Feature

Cartesische ruimte. Van raster naar wolk

Pq

The Persistence of Questioning

Kritische reflecties voor de toekomst, over architectuur en meer.

In het kader van het project The Persistence of Questioning, kritische reflecties voor de toekomst en op de vraag ‘Is ontwerpen ethiek?’, laat Marina Otero Verzier zien hoe het werk en de theorieën van de wiskundige en filosoof René Descartes (1596-1650) de architectuur diep hebben beïnvloed. Dat rationaliteit niet neutraal is, maar ontworpen. Het is een werkelijkheid die niet onontkoombaar is. Hoe kunnen we ons hieruit bevrijden?

A Cyborg Future for the Data Archive, 2020 / Helena Francis

A Cyborg Future for the Data Archive, 2020 / Helena Francis

De afgelopen maanden ben ik me steeds meer gaan richten op het ademen: op de handeling van het ademhalen en op het medium waarin het plaatsvindt, de lucht. Deze interesse komt deels voort uit mijn werk over arbeid en uitputting dat resulteerde in projecten als Work, Body, Leisure (in het Nederlands paviljoen op de Architectuurbiënnale van Venetië, 2018) en BURN-OUT. Exhaustion on a Planetary Scale (een oproep tot zorg voor de lichamen van verschillende soorten). Daarnaast is mijn onderzoek naar ademhaling en lucht mogelijk ook beïnvloed door de coronapandemie en de ervaringen die ik heb opgedaan tijdens mijn werk in steeds verstikkendere omgevingen.

Ik ben mijn zoektocht naar meer lucht gaan vereenzelvigen met mijn groeiend verzet tegen het alomtegenwoordige cartesische raster. Ademen past immers niet in de gecompartimenteerde wereld die door cartesianen wordt geponeerd. Ademen is gebaseerd op een wederzijdse afhankelijkheid van zowel anderen als van de atmosfeer. Het impliceert poreusheid en onbepaaldheid. Als we ademen, ademen we de levensvormen in die in de lucht zitten en zo verbinden we ons met, en gaan we deel uitmaken van, andere lichamen die in de ruimte en tijd bestaan. Maar omdat de mogelijkheid en de kwaliteit hiervan ongelijk verdeeld zijn, staat de ademhaling ook centraal in de hedendaagse strijd tegen giftigheid en vervuiling, politie- en racistisch gemotiveerd geweld.
Met deze gedachten in mijn achterhoofd vraag ik me af of een ogenschijnlijk banale handeling als ademhalen – en de conceptualisering ervan – kan bijdragen tot de weerlegging van de cartesiaanse logica zoals die nu onlosmakelijk verbonden is met architecturen, gebieden, dagelijkse activiteiten en denkpatronen.

Rasters
Het cartesianisme, met zijn imperatief van rationalisatie en zijn theorie van de dier-machine, staat aan de wieg van het mechanische tijdperk en de ontwikkeling van het westerse kapitalisme. Onder invloed van technische uitvindingen in de vroege zeventiende eeuw gebruikte filosoof en wiskundige René Descartes (1596-1650) de machine als model om het functioneren van organismen te verklaren in wat bekend is geworden als de cartesiaanse theorie van het dier als machine. De cartesianen trachtten – op basis van de observatie van de parallellen tussen dierlijke bewegingen en automatische mechanische bewegingen (vroege machines werden noodzakelijkerwijs door mensen of dieren bestuurd) – fysische en biologische fenomenen uitsluitend via technische modellen te verklaren. Door dieren gelijk te stellen aan machines maakte Descartes het onmogelijk een ziel of rede aan hen toe te schrijven, en maakte hij tegelijkertijd van de mens een uniek wezen, gescheiden van de rest van de natuur en superieur ten opzichte van de ander.

Alsof dat nog niet genoeg was, definieerde Descartes ook het cartesische raster. Hij introduceerde dit coördinatenstelsel, dat een van de belangrijkste onderdelen van zijn nalatenschap zou worden, in 1637 in Discours de la méthode, om precies te zijn in een van de drie bijlagen bij dit werk, La Géométrie. Met dit systeem kan de positie van elk punt of voorwerp op een oppervlak worden bepaald met behulp van twee elkaar snijdende assen als meetgidsen en kunnen geometrische figuren exact worden gedupliceerd. Het cartesische raster, een schijnbaar neutrale methode voor categorisatie gebaseerd op X-, Y- en Z-assen, maakte het mogelijk de ruimte te rationaliseren door deze te visualiseren, te berekenen, te tekenen, te optimaliseren, te repliceren, te standaardiseren en, uiteindelijk, te controleren.

De gevolgen van het werk en de theorieën van Descartes waren enorm. Zijn bevoordeling van de geest boven de materie legitimeerde het recht van de westerse mens op landschappen, grondstoffen en de overheersing van andere wezens. De cartesiaanse wetenschap objectiveerde de identiteit en de categorie, en onderbouwde zo de discriminatie van entiteiten, lichamen en identiteiten (de ‘ander’) ten voordele van de mens (de ‘maatstaf’ waaraan de ‘ander’ kon worden afgemeten en waaraan zijn waarde aan kon ontlenen). Deze theorieën beïnvloedden en vormden de architectuur, een discipline die is gebaseerd op het paradigma van de cartesiaanse ruimte en waarin grote waarde wordt gehecht aan materialiteit, functionaliteit en abstractie; een discipline die grotendeels is ontwikkeld rond normatieve constructies van de mens – met name rondom de notie van de mens als universeel, rationeel subject. Cartesiaanse dualismen zijn onlosmakend verbonden met de ruimte waarin wij leven. Ze dragen bij aan de compartimentering en instrumentalisering van relaties, die op hun beurt worden ingezet om bevolkingsgroepen te marginaliseren op basis van hun etniciteit, geslacht of ras. Ze zetten aan tot economische doelmatigheid – maar al te vaak ten koste van ethische en ecologische empathie.
Het volledig gecontroleerd en ontworpen landschap van Nederland, dat is georganiseerd volgens regelmatige lijnen, duidelijke grenzen en equivalente perspectieven, is volgens mij een van de meest paradigmatische voorbeelden van het cartesianisme dat er bestaat.

Het Nederlandse paviljoen WORK, BODY, LEISURE. Zestiende Internationale Architectuurtentoonstelling — La Biennale di Venezia, FREESPACE / foto Daria Scagliola

Het Nederlandse paviljoen WORK, BODY, LEISURE. Zestiende Internationale Architectuurtentoonstelling — La Biennale di Venezia, FREESPACE / foto Daria Scagliola

Een architectuur van kluisjes en organigrammen
Het Nederlandse paviljoen tijdens de Architectuurbiënnale van Venetië in 2018, waarvan ik de curator was, werd georganiseerd als een compacte, oranje kleedkamer met kluisjes. Deze ruimte werd het symbool van het project en voorzag in een speels element voor de bezoekers, die de deurtjes konden openen en sluiten. Zij speelden met de kluisjes, en terwijl ze intellectueel en fysiek bezig waren betraden ze zowel vertrouwd als onbekend terrein. Maar de kluisjes brachten ook andere, niet expliciet geopenbaarde connotaties met zich mee. Ze stonden symbool voor, en waren een metafoor van, het Nederlandse landschap: een abstract, normaliserend raster waarin, dacht ik, toch plaats was voor het andere. Want achter de architectuur van de oranje kluisjes, achter elke gesloten en gecompartimenteerde wereld, ging een keuze schuil tussen heden en toekomst.

De kluisjes vertegenwoordigden evenzeer het Nederlandse landschap als datgene waar ze op leken: kluisjes. Kluisjes, zoals die te vinden zijn in fabrieken, opslagruimten, verzamelgebouwen en kleedkamers, faciliteren de tijdelijke herbeleving van de ruimte en van de wezens die erin verblijven. Het kluisje is het raakvlak tussen het werkende en het niet-werkende zelf – als er tegenwoordig tussen die twee tenminste nog enig onderscheid bestaat.

Eerst kwamen de kluisjes en vervolgens het organigram. Het organigram, dat gebaseerd is op noties als de flexibiliteit, rationalisering en objectiviteit van arbeidskrachten, stelt managers in staat de rollen van werknemers in abstracte ‘posities’ in te delen. Werknemers vervullen hun rollen dus op basis van een vastgestelde categorie in een organigram in plaats van hun capaciteiten en mogelijkheden. Omdat ze zich voortdurend moeten aanpassen aan en voegen naar deze categorieën, komen en gaan de lichamen, maar blijven de ‘posities’, en  de kluisjes.

Het raster dringt door in interieurs en exterieurs. Woonblokken bezetten met hun bedrieglijk gelijkwaardige uiterlijk verzorgde stukken land die al snel opgaan in een zee van datacentra, distributiecentra en geautomatiseerde kassen die het Westland bedekken. We passen er allemaal in (of leren te doen alsof we erin passen): mensen, orchideeën, tomaten die groeien met behulp van kunstmest en antidepressiva antidepressiva. Het is een landschap dat nauwgezet is ontworpen door managers, bestuurders en ingenieurs en dat wordt gedicteerd door functies en logistieke modellen. De abstracte, data-gedreven esthetiek ervan stimuleert zowel de ruwste modernistische ambities als de droom van de beheersing van ruimte en tijd, territoria en grondstoffen.

Tabaksvelden met jonge aanplant in Deli

Tabaksvelden met jonge aanplant in Deli / M. Mazaraki / archief KITLV

Een architectuur van plantages en balansen
Als we proberen ons hoofd boven het raster uit te steken om op adem te komen, vinden we een wolk, maar dan een wolk waarin rasters in nullen en enen worden gebroken. Een wolk die wordt bestuurd door datacentra, waar de ‘immateriële’ toestand van het digitale medium zich openbaart in een myriade van kabels, servers en grote geklimatiseerde gesloten ruimten. In deze gesloten ruimten zijn bijna geen mensen meer aanwezig, anders dan in de vorm van opgeslagen gegevens; architecturen die enorme hoeveelheden energie, fysieke ruimte en grondstoffen verbruiken, hetgeen territoriale en ecologische gevolgen heeft.

Ons wordt verteld dat de ruimte zó beperkt is, dat er niet genoeg is voor iedereen als wij er meer van in beslag nemen, vandaar de rasters. Ons wordt gezegd: ‘Als het je niet bevalt, ga je maar weg.’ Je kunt je afvragen, waarheen dan? Het raster is al naar binnen gegroeid: zijn krachtige, alles doordringende illusie van orde spiegelt ons een ontologische versie van de wereld, van de maatschappij, van de architectuur voor die zó perfect is, dat hij onontkoombaar lijkt. Dit is een visie die niet in dienst van gelijkheid staat, maar vooral van het blanke masculiene subject, dat de wereld tot zijn bezit neemt.

Misschien moet ik dit argument ondersteunen met een afbeelding. Het is er een die ik ontleen aan Robin Hartanto Honggare’s wetenschappelijke werk Architectures of the Colonial Plantations in the Dutch East Indies, 1830-1942. Op deze afbeelding van rond 1905 staat het cartesische raster zoals dat door Nederlandse kolonisatoren over heuvelachtig terrein werd geplaatst. Dit raster werd ingezet om het beheer van tabaksplantages mogelijk te maken. Het verschafte niet alleen orde, maar gaf ook angst weer: de angst voor het vooruitzicht van onbegrensdheid, voor het onbekende, het andere en de behoefte om dat te temmen en om de cartesiaanse logica op te leggen aan een gebied dat niet aan een dergelijke logica gehoorzaamde.

Deze afbeelding doet me denken aan vele andere. Aan andere rasters die getuigen van het geweld dat in naam van de kapitaalaccumulatie tegen bepaalde lichamen wordt gebruikt. Rasters die er eens te meer aan herinneren dat de categorie ‘mens’ nooit op de hele mensheid van toepassing is geweest. Neem het vogelvluchtperspectief van koffieplantage Leeverpoel in Suriname. Het staat in de catalogus van de tentoonstelling ‘Slavernij: tien waargebeurde verhalen’ (Rijksmuseum 2021) met een bijschrift dat luidt: ‘Gezicht op de plantage Leeverpoel, 1772-1792. Met behulp van dergelijke tekeningen konden investeerders in Nederland zich een beeld vormen van hun toekomstige bezit.’ Het uitgestrekte, regelmatige raster strekt zich à la Superstudio oneindig uit, tot het versmelt met de horizon; tot het orde oplegt op alle schalen, van het land van de plantages tot de balansen en kasboeken waarin de eigenaren nauwgezet de ruwe werkelijkheid van tot slaaf gemaakte mensen registreerden.

Plantages en koloniale fabrieken ademen cartesianisme. Zoals filosoof Achille Mbembe heeft betoogd, werd insluiting in de praktijk gebracht bij de categorisering van rassen en in de ruimtes waar zwarte lichamen werden opgesloten, belemmerd en uitgeput, om maximale winst te behalen. In zijn Critique of Black Reason (2017) onderzoekt Mbembe hoe de notie ‘ras’ het mogelijk maakte om niet-Europese mensen voor te stellen als minderwaardige versies van het ideale blanke subject. Deze door het cartesianisme ontketende condities van categorisering en insluiting, die de onderwerping van tot slaaf gemaakte mensen, landen en ecologieën als onmenselijk eigendom mogelijk maakten, worden nog steeds gereproduceerd in de hedendaagse ruimten. De economieën en arbeids- en productiesystemen van de plantages – proeftuinen voor lotsbeschikking, bewaking, toe-eigening en accumulatie – werden later uit de ‘Nieuwe Wereld’ en de koloniën naar het Europese continent geïmporteerd, waar ze de basis zouden vormen voor de westerse economische groei.

Op dit punt aanbeland, zouden architecten zich kunnen afvragen wat hun rol in dit alles is. En inderdaad, hoewel de architectuur – als een biopolitieke en normaliserende techniek – bijdraagt aan de constructie van onderscheid en categorie, hebben architecten misschien niet altijd iets te zeggen over deze processen. Ze hebben echter wel een ethische verantwoordelijkheid bij het bestendigen ervan via ruimtelijke, visuele, economische en sociale ordening, via hun ontwerpen en hun werkmethoden, via de exploiterende relaties die bij architectenbureaus ontstaan omdat deze onderworpen zijn aan de logica van de markt. Rationaliteit, zou ik willen benadrukken, is niet neutraal, maar ontworpen. Als betoverd door haar hypnotiserende sublimiteit lijken we te vergeten dat dit leesbare beeld van de hedendaagse werkelijkheid onze schepping is, dat we deze werkelijkheid mede vorm hebben gegeven en dat we die, misschien met enige gêne, als onze creatie moeten beschouwen. En wat nog belangrijker is: we lijken te vergeten dat het gaat om een werkelijkheid die niet onontkoombaar is.

De discipline kan zichzelf kritisch heruitvinden en zich voorbij haar cartesiaanse postulaten wagen. De arbeid van architecten produceert – in combinatie met andere maatschappelijke en institutionele instrumenten (institutionele grenzen, juridische constructies, eigendomslijnen, officiële identificatie- en reisdocumenten, maatschappelijke hiërarchieën, privileges en scheidslijnen, genderrollen, om er maar een paar te noemen) – differentiële sociale ruimten die de ontmoeting van lichamen en hun beweging ofwel vergemakkelijken, ofwel verhinderen. Het werk van architecten bestaat immers veelal uit het trekken van abstracte, assertieve lijnen die binnenkant en buitenkant en boven en onder definiëren: lijnen die historische vormen van uitsluiting en discriminatie ondersteunen.

Toch zou ik willen stellen dat deze mogelijkheden ook kunnen worden ingezet om de grenzen te ontmantelen die momenteel de wereld en het algemeen belang definiëren, insluiten en uitbuiten, en om ecologische regeneratie te ondersteunen en weerstand te bieden aan extractieve processen. Dit vereist op zijn beurt dat we ons een voorstelling maken van andere toekomstige architecturen, bijvoorbeeld van een niet-cartesiaanse architectuur, misschien één die niet ontworpen is om te kwantificeren, te controleren en te categoriseren. Dit is niet alleen wensdenken. Er bestaan voorbeelden, ook al zijn ze niet volmaakt.

kasboek afkomstig van Dirk van Hogendorp’s Novo Sionplantage

In een kasboek afkomstig van Dirk van Hogendorp’s Novo Sionplantage zijn drie naamloze personen opgenomen als ‘mijn slaven’. Slavernijtentoonstelling, Rijksmuseum, 2021.

Categorieën overschrijden, canons terzijde schuiven
Vandaag de dag zien we hoe historische categorieën in toenemende mate worden betwist door radicale opvattingen over ethiek die voortkomen uit queer-, dekoloniale, inheemse en zwarte feministische studies. Terwijl sommige architecten, onder wie vooraanstaande personen zoals Rem Koolhaas, toegeven aan een door het hypercartesianisme teweeggebrachte fascinatie, formuleren denkers als Emanuele Coccia, Patricia MacCormack en Marisol de la Cadena belangrijke manieren om de cartesiaanse scheidslijn te overschrijden.

Ademhaling, zo betoogt Coccia in The Life of Plants (2018), gaat vooraf aan ieder onderscheid tussen lichaam en ziel – geest en object – zoals dat door het cartesianisme wordt gehanteerd. Wat Stoïcijnse filosofen ‘adem’ (‘levensadem’ of pneuma) noemden, was een wederzijds overlappende en vermengde reeks elementen die dienden als een generatief principe dat zowel het individu als de kosmos organiseerde. Deze interpretatie, die wijdverbreid was in de Hellenistische wereld en het Romeinse Rijk, verloor rond de vierde eeuw na Christus haar invloed met de opkomst van het Christendom.

De la Cadena laat zich evenmin leiden door binaire, cartesiaanse logica’s. In haar theorieën over inheemse politieke strategieën, die zijn geworteld in de Peruaanse Andes, stelt zij de moderniteit ter discussie en ondersteunt ze werelden die onmetelijkheid en wederzijds verschil belichamen. Zoals we eerder hebben gezien, is de indeling van organismen in menselijk, niet-menselijk en levenloos een instrument van het kolonialisme en van xenofoob geweld. Het valideerde niet alleen de uitbuiting en loochening van het leven van anderen, die als mindere wezens werden beschouwd (zoals Mbembe eerder uitlegde in zijn werk over het begrip ras en ook is toegelicht in het werk van feministe en mensenrechtenactiviste Carol Adams, bijvoorbeeld in ‘The War on Compassion’), maar ook de extractie van ‘levenloze vormen’ (zoals wetenschapper Katherine Yusoff uiteenzet in A Billion Black Anthropocenes or None uit 2018). Hoe kunnen we deze categorieën overstijgen?

De la Cadena betoogt in Earth Beings: Ecologies of Practice across Andean Worlds (2015) dat het overstijgen van categorieën impliceert dat we de manier waarop we de wereld en de organismen die haar vormen proberen te begrijpen, moeten herzien en zelfs vertragen. Het vraagt ons op te houden met het opdelen van de wereld in vakjes en om in plaats daarvan de ruimten en zijnswijzen van een ‘bestaan tussen’ en ‘zijn met’ te omarmen. De ontwikkeling van deze nieuwe manieren van ‘in de wereld zijn’ zetten op hun beurt aan tot andere noties van zorg, empathie, gemeenschappelijk leven en vooruitgang. Tot andere manieren om architectuur te ontwerpen, manieren die de discipline zelf zouden overstijgen, want een a-menselijke, niet-onderdrukkende architectuur is vast een ongedisciplineerde. Hoe ontwerp en bouw je gebouwen zonder afhankelijk te zijn van de gestage en afmattende arbeid van kantoormedewerkers en bouwvakkers – vaak laagbetaalde arbeidskrachten, vooral behorend tot bepaalde rassen en geslachten – en zonder het belang van de elite te dienen? Hoe ontwerp en bouw je als bergen niet alleen worden beschouwd als levenloze bronnen van bouwmateriaal, maar ook als aardse wezens? Wat gebeurt er met de massa-architectuur als deze niet meer wordt onderworpen aan de radicale logica van de markt, belichaamd in de spreadsheet – de hedendaagse versie van het kasboek van de plantage?

Terwijl De la Cadena voorstelt om zulke categorieën te overstijgen, draagt Patricia MacCormack in The Animal Catalyst: Towards Ahuman Theory (2014) argumenten aan voor de vernietiging van een van hen, namelijk de menselijke categorie. Een a-humane ethiek, beweert MacCormack, schept vreugde in de dood van de mens als een daad van generositeit en bevestiging van het leven. Zij brengt de mogelijkheid met zich mee van een toekomst die niet gesmeed is op basis van menselijke referenties en niet gemaakt is volgens het menselijk denken. Daarmee komt een grote hoeveelheid creativiteit vrij die nooit eerder toegankelijk was. Mensen zouden zich opnieuw kunnen voorstellen wat het betekent om mens te zijn en het doel van ons voortbestaan op aarde ethisch kunnen benaderen door ‘de soort te zijn die de toekomst in wording verandert’.

Zonder het menselijke en zijn categorieën ontstaat er eindelijk een niet-cartesische orde. Als de menselijke subjectiviteit wordt verloochend, zijn alle levens van gelijke waarde. Grondstoffenverbruik, privé-eigendom, ecologische schade, ontbossing, economische groei, ontwikkeling en winst zijn niet langer gerechtvaardigd omwille van het dienen en behouden van de mens en de menselijke samenleving. De architectuurcanon zou respectvol terzijde kunnen worden geschoven. Hij hoeft niet te worden uitgewist of vergeten, maar moet worden gezien als iets dat belangen diende die niet langer relevant zijn en gebouwd is met middelen die niet alleen verouderd, maar ook niet langer ethisch en ecologisch aanvaardbaar zijn.

Kas Ter Laak Orchids, Wateringen / foto Johannes Schwartz

Kas Ter Laak Orchids, Wateringen / foto Johannes Schwartz

Ademen en ademende architectuur
Binnen rasters heb ik moeite om adem te halen. Ik snak naar meer lucht, terwijl ik luister naar Coccia, De la Cadena, Mbembe, MacCormack en nadenk over een architectuur die zich moeilijk laat vangen in dualiteit. Een architectuur die onvoorspelbare omgevingen, structuren en relaties ontwikkelt in de context van de interactie en versmelting van ruimten, data en organismen. Een dynamische onderling verbonden wereld die haaks staat op cartesiaanse modellen en volledig in lijn is met de handeling en de notie van het ademen. Ik denk dat ik de kiem van deze architectuur heb aangetroffen in een recent experiment – hoewel ik aanneem dat er heel veel van die kiemen te vinden zijn, als je er maar naar zoekt. Wat mij aantrekt in deze architectuur is haar vermogen om de cartesiaanse insluiting te bevragen, meer in het bijzonder een van haar belangrijkste exponenten, een fundamenteel onderdeel van de huidige politieke, culturele, sociaaleconomische systemen: het datacentrum.

Het begint allemaal met het opslaan van binaire gegevens in het DNA van planten en zaden. De informatie – of het nu een afbeelding, een liedje, een boek of een tekening is – is in elke cel van het gastorganisme gebracht. Miljarden gigabytes aan gegevens kunnen zo millennia lang worden gearchiveerd, mogelijk ook daarna nog en zonder dat er een mens aan te pas komt, in een wolk die eigenlijk een zelfvoorzienende, levende wolk is. Een wolk die zonne-energie omzet in levende materie, in een steeds groeiend bos dat CO2 vastlegt en zuurstof creëert.

Je zou kunnen aanvoeren dat de relatie tussen mens en plant die in dit voorbeeld wordt voorgesteld, ongelijk en extractief is en opnieuw alleen menselijke behoeften dient. Maar aangezien planten ontkiemen, groeien, zich vermenigvuldigen en zelfs hun DNA herstellen zonder menselijke hulp, zouden de menselijke gegevens niet onveranderd blijven. Fouten en mutaties zouden de code in de loop van de tijd veranderen en ruimte laten voor onverwachte ontwikkelingen en de productie van nieuwe kennis. Planten zouden de menselijke kennis niet alleen bewaren, maar ook herschrijven.

Ook al is de uitkomst van dit experiment onzeker, het suggereert dat architectuur op een andere manier kan worden opgevat. Het prikkelt de verbeelding over wat de architectuur van een datacentrum, bibliotheek, archief, museum of school zou kunnen zijn, voorbij de cartesiaanse logica. Het geeft een beeld en een metafoor van een niet-cartesiaanse architectonische ruimte, dat wil zeggen, een plaats die door alle levende wezens wordt gedeeld en niet wordt gedefinieerd door onderscheid en categorisering. Een ruimte van bewoning en kennisdeling die niet gebaseerd is op insluiting; die niet afhankelijk is van organigrammen, grenzen, fossiele brandstoffen, doeltreffendheid of productiviteit; die niet wordt gedefinieerd door muren of kluisjes; die niet wordt voortgestuwd door het straffe werk van ‘de ander’.

Misschien overtuigt dit voorbeeld niet; helpt het niet om je te verzetten tegen de nostalgische krachten die de architect achteruit trekken. Mijn pleidooi voor de ontmanteling van het ene na het andere cartesische raster is in feite een uitnodiging om niet gevangen te blijven zitten in de angst voor het onbekende; een uitnodiging om je een ruimtelijk systeem voor te stellen dat langzaam groeit en voorheen ondenkbare toekomsten mogelijk maakt. Dat georkestreerd wordt om de massa te dienen. Dat bestaat in continuïteit met de omgeving. Dat zowel leeft als leven geeft. Dat het ademen mogelijk maakt. Een architectuur die ademt en geademd wordt. Een architectuur die architecten uitdaagt om hun praktijk te heroverwegen.

Ik leeg mijn kluisje.

Enkele gerelateerde artikelen