Het prominent aanwezige gezicht van een dame die ons aanstaart, vormt samen met de woorden “Macht, Wellust en Zink” het affiche van de expositie die tot 12 december te zien is bij Bureau Europa in Maastricht. Het zou zo de aankondiging van een nieuwe bouquet roman kunnen zijn. De subtitel van de expositie “Het industriële landschap en de mythe van Moresnet” is wellicht al iets droger, maar lijkt het publiek nog steeds te willen verleiden om weg te dromen in een gemythiseerd verhaal rondom het (bouw)materiaal zink, de vrouw die hierin centraal stond en het land waarmee het verbonden was: Neutraal Moresnet.
De tentoonstelling neemt ons inderdaad mee in een gepassioneerd verhaal dat in grote lijnen chronologisch verteld wordt in een wandeling door het gebouw (en, mocht de toeschouwer meer willen, door twee wandelingen in en rondom Maastricht.) De route van de expositie begint bij de achterdeur van Bureau Europa, die via een blokje om te bereiken is.
Het verhaal begint in de lange donkere gang, of met enige verbeelding, in een nazomernacht op een lang uitgestrekt dak in Parijs. Om ons bekend te maken met het materiaal is een vrij abstracte interpretatie van een zinken dak in elkaar gezet en lezen we over ‘De Daken van Parijs’, die voor 80 procent uit zink zouden bestaan. De rede? Een ‘ondernemende, verleidelijke dame’ uit het Belgische Kelmis, een dorp gelinkt aan het drielanden punt in het meest zuidelijkste puntje van Nederland. Over haar ontdekken we pas later meer. Over de oude zinkmijnen in en rondom Kelmis leren we van de expositietekst dat deze een ‘voedingsbodem’ geweest zijn voor grote ontwikkelingen lokaal en internationaal, waaronder ‘de industriële revolutie in het Europese vasteland; het ontstaan en verdwijnen van nieuwe grenzen en identiteiten; machtsspelletjes die het internationale politieke toneel hebben bepaald; levens van een tiental generaties inwoners van de Euregio; en de aantasting van de rijke landschappen […] van Zuid-Limburg en daarbuiten’.
We lopen verder en belanden vanuit het Parijse dak in ‘Het boudoir van Fanny Mosselman’. Donkerbruine meubelen, donkerrood textiel, een Perzisch tapijt, een goudkleurige spiegel en kroonluchter refereren naar een luxe, 19e-eeuws huiselijk tafereel, al doet het ook denken aan een wat louche en slecht ingericht hotel. De ietwat ongeloofwaardige setting maakt het echter des te aangenamer om op de bank te ploffen en de video te bekijken van het interview waarin we curator Remco Beckers inhoudelijk horen vertellen over de ‘highlights’ van de expositie. Nu wordt ook duidelijk wie Fanny Mosselman is en waarom we in hemelsnaam in een zogenaamd boudoir naar een televisie aan het kijken zijn.
Mosselman wordt in 1802 in Parijs geboren in de directeursfamilie van het Luikse zinkbedrijf ‘Vieille Montagne’, het bedrijf dat met haar hulp zal uitgroeien tot een industriële grootmacht. In de jaren 1830 –’40 onderhoudt ze tal van contacten binnen de gegoede kringen van Parijs, een ideaal milieu om het nieuwe bouwmateriaal te promoten. We leren haar kennen door de ‘hartstochtelijke affaires’ die ze onderhoudt met meerdere hooggeplaatste heren, en de politieke invloed die ze daardoor verkrijgt, kracht bijgezet door haar vermogen en invloedrijke investeringen. Het brengt haar in contact met onder andere de Belgische koning Leopold I en de toekomstige Franse keizer Napoleon III, wie ze onder meer aan het keizerschap helpt door te investeringen in zijn Coup d’état. Napoleon III wordt vervolgens bekend door zijn grootschalige verbouwing van Parijs in de jaren ’50 van de negentiende eeuw, uitbesteedt aan zijn neef baron Haussmann. Het materiaal voor de daken van de nieuwe metropool zou door Mosselman zijn ‘ingefluisterd’. Fanny heeft de touwtjes in handen en weet het zink blijkbaar aan de man te krijgen. ‘Hoe de verleidelijke ambassadrice een wereldstad, een keizerrijk en een grootindustrie maakte’? Het antwoord wordt ons de mond ingeschoven terwijl we onderuitgezakt op de bank zitten in haar boudoir; de plek waar zij zich omkleed. Dit sensationele scenario blijft voorlopig in ons hoofd rondzingen.
Curator Beckers vertelt verder. Het volgende hoogtepunt gaat over een autonoom staatje genaamd Neutraal Moresnet (1816 tot 1920), waar Kelmis toe behoorde. Neutraal Moresnet zou door zijn rijke zinkmijnen, aspiraties voor moderniteit, onafhankelijkheid en idealisme van verbroedering een unicum zijn binnen de wereldgeschiedenis. Het zou zelfs het Esperanto als eigen taal hebben gemaakt om internationale communicatie te bevorderen, met wereldvrede als gevolg. Een werkelijke Republiko de Amikejo (Republiek van Vriendschap)?
Verder snijdt de expositie het onmisbare hoofdstuk van ‘Zink en de natuur’ aan, waarin Beckers een opmerkelijk optimistische toon aanneemt als het gaat om de verandering van het landschap. Immers, het zinkviooltje bloeit er als unieke en zeer zeldzame bloem, maar wel vanwege de met zware metalen vervuilde Geul. Dit vrolijke verhaal doet ons geloven dat er toch echt ook positieve kanten zitten aan de uitputtende en ziekmakende effecten van de zinkindustrie, wat onze mineurstemming rondom de vervuilingsproblematiek meteen weer doet opvrolijken. Wie weet vinden we binnenkort ook een staalviooltje rond Tata Steel? Het lijkt erop alsof we in elke zaal met een goed gevoel naar buiten zullen lopen.
Echter, mochten we genoegen nemen met een wat norsere houding, en ja, ook bereid zijn om met minder romantische of sensationele verhalen de zalen te verlaten, dan kan het een expositie worden die verder reikt dan zink en zaligheid…
Zo kunnen we bevragen of Neutraal Moresnet bejubelt moet worden voor haar sociaal maatschappelijke praktijken. De directeuren zouden dan wel goed voor hun arbeiders zorgen en sociale voorzieningen en zekerheden voor hen treffen, maar moeten we onze blik wel degelijk wegdraaien van de ‘kapitalistische onderdrukking van de arbeider’ zoals wordt voorgesteld in de expositietekst? Is deze onderdrukking niet alom aanwezig in het feit dat de directeuren en de familie Mosselman nog steeds de vruchten plukten van het zware, wellicht gevaarlijke en ongezonde werk van de arbeiders? De statieachtige portretten van de arbeiders die in het fotoalbum van directeur St Paul de Sinçay getoond worden in een van de expositiezalen, kunnen daar niets over vertellen. Zoals wordt toegelicht bestuurde Vieille Montagne alles in Moresnet en waren mensen geheel afhankelijk van het bedrijf. Wat waren de rechten van de arbeiders? Hun lonen? Hun leefomstandigheden?
En, waarom moeten we Fanny Mosselman eigenlijk bekijken vanuit een boudoir? Waarom vieren we haar kapitalistische ondernemingsdrang en de Coup d’état van Napoleon die zij steunde? Waarom bewonderen we haar invloed op het Haussmann plan dat half Parijs heeft platgegooid? Ook in Hausmanns tijd werden al kritische teksten over het plan gepubliceerd. Geen woord wordt gerept over deze zaken, hoogstwaarschijnlijk omdat we worden afgeleid door Mosselman’s seksuele affaires, welke, zou het een man zijn geweest, voor de hand liggen en in een context zoals deze totaal onbelangrijk zijn. We leren de vrouwelijke hoofdpersoon in deze expositie vanuit een zogenaamde ‘pruilkamer’ kennen (letterlijke vertaling van ‘boudoir’), een term die vrouw-erotische, hetero-normatieve en patriarchale connotaties met zich meebrengt en ons daarnaast nog eens afleidt van de kern van de zaak. Als vrouw zijnde (ik kan me nu niet meer verschuilen achter het woord ‘wij’) bewonder ik haar seksuele zeggenschap (ze komt op voor wie ze is en zou geen geheim maken van haar ‘hartstochtelijke affaires’). Een veroordeling van haar seksuele leven zou ons alleen maar dichter brengen bij een vrouw onderdrukkende diagnose, zoals deze destijds onder de naam van hysterie zo vaak werd gegeven aan vrouwen die buiten de (seksuele) normen van de maatschappij leefden. Ook snak ik ernaar om haar politieke succes in een mannelijk politiek klimaat te applaudisseren. Echter, als vrouw zijnde pleit ik ook om een gelijkwaardige en daarom kritische reflectie van haar inhoudelijke prestaties als belangrijk politiek figuur. Het lijkt er soms op dat binnen de Nederlandse architectuur en ontwerpdiscipline er een cultuur heerst om dergelijke kritiek niet of mondjesmaat te geven en het woord aan het publiek over te laten. Wat ik jammer vind, maar wat op zich niet mis is, echter zal daarvoor dan wel een diepgaande en gelijkwaardige context voor gegeven moeten worden.
Binnen de expositie wordt deze diepgaande context wel gecreëerd rondom het thema ‘De uitputting van de aarde’. Een interessante link wordt gelegd tussen historische en hedendaagse protesten tegen de industriële grootmachten zoals Vieille Montagne, die vandaag de dag te herkennen zijn als Tata Steel, Chemelot en Shell. In de vorm van protestbanners met teksten uit de hedendaagse pers wordt de connectie tussen heden en verleden klink klaar gelegd: “ …meer gezondheidsklachten rond Tata Steel”, “…ouderwetse fabriekspijp die smerig spul loost bestaat dus nog steeds” etc. Zelfs een heldere stellingname is te lezen in de expositietekst: ‘De exploitatie van de aarde gaat schrikbarend hard en minerale uitputting is nakend. Die mogelijke toekomstige schaarste aan grondstoffen noopt tot nadenken.’ Onderwerpen rondom klimaatverandering zijn blijkbaar vandaag de dag een veiliger terrein om kritische verbanden te leggen.
Het lijkt helder dat de ‘mythe van Moresnet’ geen mythe zal moeten blijven. Met onze kritische ogen laat de expositie zien dat Moresnet en haar zinkindustrie tal van lessen laat lezen voor de toekomst van de Euregio. Net zozeer kunnen we bespeuren dat de lust van een vrouw beter niet het uithangbord wordt van een expositie. Het is echter jammer dat deze kritische lezing niet tot nauwelijks wordt bediend en dat de expositie ondanks haar provocerende titel weinig controversiële onderwerpen aansnijdt. De uitgelezen kans om via het materiaal zink ook minder besproken vraagstukken van onze kapitalistische en ongelijke maatschappij bloot te leggen wordt te weinig benut. Al met al een aanrader voor de bezoeker die met scherpe vragen dieper wil graven in het tentoongestelde materiaal.