Recensie

Van wie is de stad / van wie is het debat?

Van wie is de stad? Een brandende vraag die veelvuldig gesteld wordt in deze tijd waarin representatie en toe-eigening van de ruimte door verschillende groepen op het scherpst van de snede wordt uitgevochten. Het nieuwe nummer van OASE Ups & Downs, Receptiegeschiedenissen in de architectuur biedt de lezer een fris perspectief door een stap achteruit te zetten en met een historische bril te overzien dat deze strijd van alle tijden en plaatsen is.

spread uit OASE #108 Ups & Downs, Receptiegeschiedenissen in de architectuur / ‘Het Royal National Theatre, van Architectural Review tot Tiktok’ van Hamish Lonergan

Zoals de redactie (Justin Agyin, Jantje Engels, David Peleman, Christophe Van Gerrewey) het stelt, vormt de waardering van gebouwen door de tijd een slingerbeweging tussen appreciatie en afkeur. De dertien bijdragen in Oase #108 ‘Ups & Downs, Receptiegeschiedenissen in de architectuur’ brengen dertien verschillende historische slingerbeweging in kaart van architectonische fenomenen uit Europa en de Verenigde Staten. Goede receptiegeschiedenis blijft weg van de vraag wie van de strijdende partijen gelijk had. In plaats daarvan gebruikt het architectuur als spiegel waardoor er aan de hand van alle meningen en aanpassingen die een gebouw in de loop der tijd te verduren krijgt, een verhaal ontstaat dat eerder betrekking heeft op de mensen en maatschappij die met het gebouw bezig zijn dan op het gebouw zelf.

Een vereiste voor geslaagde receptiegeschiedenis is dan natuurlijk wel dat de schrijver een objectieve distantie hanteert van het strijdrumoer. Vergeleken met deze voorwaarde, schuurt het andere thema dat door de redactie aan dit nummer wordt toegevoegd. De directe aanleiding voor het gekozen onderwerp is namelijk de door de redactie gesignaleerde wildgroei aan meningen over architectuur sinds de opkomst van social media. De redactie stelt dat “de waardevolle wisselwerking tussen architectuurkritiek en andere maatschappelijke stemmen het hedendaagse debat dreigt te ontglippen omdat de actualiteitswaarde of de waan van de dag op sommige momenten absolute proporties dreigen aan te nemen”. De stemmen die zich sinds de opkomst van social media mengen in het debat rond architectuurkritiek worden als “teratologie of afwijkingenleer” weggezet.
Tegenover de objectieve benadering waarmee receptiegeschiedenis de vraag ‘van wie is de stad?’ te lijf gaat, staat de subjectieve benadering waarmee de redactie de vraag ‘van wie is het debat?’ beantwoordt en dat leidt tot een wat ongemakkelijke spagaat.

Spread uit OASE #108 Ups & Downs, Receptiegeschiedenissen in de architectuur uit de bijdrage van Colm Mac Aoidh over Liberty Hall, Dublin.

Van wie is de stad?
Elizabeth Keslacy’s bijdrage ‘Het recht op de stad, De Concourse Fountain in Cincinnati’ is een prachtig voorbeeld van receptiegeschiedenis in optima forma. Keslacy’s strijdtoneel is de in 1976 gerealiseerde Concourse Fountain die ontworpen werd door Louis Sauer in samenwerking met socioloog John Zeisel. De fontein werd zo ontworpen dat er voor alle gebruikersgroepen plaats zou komen: de welgestelde omwonenden van One Lytle Place, rondzwervende groepen tieners, kantoorpersoneel dat met lunchpauze was, ouders met kinderen, en menigten volwassenen die in de buurt evenementen hadden bezocht. Sauer ontwierp een plek waar verschillende niveaus van grasvelden en waterbassins geïntegreerd werden door wandelpaden, droge trappen en natte trappen. De grasvelden en bankjes waren bestemd voor de gezinnen, de droge trappen voor de groepen die vooral wilden toeschouwen, en de natte trappen voor de waaghalzen die plezier kwamen maken in het water. Het ontwerp bleek een succes want de fontein trok inderdaad veel bezoekers van de beoogde diversiteit aan groepen.

Het harmonieuze gedeelde vermaak was echter van korte duur, want vanaf 1980 barstte de strijd om de fontein los. In dat jaar werd One Lytle Place opgeleverd en nam de welgestelde bevolking zijn intrek in de woningen die grensden aan de fontein. Zij hadden last van het geluid van de plezier makende gebruikersgroepen dat soms tot diep in de nacht doorging. De bewoners deden hun beklag bij het bestuur. Als oplossing beperkte de Cincinnati Recreation Authority de openingstijden van de fontein en het omliggende park van 11 uur ’s ochtends tot 8 uur ’s avonds. De verjaagde gebruikersgroepen lieten zich niet zomaar wegsturen en reageerden op hun beurt met vandalisme en met het negeren van de sluitingstijden. Keslacy beschrijft in haar bijdrage de strijd om het recht op een plek en hoe verschillende groepen allemaal hun eigen wapens ontwikkelen. Een perspectief waardoor bureaucratie en graffiti ineens op dezelfde leest geschoeid lijken te zijn.

Een ander mooi voorbeeld van receptiegeschiedenis is de bijdrage ‘OMA’s huis van de Deense architectuur’ van Marrije Vanden Eynde. Zij vertelt het verhaal van de tumultueuze realisatie van OMA’s BLOX in Kopenhagen. Het ambitieuze ontwerp voor het nieuwe architectuurcentrum herbergt een scala aan functies in een modern gebouw van gestapelde glazen blokken dat zich over een drukke autoweg heen strekt. De bewoners van Kopenhagen en de Deense vaktijdschriften reageerden vol afschuw op dit moderne ruimteschip te midden van het gezellige, kleinschalige Kopenhagen. Maar Vanden Eynde toont hoe BLOX niet vloekt met de identiteit van Kopenhagen, maar juist de vinger legt op de identiteitscrisis waar de Deense architectuur in beland is. Enerzijds bestaat er de gemoedelijke kleinschalige Kopenhaagse identiteit van de energieneutrale fietshoofdstad, maar anderzijds zijn er de afgelopen tijd bureaus opgericht als BIG van Bjarke Ingels die in navolging van OMA’s Superdutch, voor Superdanish gaan.
BLOX confronteert de Denen met hun eigen identiteitscrisis, maar in plaats van de strijd aan te gaan met de tegenstanders, faciliteerde het Danish Architecture Centre in BLOX een podium voor een debat over het debat. Net zo kiest Vanden Eynde geen kant in het debat, maar faciliteert zij op haar beurt receptiegeschiedenis over het debat. Door deze insteek wordt je als lezer niet gedwongen een mening te vormen, maar blijf je geïnspireerd achter met fascinerende nieuwe inzichten om op door te denken.

Spread uit OASE #108 Ups & Downs, Receptiegeschiedenissen in de architectuur / ‘OMA’s huis van de Deense architectuur’ van Marrije Vanden Eynde

De minder geslaagde bijdragen zijn de artikelen die weliswaar interessante onderwerpen hebben, maar waarin de schrijver wel de keuze maakt om een van de strijdende groepen te verdedigen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het artikel van Colm Mac Aoidh over Liberty Hall, de eerste wolkenkrabber van Dublin ontworpen door Desmond Rea O’Kelly die in 1965 werd opgeleverd. De toren werd gebouwd op de plek waar in 1916 de Paasopstand tegen het Britse bestuur werd georganiseerd. De socialistische lading van de plek waar de moed van de vakbonden werd gevierd, zagen de critici niet weerspiegeld door de realisatie van een kapitalistisch symbool als een wolkenkrabber. Het voortbestaan van de wolkenkrabber werd dan ook constant bedreigd door de inwoners van Dublin voor wie het een doorn in het oog vormde. Daartegenover stonden de architectuur- en erfgoedinstellingen die juist streden voor behoud. Mac Aoidh wijst op de markante positie van Liberty Hall in de Ierse geschiedenis en de fouten die gemaakt zijn bij een restauratie toen gespiegelde ramen zijn geplaatst en de transparantie van het gebouw werd verbroken. De ideologische bezwaren van de inwoners van Dublin worden echter niet weggenomen door materiële en historische argumenten van een architectuurexpert. Het feit dat architectuurinstellingen het behoud van het gebouw bepleiten ondanks de bezwaren van de inwoners van Dublin, lijkt ironisch genoeg eerder een bevestiging van het bezwaar dat het gebouw een symbool van antisociale dominantie vormt. Die ironie wordt door Mac Aoidh helaas gemist.

Van wie is het debat?
Veel van de bijdragen blijven helaas wat in een zelfde stramien hangen. Het patroon is dat van een architect die een vernieuwend gebouw ontwerpt wat door de tijdsgenoten wordt verguisd, maar uiteindelijk dooft het debat uit doordat de tijd verstrijkt en het gebouw integreert in de omgeving, of in de vanzelfsprekendheid. Dat veel van de bijdragen over brutalisme gaan en in dezelfde tijdsperiode vallen, helpt ook niet mee bij het origineel houden van de bijdragen. Het is helaas wat veel van hetzelfde. Dat is extra jammer omdat er amper aandacht wordt besteed aan dat andere thema dat na de inleiding in je achterhoofd blijft hangen: de rol van nieuwe media in het architectuurdebat.

De enige bijdrage die echt ingaat op social media is ‘Het Royal National Theatre, van Architectural Review tot Tiktok’ van Hamish Lonergan. Het Royal National Theatre in Londen werd opgeleverd in 1976 en is door de ruwe betonnen vormen altijd onderwerp van een polariserende discussie geweest. Kritische recensenten benadrukten de lelijkheid van het beton terwijl voorstanders de bruikbaarheid van de ruimte en de achterliggende gedachte benadrukten. Lonergan beschrijft hoe, opvallend genoeg, dit debat tegenwoordig wordt voortgezet op social media. Op media als Tumbler en Instagram wordt door accounts als FuckYeahBrutalism de sombere esthetiek van brutalisme zoals het Royal National Theatre verheerlijkt, terwijl op TikTok het account @whoresonlybathroom in een video betoogt hoe ze zich gedwongen voelt brutalisme te omarmen, maar het eigenlijk helemaal niets vindt. Lonergan beschrijft zo hoe het debat nieuw leven ingeblazen wordt op de nieuwe media en hoe duidelijk wordt hoe verschillende generaties die in wisselende contexten zijn opgegroeid, steeds weer op een andere manier tegen het Royal National Theatre specifiek en brutalisme in het algemeen aankijken. Het is een zeer interessante toevoeging aan dit nummer waarin de nieuwe media expliciet genoemd zijn, maar helaas slechts in deze bijdrage echt terugkomt.

Veel van de bijdragen in OASE #108 staan in het teken van de strijd tussen de machthebbende klasse die vasthouden aan hun grip op de ruimte, en vernieuwers die het anders willen. In het kader van het debat rond eigenaarschap over het architectuurdebat, neigt OASE  in dit nummer helaas meer naar het eerste. Het onderwerp architectuurdebat in tijden van nieuwe media had namelijk tal van mogelijkheden geboden als OASE er een podium voor had geboden zoals Danish Architecture Centre in BLOX een podium bood aan het debat dat hen bedreigde. Een bijdrage die echt de moeite zou doen om de positie van nieuwe media in het architectuurdebat te doorgronden was een prikkelende aanvulling geweest op een tijdschrift met een mooi onderwerp dat de lezer ontvankelijk maakt voor nieuwe perspectieven met een aantal prachtige stukken receptiegeschiedenis.

Enkele gerelateerde artikelen