In het kader van het project The Persistence of Questioning vraagt Archined aan vakgenoten om zich uit te spreken over de richting die de architectuur in de (nabije) toekomst zou moeten opgaan. Saskia van Stein (curator, moderator en directeur IABR) en Reinier de Graaf (architect en partner bij OMA) bespreken de ontwikkelingen in het vakgebied aan de hand van De Graafs bewogen carrière bij OMA. Architecten realiseren zich vaak te weinig dat ze deel uitmaken van economische en maatschappelijke krachten. Kunnen ontwerpers zich in een geglobaliseerde wereld wel onttrekken aan de complexiteiten en perverse mechanismes van de markt, macht en politiek?
Als architect/stedenbouwer, OMA-partner, denker, curator, educator en schrijver laat De Graaf actief en meestal provocerend van zich horen in het architectuurdiscours, zo getuige onder meer zijn twee laatste publicaties Four Walls and a Roof (2017) en The Masterplan (2021).
Saskia van Stein: Laat ons beginnen in de jaren ’90. In Nederland worden sociaal maatschappelijke diensten, alsook het maatschappelijk vastgoed, onder het beleid van de kabinetten Lubbers III en Kok I geprivatiseerd en onderhevig gemaakt aan de neoliberale markteconomie, met als excuus de verbetering van de overheidsfinanciën. Maar ook wordt in 1991 Ruimte voor Architectuur gepubliceerd, de integrale visie van de Rijksoverheid op de betekenis van de architectuur. Dit is de periode waarin je afstudeerde en de ontwerppraktijk binnentrad. Welk architectuurklimaat trof je aan en hoe kijk je erop terug?
Reinier de Graaf: Om te beginnen zijn de jaren ’90 niet één tijdperk. Na mijn afstuderen in 1992 aan het Berlage Instituut, won ik, een jaar later, met Don Murphy Europan 3 voor de locatie Den Bosch. Dit leek mij een uitgelezen kans zelf een eigen bureau te beginnen, wat jammerlijk mislukte. In die tijd was de werkeloosheid onder architecten hoog. Na het schrijven van honderd sollicitatiebrieven en evenveel afwijzingen, hoorde ik dat er bij OMA werk was, maar dat het dan ook gedaan was met je privéleven. Na twintig minuten op niveau beledigd te zijn, was ik aangenomen. We werkten met zo’n 35 mensen op de Heer Bokelweg in Rotterdam. De financiële situatie van het bureau was fragiel. Na het bijna-faillissement in 1995 was bijna alles op de bon. We werden overgenomen door ingenieursbureau De Weger, dat kort daarna weer werd overgenomen door Haskoning. Deze bureaus hadden nauwelijks een idee wat ze met ons in huis haalden. Mede daardoor ontwikkelde zich een wonderlijke vorm van vrijheid.
In de tweede helft van de jaren ’90 was OMA vooral in de Verenigde Staten actief. Het bureau maakte een transitie naar de markteconomie door. We werden betaald in dollars, die we voordelig converteerden naar guldens. De zaken gingen beter en dit stelde ons instaat om ons uit te kopen. Ook maakten we de transitie door naar partnerships met een aantal mensen die van meet af aan bij het bureau betrokken waren. Wie kijkt naar het OMA van de jaren ’80 en begin jaren ’90, ziet een verhouding van 80% publieke-, en 20% private opdrachtgevers. Later draaide deze verhouding zich om en kwam de focus meer op privaat opdrachtgeverschap te liggen.
SvS: Wat zien we als we door de lens van het heden naar die periode kijken? In mijn beleving, was in die periode de maatschappelijke waardering voor architectuur groot. Een Nederlandse generatie architectenbureaus werd verzameld onder de noemer SuperDutch. Ook genoot het zowel nationaal als internationaal bekendheid en aanzien om de conceptuele ontwerpen, het optimisme en het geloof in maakbaarheid dat uit de architectuur opsteeg. En als we de thermometer nu in de Nederlandse architectuur zouden prikken, welke temperatuur meten we dan?
RdG: De wereld is natuurlijk anders, dat is ook onvermijdelijk. Ik denk dat het erg averechts kan werken om te proberen de tijd bij te benen. Volgens mij werkt tijd niet lineair, het is vaak op een vreemde manier cyclisch. In de jaren ’90 konden we eigenlijk niks verkeerd doen; the sky was the limit. In het huidige tijdsgewricht maken we een periode mee waarin het succes uit het verleden bijna een bron van verdachtmaking is geworden, een soort impliciete schuld, maar die hoort mogelijk ook bij een generatiewisseling.
Naar mijn idee moeten we in de Nederlandse architectuur onze zegeningen tellen. Ons vak is niet genereus of solidair, architecten zijn altijd bezig elkaar de loef af te steken. Wanneer de ene stijl tegenwind ontmoet, wordt dat door de andere als een geweldige opportunity gezien. Vaak realiseren architecten zich te weinig dat ze in hetzelfde schuitje gevangen zitten. Als je uitzoomt en kijkt naar de maatschappelijke krachten en de motieven van opdrachtgevers, dan tekent zich een andere wereld af. Of je nu moderne, post-moderne, pre-moderne of weet ik wat ontwerpt, we zijn allemaal onderdeel van dezelfde vorm van manipulatie, dezelfde vorm van conservatieve krachten. Men is zich daar te weinig van bewust uit een wonderlijke vorm van hybris, overmoed.
SvS: We maken een sprong naar het begin van de eenentwintigste eeuw: het ontstaan van AMO (spiegelbeeld van OMA). Je zou kunnen zeggen dat technologie, maar ook de ideologie, ons in de steek liet. De aanvallen van 9/11, het beeld van de instortende Twin Towers, een jaar eerder crashte het ultieme symbool voor acceleratie en vooruitgang, de Concorde. Er openbaart zich een besef dat het Westen geen onbetwiste koploper en wereldleider meer is. Dit wordt zeker zichtbaar als de Verenigde Staten haar positie ondermijnt door te kiezen voor een militaire methode om democratie te implementeren in andere landen, gekoppeld aan het veiligstellen van eigen economische belangen. In dat tijdsgewricht ontstaat AMO, de onderzoeks- en publicatietak van OMA. Waarom kozen jullie voor dit onderscheid tussen ontwerp en onderzoek?
RdG: AMO is eigenlijk een product van de jaren ’90, dat in 2002 een meer publiek profiel verwierf. Onderdeel van OMA, en voorloper van AMO, was Stichting Großstadt, waar we fondsen mee verwierven. De constructie met Großstadt stelde ons in staat het soort werk te verrichten waar opdrachtgevers niet om vroegen, maar wat we als bureau niettemin belangrijk vonden; alles was onderhevig aan de invloed van de mondiale globalisering en de transitie naar een markteconomie. Zaken als ontwerpend onderzoek en de analyse van maatschappelijke trends gaven ons werk een academische, intellectuele en culturele dimensie. AMO ontstond gedeeltelijk omdat de rol van de overheid in die periode sterk begon af te nemen, steeds meer diensten en organisaties werden geprivatiseerd en het mes ging in tal van culturele subsidies. We gingen van een staatspatronage naar een soort privaat patronage. AMO was een vehikel om die intellectuele dimensie van het bedrijf binnen een andere context voort te kunnen zetten. AMO was ook een commerciële poot, er werd geld verdiend om onderzoek te kunnen doen naar de verruiming van de opgave. Zo gebruikte we het ontwerp voor de Prada winkel in New York om na te denken over meervoudig ruimtegebruik als bijkomstigheid van de 24-7 economie. Een opdracht voor Schiphol vertaalden we naar een onderzoek over de toekomst van gebiedsontwikkeling en verschillende vormen van mobiliteit. Een toenemend aantal klanten bleek geïnteresseerd in vraagstukken rond problemen waar gebouwen niet per definitie de beste oplossing voor waren. Kortom, het ‘ontstaan’ van AMO viel samen met een periode van enorme veranderingen en een verhoogde omloopsnelheid, waarbij grote partijen steeds vaker naar ons toekwamen voor niet lineaire strategieën. Architecten denken van nature associatief, driedimensionaal en niet altijd lineair. We werkten mondiaal, waardoor we veel internationale referenties hadden voor gelijksoortige problemen. Toen we AMO in 2002 formeel registreerde als B.V. in Nederland, was deze onderzoekstak van het bureau er dus al. AMO vond haar oorsprong in het besef dat als de wereld volledig vercommercialiseert, waarin je ruimte moet blijven maken om te denken.
SvS: Die intellectuele lijn in het bureau is er mogelijk ook een van storytelling, een vorm van immateriële productie van content. Kun je iets zeggen over de wisselwerking tussen het gebouw en het onderzoek naar de wereld eromheen, en hoe die context geanalyseerd kan worden? Die conditie intrigeert mij.
RdG: Mij minder, want brengt dat soort onderzoek ook hele andere gebouwen voort dan wanneer je geen onderzoek zou doen? Dat is maar tot op zekere hoogte waar. Voor mij persoonlijk zijn de meest interessante projecten juist die projecten die werkelijk niets met gebouwen te maken hebben. Ik denk dan aan het EU-onderzoek waarvan de alternatieve vlag voor Europa een product was, maar ook de circustent die we plaatsen op Place Schumann in Brussel, voor het hoofdkwartier van de Europese Commissie en het hoofdkwartier van de Raad van de Europese Unie.
De opdrachtgever, de Europese commissie, kwam oorspronkelijk met een andere vraag. Zij had een denktank opgericht om te reflecteren op de mogelijke symbolische implicatie van de EU voor een stad als Brussel, gegeven het feit dat het een hoofdstad is van een land en een gewest, maar ook van een transnationaal politiek systeem. Men kwam naar OMA/AMO om de stedenbouwkundige dimensie te onderzoeken. Wij hebben hen er uiteindelijk op gewezen dat ze niet de symbolische implicatie voor Brussel moesten onderzoeken, maar de wijze waarop het transnationale politieke systeem zelf gerepresenteerd zou worden. Dat transnationale politieke systeem lijdt aan wat wij een iconografisch deficit noemden. Deze constatering bood ons de kans om met volledige vrijheid vlaggen te gaan ontwerpen, symbolen, en eigenlijk het hele politieke theater van een ontwerp te voorzien. De vlag werd voorpaginanieuws, ‘New symbol of Europe, approval pending’. Totaal Fake News, maar er was geen houden meer aan. De Europese commissie kon niets anders dan meegaan met de storm die was ontstaan. Dat is voor mij een bewijs van de enorme kracht van ontwerp. Het is nodig dat een architect zich begeeft op verschillende terreinen, waar men helemaal niet zo gewend is om ontwerp toe te passen.
Design heeft twee definities in het Engels: To give material shape to something en To make a plan of action. Het is dus zaak om zowel het materiële vorm te geven, als architectuur toe te passen als een puur conceptueel medium. In deze combinatie van object en strategie ontstaan de meest fascinerende projecten.
SvS: Van het verruimen van de opgave gaan we naar bouwen op een ander continent. De ontwerpwedstrijd voor het Twin Towers memorial in New York viel nagenoeg samen met de ontwerpopgave voor de CCTV-toren in Beijing, China. Vanwaar de keuze voor CCTV en hoe maak je die afweging?
RdG: Hoewel ik geen lijn aan de CCTV-toren heb getekend, is het een project waar ik tot de dag van vandaag nog vragen over krijg. Hoewel veel van de beslissingen binnen het bureau ontstaan uit een serie toevalligheden en split second beslissingen, die achteraf als ogenschijnlijk briljant getimede acties te interpreteren zijn, was de beslissing om mee te doen aan de CCTV-prijsvraag niet geheel toevallig. Wij werkten al lange tijd in Amerika. Toen George Bush Jr. verkozen werd tot president ontwikkelde het land zich in een richting die ons tegenstond. Dat heeft het duwtje gegeven om naar China te gaan en de CCTV te ontwerpen. Maar we werden ook gedreven door de nieuwsgierigheid naar een ander continent. We hadden het vermoeden dat alles rond de Twin Towers een eindeloze talkshow van Amerikaanse zelfgenoegzaamheid zou worden. Onze timing is vooral geboren uit een grote opeenvolging van mogelijkheden en het gretig omarmen ervan. Juist omdat we vaak in het diepe duiken, richting het onzekere, ontstaat een soort intensief, in hoog tempo, geleefde werkelijkheid, een vorm van versnelling die inzichten creëert. Die nieuwsgierigheid en het optimisme winnen, want architectuur is een vak wat je veroordeelt tot optimisme.
In de architectuur word je op een extreme manier geconfronteerd met de realiteit. Zonder optimisme en een bepaalde vorm van naïviteit, kun je dit vak niet doen en dat geldt voor iedere schaal. Hoe meer je doet, hoe meer je ontdekt dat er geen goede of slechte beroepen zijn. En ook dat er geen goede of slechte landen zijn, althans niet op de manier waarop de media ons dat doen geloven. Ieder beeld is een door de media kunstmatig gecreëerd beeld. Veel van ons denken en onze conditionering blijken in de realiteit anders te zijn. De architectuur is slechts het topje van de ijsberg. Daar kun je niets mee te maken willen hebben, maar ik ben wel nieuwsgierig naar die complexiteit en de perverse mechanismes van dat soort dingen. Ieder project is een nek aan nek race tussen ‘goede’ en ‘slechte’ bedoelingen. De morele plicht die je als architect hebt, is om die afweging zo goed mogelijk te maken, daarin eerlijk te zijn. Het kan natuurlijk zo maar zijn dat zaken anders blijken te zijn dan dat je dacht of hebt ingeschat. De Chinese staat, en staatsmedia, hebben zich anders ontwikkeld dan wij dachten op het moment dat we de keuze voor dat gebouw maakte. Ook de Verenigde Staten hebben zich anders ontwikkelt dan wij dachten, dat risico loop je altijd. Als je mee doet en geld verdient via de markteconomie, ben je simpelweg niet of nauwelijks in een positie om echt een ongelooflijke onvoorwaardelijke beslissing te nemen. Bij OMA hebben we nooit het beleid gehad om alleen voor ‘die’ of ‘daar’ te werken, omdat de rest van de wereld te troebel zou zijn. Niettemin spelen politieke afwegingen in het wel of niet aanvaarden van een opdracht, wel degelijk een rol. Waar wel, waar niet, en op wat voor moment of onder welke voorwaarden? We kijken en beslissen altijd in het moment zelf. Als een project dient om Orban een respectabeler aanzien te geven, dan zou ik dat nu afwijzen.
SvS: In 2008 wordt de Westerse wereld hard geraakt door een financiële recessie waar het faillissement van de zakenbank Lehman Brothers symbool voor staat. Ook het vakgebied wordt hard geraakt, met vele ontslagen, hoge werkeloosheid onder ontwerpers, bureaus die failliet gaan, en er ontstaat een enorme toename van ZZP-ers. Hoe heb jij deze periode ervaren? En hoe werken de gevolgen hiervan door in het heden en naar de toekomst?
RdG: We hebben de afgelopen periode een evolutie doorgemaakt waarbij er steeds meer verantwoording moet worden afgelegd; alles moet meetbaar zijn. We zijn checklists gaan gebruiken, maar daaruit kun je nooit een goed gebouw distilleren. Ook is de checklist in mijn beleving een excuus om echt iets te vinden/ontwerpen. Steeds vaker kom ik jury’s tegen waarin geen enkele architect zitting heeft, in plaats daarvan zitten er boekhouders en financiële adviseurs. Dat leidt eigenlijk nauwelijks tot betere projecten, eerder het omgekeerde.
Eén van de mooie dingen van de architectuur is dat het weet om te gaan met het onmeetbare, met het onvoorspelbare. Het is een beroep dat op zijn gemak is met het maken van een leap of faith in een maatschappij die geobsedeerd is door risicoanalyses. De jonge bureaus die eind jaren ’90, begin jaren 2000 opkwamen, konden bijvoorbeeld starten met een beperkte beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Zij kregen op een goed moment een lening van de bank en konden meedoen met tenders voor grote gebouwen. Dat kan tegenwoordig allemaal niet meer. Voor Europese aanbestedingen moet je iets al vijf keer eerder gedaan hebben, anders kom je niet in aanmerking. Je moet een enorm banksaldo hebben zodat, als er een kortgeding aangespannen wordt, er iets bij je te halen valt. De premies van verzekeringen zijn exorbitant. Dit alles maakt dat veel architectenbureaus klein blijven. Activistisch zijn, of met kleine opdrachten bezig zijn, wordt nu verkocht als een vorm van een ideologie tegen het kwaad van het grote geld. Ik zie het eerder als noodzaak, vergelijkbaar met de situatie die veroorzaakt dat jonge mensen vandaag geen huis meer kunnen kopen, of zelfs geen huis meer kunnen huren. We moeten ons beseffen dat een groot deel van de veranderingen in de cultuur van architectuur die nu verkocht worden als een bewuste keuze in feite een gevolg zijn van een door de markteconomie en regelgeving gedicteerde realiteit.
Persoonlijk heb ik gedurende die periode een dagboek bijgehouden wat heeft geleid tot de publicatie Four Walls and Roof, the simple nature of a complex profession, over projecten in het Verenigd Koninkrijk, Rusland, het Midden-Oosten en een in Irak. Overigens allemaal projecten die niet uitgevoerd zijn. Het was een periode waarin een grotere kracht, als een onstuimige spelbederver, die plannen doorkruisten. Het project in het Verenigd Koninkrijk, net voor de Lehman Brothers crisis, het project Irak, net voor ISIS, de ontwerpen in Rusland, net voor Poetin, zaken in het Midden-Oosten, net voor het kelderen van de olieprijzen. Je kunt die projecten beschouwen als een vorm van falen, maar het is tegelijkertijd ook een vorm van leren. Die projecten zeggen heel veel over de wereld waarin ze actief zijn.
SvS: Is dit productief maken van falen dan een product van een marketing of economisering, of gaat dat over iets anders?
RdG: Toen allerlei hele grote stedenbouwkundige plannen binnen ons bureau niet doorgingen vanwege de financiële crisis, heb ik het vraagstuk van falen in 2011 productief gemaakt met een tentoonstelling. De plannen werden officieel niet gecanceld, maar allemaal ‘on hold’ gezet. Dat was ook de titel van de tentoonstelling, On Hold, en dit is misschien wel de beste metafoor die de markteconomie ooit geproduceerd heeft: een universum van permanente belofte. Het is essentieel dat die beloftes altijd beloftes blijven, want dat is de kracht waardoor de hele zaak draaiende blijft.
Overigens zie ik de rol van falen ook terug in het lesgeven. Door de jaren heen heb ik gemerkt dat lesgeven echt iets is dat je moet leren. We moeten ook niet vergeten dat de cultuur van lesgeven is veranderd. Toen ik begon met lesgeven was mijn instelling vrij opportunistisch, ik zag de studenten als extra werknemers. Het was een operationele exercitie, gelijksoortig aan dat van het bureau, een uitbreiding van een arbeidspotentieel voor lopend onderzoek. Inmiddels ben ik erachter gekomen dat je daar voorzichtig mee moet zijn, want als je dat uitdrukkelijk doet, stel je hen en jezelf teleur. Ik zoek nu naar een meer open houding, een mix van invloeden, een omgeving waarin je leert dat falen ook geïnterpreteerd kan worden als een vorm van vooruitgang. Het onderwijs kan dan een middel worden om je bedoelingen te vormen, in plaats van als een proces van instrumentalisering of reproductie. Maar het vinden van een goede balans blijft lastig.
Door het lesgeven is ook mijn idee van kennis veranderd. Zelf ben ik opgeleid vanuit het idee van specialisatie, vervolgens werd ik multidisciplinair en dat is ook hoe ik mijn eigen houding zou typeren. Ik ben werkelijk een omnivoor; ik lees bijvoorbeeld net zo lief architectuur of literatuur, als sensatieblaadjes. Maar op dit moment ben ik vooral geïnteresseerd in het anti-disciplinaire. De kernwaarde van een anti-discipline is het vermogen je te kunnen onttrekken aan de normatieve criteria van de discipline. Anti-disciplinair geeft meer bewegingsruimte, want samenwerking ontstaat op voorwaarde dat iedereen ‘out of their’ comfortzone komt, daardoor kun je meer in de buurt van echte betekenisvolle beslissingen komen.
SvS: Wat zijn volgens jou de maatschappelijke thema’s waar (jonge) architecten zich toe moet verhouden? Welke instrumentarium hebben ontwerpers en in welke krachtenvelden opereren ze?
RdG: Eén van de grootste problemen van deze tijd, los van woningopgave, het klimaat en duurzaamheid, vind ik het verlies van vrijheid. De democratie staat wereldwijd onder druk en maakt plaats voor een steeds repressievere werkelijkheid. Aan de ene kant aangejaagd door autoritaire mannelijke leiders, misschien wel sterker dan ooit want hun tijd is verre van voorbij, Nu ze hun macht dreigen te verliezen resulteert dat in steeds extremere onderdrukking van bevolkingsgroepen. Aan de andere kant is er het verlies van vrijheid veroorzaakt door een soort doorgeslagen politieke correctheid, geëffectueerd via subtielere middelen, wat zich onder meer uit in – onbewuste – zelfcensuur.
Een tweede aspect van zorg is de huidige economische trend van bail outs van private partijen met publieke middelen. Er is sprake van een systeemfout, wat resulteert in een harde scheiding tussen de have’s en the have nots. Econoom Thomas Piketty laat zien dat we inkomsten uit arbeid en uit kapitaal hebben, maar in de verhouding tussen die twee gaat nu iets mis. Op dit moment dient de architectuur dat repertoire; de enorme winstmarges van de markteconomie van degenen die geld verdienen met onroerend goed. Ik denk niet dat wij in de architectuur in staat zijn een ander economisch systeem te creëren, maar ik sta wel paf van de mate waarin architecten doof en blind zijn voor dit soort dingen. We zouden het er op zijn minst over kunnen en moeten hebben met elkaar.
SvS: We sluiten af met de schaal van het wereldtoneel. China is hard op weg om mondiaal het meest invloedrijke continent te worden, een herverdeling van de mondiale kaarten. In je roman The Masterplan beschrijf je dit treffend: “The construction site of Bilunga exemplified the perfect micro-cosm of globalization – Asians and Africans doing the actual work with Westerners passing judgement in the form of a running commentary.” Hoe kijk jij naar die ontwikkelingen en waarom vormen ze de basis van je roman?
RdG: Opkomende economieën, zoals bepaalde landen in Afrika, hebben geld nodig voor allerlei investeringen. Ze kloppen vervolgens aan bij de Wereldbank, bij het Internationaal Monetair Fonds of bij andere Westerse instanties. Die instanties stellen een serie voorwaarden voordat ze een lening verstrekken: over transparantie, over democratie, over corruptiebestrijding. Het is een lange lijst die eigenlijk een ideale situatie veronderstelt, een situatie die daar nog helemaal niet is. China stelt al die ethisch morele voorwaarden niet wanneer ze leningen verstrekken. Ze stellen uitsluitend voorwaarden aan hoe je het geld uitgeeft. Ze willen namelijk dat de geleende middelen worden uitgegeven aan Chinese materialen, transport en bedrijven. Kortom, China leent het geld uitsluitend op papier, het is een soort razende ruilhandel waarin kapitaal en arbeid feitelijk gewoon binnen China blijft, in China rouleert en ook aan waarde accumuleren. Als onderpand worden kostbare grondstoffen als olie, goud, en diamanten aangewend. Die grondstoffen gaan vanuit Afrika richting China en vanuit China vertrekken betonnen panelen en werklui de andere kant op. Als de prijs van olie zakt, dan gebeurt er iets raars, want dan staat de afgesloten lening, net als bij een huis, onder water. Het onderpand van de lening, is de lening niet meer waard. Vanuit de ongelijkheid die dan ontstaat worden er weer nieuw afspraken gemaakt. Een vorm van economische kolonisatie volgt, op een continent dat nog maar zeer recentelijk gedekoloniseerd is. Dat mechanisme heb ik bestudeerd en daar wilde ik een boek over schrijven, want er komen zoveel macro economische krachten en politieke motieven bij elkaar, dat het mij niets mooier leek een verhaal te schrijven waarin een onschuldige architect in de val van die complexiteit loopt.
Dit gesprek vond plaats op 28 mei 2021 in Rotterdam