Voor Hans Ibelings was architectuurcriticus Hans van Dijk, die op 26 augustus overleed, een groot voorbeeld hoe je over architectuur kan schrijven. Hij voelt zich schatplichtig aan Van Dijk en bij wijze van in memoriam gaat hij in op Van Dijks betekenis voor de Nederlandse architectuur, architectuurkritiek, en voor hemzelf.
Voor een scherpe denker, kijker en auteur als Hans van Dijk maakte het niet wezenlijk uit of hij een kritiek schreef over architectuur die hij buitengewoon geslaagd vond of over een twijfelachtiger project. Hans kon evengoed geamuseerd als geïrriteerd zijn, en op dezelfde licht onderkoelde toon iets vriendelijks schrijven of een vileine opmerking plaatsen. Voor hem was architectuurkritiek niet zozeer het vellen van een oordeel maar het zoeken naar argumenten waarom iets het bespreken waard was. Hij had zijn voorkeuren maar kon over alles schrijven, ook als zijn hart niet werkelijk lag bij het gebouw, ontwerp, of verschijnsel dat hij tot onderwerp had genomen. Uiteindelijk lag zijn hart altijd bij het schrijven zelf, in het zo elegant mogelijk verwoorden van zijn bevindingen.
Ik weet niet of Hans van Dijk nog naam heeft onder een jonger architectuurpubliek. Zijn belangrijkste publicaties dateren uit de vorige eeuw en verschenen in NRC Handelsblad, in Wonen TABK en Archis. Het meeste wat Hans voor deze titels heeft geschreven, wordt vermoedelijk nog maar zelden gelezen, wat niet onbegrijpelijk is. Architectuurkritiek is tijdsgebonden en heeft een journalistieke betekenis en werking op het moment van verschijnen, als tijdige, en tijdelijke interpretatie van wat er op speelt in de wereld van de architectuur.
Hans was tien jaar hoofdredacteur, eerst van het tweewekelijkse Wonen TABK (1981-1985) en daarna van het maandelijks verschijnende Archis (1985-1990), dat in veel opzichten zijn geesteskind was. In een interview met Arjen Oosterman, in Volume 58, zei Hans van Dijk over deze periode: “Terugkijkend behoren de jaren bij het tijdschrift tot de gelukkigste van mijn leven.” Het waren denkelijk ook zijn belangrijkste jaren, die even gelukkig samenvielen met de periode waarin de Nederlandse architectuurwereld grote veranderingen onderging, er een nieuw cultureel elan ontstond, en meer aandacht kwam voor de theoretische dimensie van de architectuur. Hans heeft daaraan een stimulerende bijdrage geleverd, door in Archis de Nederlandse cultuur te voeden met zijn lucide stukken over wat er internationaal speelde; elders in Europa, in Japan en de Verenigde Staten, en door internationale maatstaven aan te leggen in zijn besprekingen van Nederlandse gebouwen en projecten.
Ik las destijds alles wat hij schreef met graagte, en lang niet altijd vanwege de onderwerpen waarover hij schreef, maar vanwege de manier waarop. Hans’ diepzinnige lichtheid liet zien dat schrijven over architectuur kan zonder stroeve zwaarwichtigheid. Zijn stukken waren voor mij een belangrijke motivatie om ook te willen schrijven over architectuur. Of preciezer gezegd, om te willen schrijven zoals Hans, met eenzelfde onvoorwaardelijke toewijding.
Zijn stukken hebben mij enorm geholpen om mijzelf uit te vinden als criticus, en Hans heeft mijn loopbaan ook op gang geholpen door mij – zonder dat ik noemenswaardige ervaring had – midden jaren tachtig de gelegenheid te geven om in Archis te publiceren. Ik heb hem daar, op de redactie, leren kennen, en later, in de tweede helft van de jaren negentig, tijdens lange autoritten door het hele land voor het Jaarboek Architectuur in Nederland.
Architectuurkritiek was voor Hans geen omslachtige open sollicitatie naar een ander soort baan maar het doel en de bestemming. Toch is hij iets anders gaan doen, eerst voor het Nederlands Architectuurinstituut, als freischwebende denker (ik kan me vergissen maar meen me te herinneren dat hij de vage titel ‘hoofd bijzondere projecten’ had), en later voor de TU Delft waar hij les gaf aan dezelfde faculteit waar hij van 1968 tot 1978 zelf bouwkunde had gestudeerd. Dat heeft denkelijk niet veel veranderd aan zijn zelfbeeld, namelijk dat hij voor eens en voor altijd, eerst en vooral architectuurcriticus was (ik vermoed dat hij zich ook architectuurcriticus voelde wanneer hij zijn tanden stond te poetsen).
Het is tekenend in dit verband dat in zijn overlijdensadvertentie onder zijn naam alleen dat ene woord staat, architectuurcriticus. En erboven ‘Hans schrijft niet meer’. Ik weet niet of hij hier zelf een (redactionele) hand in heeft gehad, maar het is hoe dan ook kenmerkend voor wie Hans van Dijk was, en hoe hij schreef: geen woord te veel, en alles gezegd.