het zichtbaar maken van die onzichtbare barrières. Als we het hebben over betekenis in de architectuur is het dan dus ook belangrijk om zichtbaar te maken waar maatschappelijke betekenis ophoudt; waar door sloop en afbraak zo weinig mensen over zijn, en waar de architect in zo’n nauw keurslijf wordt gedwongen dat van betekenis haast geen sprake meer is.
En toch…
Catherine
Rotterdam, 27 juni 2021
Lieve Catherine,
Ik moest hard om je meme lachen, het is een pijnlijk passende verbeelding van onze worsteling met het beantwoorden van deze vraag, en misschien ook wel onze worsteling met het architectuurvak in bredere zin.
‘Heb je eigenlijk nog wel vertrouwen in de architectuur?’ vragen mensen wel eens, wanneer ik mijn zorgen uit. Zelf moeten we elkaar af en toe ook helpen herinneren waarom we eigenlijk naast ons dagelijks werk zoveel tijd investeren in het onderzoeken van- en reflecteren op de architectuurpraktijk.
‘En toch,’ schrijf je. En toch geloof ik dat we juist die tijd investeren omdat we vertrouwen hebben in de architectuur, al wordt het vaak op de proef gesteld. We geloven dat architecten meer impact kunnen maken dan alleen op economisch vlak, als zij én de opdrachtgevers bereid zijn om ook oog te hebben voor de veelheid aan geleefde ervaringen op een plek. Als architecten ook andere rollen kunnen en durven aannemen in het vormgeven van de gebouwde omgeving.
Verder zijn we simpelweg nieuwsgierig, naar hoe de wereld eruit zou kunnen zien, als vanuit een feministisch perspectief zou worden gebouwd, als de teams die bouwen aan de stad een diverse hoeveelheid aan ervaringen en perspectieven meebrengen. We wéten gewoon nog niet hoe dat zou zijn, hoe de stad en de architectuur er dan uit zouden kunnen zien.
Toen je schreef over die vrouwenboekhandels, en over het essay van Mačkić, moest ik denken aan het Zelfregiehuis, dat tot voor kort nog een echte tegenpubliek was in de Rotterdamse wijk Bospolder-Tussendijken. Een plek waar wijkbewoners op verschillende manieren kunnen bouwen aan hun toekomst; een plek vol potentie. Helaas is ook het Zelfregiehuis het afgelopen jaar slachtoffer geworden van het gemeentebeleid. Naast de gentrificatie-gekte, is Rotterdam ook bezig met het afstoten van haar vastgoed, met weinig oog voor de sociale consequenties daarvan. In de zomer van 2020 werd Zelfregiehuis verkocht aan de hoogste bieder. De organisatie was gehuisvest aan de Taandersstraat in een pand dat al sinds de oplevering in 1929 een plek was voor de buurt – eerst in de vorm van een school, later ook als buurthuis en vrouwenhuis.
Ik woonde zelf in de wijk en studeerde af op dit gebouw. Ik onderzocht hoe gebruikers betrokken zouden kunnen worden bij een herontwikkeling van de plek. Wat gebeurt er als je als ontwerper je aandacht verschuift van het zoeken naar efficiëntie en het formuleren van normen en standaarden, naar het ontwerpen van plekken vol potenties? Wat als je plekken kunt ontwerpen die verder kunnen groeien, die ook de bestaande sociale infrastructuren verder kunnen laten groeien? Hoe kun je die veelheid aan ervaringen op een plek niet alleen meenemen in het ontwerp, maar ook in het bouwen zelf?
De huidige bouweconomie en het beleid van overheden en gemeentes, maakt het moeilijk om op deze manier betekenis in de architectuur te creëren. Al een aantal jaar voordat de gemeente het pand aan de Taandersstraat op Funda te koop zette, was het Zelfregiehuis druk in de weer met het maken van plannen om het pand zelf te kunnen aankopen. Samen met andere wijkorganisaties, Zorgvrijstaat West en Delfshaven Coöperatie, werd er hard gewerkt aan een ‘hybride verdienmodel’, om de maatschappelijke impact van de plek te bestendigen. Het plan was solide, kreeg steun van Koninklijke Heidemij en Arcadis. De directeur van Stadsontwikkeling Rotterdam was al op de hoogte gesteld. Maar wethouder Bas Kurvers, “een inclusieve stad is er ook voor penthousebewoners”, had haast en het verkoopproces denderde door. Er was geen ruimte om maatschappelijke waarde en rendement mee te wegen in de verkoop.
Ondanks de geforceerde verhuizing bestaat het Zelfregiehuis gelukkig nog steeds, al is dat nu op twee verschillende plekken in de wijk: bij Schiezicht en in het Bollenpandje. Hier weten ze weer nieuwe netwerken aan te boren, maar ook deze locaties zijn precair ook woningcorporatie Havensteder heeft – onder druk van een verhuurdersheffing – een verkoopprogramma.
Voortleven kan, zoals de vragen vanuit de tweede feministische golf en de democratiseringsbewegingen ook nog steeds doorleven, al is het in de marges of online. Maar ik kan niet anders dan nadenken over hoe de stad eruit zou zien als dit soort plekken wél de steun krijgen die ze verdienen. Stel je voor dat ze naast hun dagelijkse maatschappelijke werkzaamheden, niet ook nog eens hoeven vechten om hun voortbestaan. Stel je voor wat een betekenissen de architectuur dan zou kunnen hebben. What a wonderful world that would be…
Liefs,
Veerle