Feature

Manifest voor een biosferische ethiek. Einde aan de onverschilligheid

Pq

The Persistence of Questioning

Kritische reflecties voor de toekomst, over architectuur en meer.

In het kader van het project The Persistence of Questioning, kritische reflecties voor de toekomst en op de vraag ‘Is ontwerpen ethiek?’, roepen Markus Appenzeller en Thijs van Spaandonk op om een einde te maken aan de onverschilligheid ten aanzien van de klimaatcrisis en de uitputting van de aarde die vooralsnog het vakgebied domineert. Dit manifest komt voort uit, en reflecteert op, een reeks gesprekken tussen een diverse groep klimaatspecialisten en studenten die Thijs van Spaandonk en Markus Appenzeller als hoofden Stedenbouw aan de Academies van Bouwkunst in Rotterdam en Amsterdam in het voorjaar 2021 organiseerden onder de titel Beyond Peak Indifference.

New York after hurricane Sandy, October 2021 / photo Iwan Baan

New York na orkaan Sandy, oktober 2012 / foto Iwan Baan

De tijd waarin wij leven vraagt erom bijna alles anders te doen. We moeten leren afscheid te nemen van datgene wat ons dierbaar is, maar tegelijkertijd zijn we medeverantwoordelijk voor de problemen waarin de mensheid nu verkeert. Als ontwerpers moeten we leren anders te handelen. De vraag is: wat is dat ‘anders’? Wat gaat ons in de toekomst leiden? Wat is goed en wat is verkeerd, en wie oordeelt daarover?

Wij staan pas aan het begin van wat misschien de grootste transformatie is die de huidige generaties ooit zullen meemaken. Misschien wel de grootste transformatie die de hele mensheid, dus de hele wereldbevolking, ooit heeft ondergaan. Waar de oude orde ons de zekerheid gaf van het goede en het slechte, met een duidelijk moreel kompas, is de nieuwe tijd een ‘terra incognita’.

Als ruimtelijke ontwerpers worden onze ethische normen en ons hele denken gedomineerd door de centrale rol die we de mens toekennen. Deze antropocentrische ethiek heeft ertoe geleid dat wij alles altijd vanuit ons zelf beoordelen en waarderen. De gebruiker van een gebouw is een mens, de flaneur in de openbare ruimte is een mens en ook de infrastructuren die we ontwikkeld hebben is gemaakt om ons eigen leven – het leven van mensen – makkelijker, veiliger, prettiger te maken. Dit moet anders. We moeten toe naar een biosferische ethiek. Hierin kan de mens niet het enige referentiekader meer zijn. De straat is een complex ecosysteem met verschillende soorten dieren en planten die allemaal tot hun recht moeten kunnen komen. Gebruikers zijn naast onszelf dus bijvoorbeeld ook de vleermuizen, de bakstenen en houten balken (grondstoffen) met wie een gebouw gemaakt is. Naast de gebouwde omgeving, moeten wij ook infrastructuren breder benaderen als iets wat de hele aarde ten goede komt.

Aan de basis van deze nieuwe ethiek ligt een andere houding die we als ontwerpers in moeten nemen. Het manifest ‘Einde aan de onverschilligheid’ is een poging de nieuwe ethiek in instructies te vertalen die we vanaf nu, vandaag nog, met z’n allen moeten internaliseren en verdiepen.

De wereld is in crisis en wij, architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten moeten onze onverschilligheid aan de kant zetten en handelen.

1.
Beschouw de hele biosfeer!
Omarm een perspectief die de wereld en al het levende op de planeet als één onderling afhankelijke biosfeer beschouwt. De welvaart van (een deel van) de mensheid is altijd ten koste gegaan van andere delen van de mensheid én alle andere levende organismen. Al het beleid en alle maatregelen die we nemen moeten uitgaan van solidariteit tussen mensen onderling én al het andere leven in onze biosfeer.
Onze projecten worden afgebakend door een programma van eisen, de randvoorwaarden van de locatie, de wensen van de opdrachtgever en een budget. Maar wat is de impact van onze projecten op de biosfeer als geheel? Wat betekent het dat er sinds dit jaar het gewicht van de kunstmatige materialen op aarde groter is dan alle biomassa samen? Waar komen de grondstoffen van onze bouwproducten vandaan en welke impact heeft de delving en bewerking van deze grondstoffen op de biosfeer?

2.
Dump het ego!
Erken de complexiteit van de opgave. Niemand heeft de silver bullet. Architecten en andere ontwerpers claimen vaak dat hún visie dé oplossing is voor een complexe opgave. De faam van het individuele creatieve genie stijgt tot mythische proporties. Dit heeft geleid tot grote daden maar tot nog grotere rampen. De ontwerper is daarom voor velen direct verdacht. Als we onze ego’s opzij zetten en ons dienend aan anderen opstellen kan ons instrumentarium gebruikt worden om de complexiteit van uitdagingen waar we voor staan te doorgronden en een handelingsperspectief te ontwikkelen.
Het succes van de architect wordt afgemeten aan het aantal volgers op Instagram, de hoeveelheid gepubliceerde projecten en gebouwde vierkante meters; meer is beter, groei is het devies. Maar kunnen we alsjeblieft ons ego aan de kant zetten en de collectieve prestatie van het vakgebied meer waarderen? Daarbij niet de hoeveelheid vierkante meters als maat van de prestatie nemen, maar juist het verminderen van de impact van ons mensen op de biosfeer. En waarom moet het eindproduct van het ontwerpen altijd een gebouw of andere vorm van fysiek plan zijn?

3.
Ontwerp is politiek!
Iedere keuze die we maken, of niet maken, is een afweging van belangen. Welke principes en waardes ten grondslag liggen aan deze afwegingen hangt af van welke idealen je nastreeft en is daarmee politiek. Voorbij de politieke voorkeur of het moralisme is het van belang te beseffen dat bepaalde waardes en belangen niet worden gerepresenteerd bij het maken van afwegingen.
De vraag die onszelf permanent zullen moeten stellen is: namens wie werken we en welke waardes worden door ons handelen gerepresenteerd? In ons huidige model van ruimtelijke ordening is de cumulatie van vastgoed dominant. Maar in onze leefomgeving zijn veel meer waardes aanwezig dan enkel die van de onroerende zaken. Deze andere waardes leggen het vrijwel altijd af tegen de te realiseren vastgoedwaarde. Mocht men toch investeren in de leefomgeving dan is dit afhankelijk van het verdienmodel van de vastgoedontwikkelaar. Dus hoe komen we met elkaar tot een ander model voor ruimtelijke ontwikkeling waarin een breed palet aan waardes wordt gerepresenteerd en gewogen? Hoe kunnen we die ‘andere’ waardes vertegenwoordigen in de interventies die wij als ontwerpers voorstellen?

4.
Somber niet!
Er zijn verschillende houdingen aan te nemen bij het aanschouwen van de crisis waar we ons in bevinden. Ontkenning, onwetendheid, onverschilligheid en cynisme zijn slechts enkele voorbeelden. Als we maar genoeg somberen blijft uiteindelijk alleen fatalisme over. Fatalisme brengt ons nergens. Ja de opgave is groot, we moeten kritisch zijn op dat wat niet goed gaat, maar we moeten vooral blijven zoeken naar de lichtpunten.
Die lichtpunten kunnen we misschien wel dicht bij huis vinden, in onze directe omgeving. On- of onderbewust doen we wellicht al veel dat hoort bij een volhoudbare toekomst; Being Ecological, zoals filosoof Timothy Morton dat noemt. Een volhoudbare toekomst gaat verder dan duurzaamheid: het gebruiken van materialen zoals hout is alleen vol te houden als er niet meer gebruikt wordt dan aangeplant. Maar we moeten ook weer verder denken en groter durven handelen. De opgave is zodanig groot, dat we met een geveltuintje hier en en pv-celletje daar het probleem niet oplossen. De vraag is: hoe gaan we aan de slag? Op de modernistische manier en alleen met geloof in techniek gaat het niet lukken. Het is vooral een maatschappelijke en culturele opgave. Maar hoe betrekken we de maatschappij? Zijn we als ontwerpers in staat een alternatief toekomstbeeld te scheppen? En hoe creëren we een brede beweging van gemeenschappen die zich inzetten voor het werken aan aan die andere leefomgeving? Want alleen als we het samen doen, kunnen we de noodzakelijke transitie tijdig doormaken. Dertig jaar is immers weinig tijd om de in Parijs gestelde klimaatdoelen te realiseren en om alles anders te gaan doen.

5.
Ecologie is economie!
Ons huidige extractieve economische systeem beschouwt het ecologisch systeem als een bron van gratis grondstoffen die ontgonnen kan worden. In dat systeem gaat het ecologisch systeem altijd ten koste van stukje van het economisch systeem, preciezer: iemands verdienmodel.
We moeten beseffen dat de schade die we het ecologische systeem toebrengen met ons economische systeem uiteindelijk op langere, maar ook al op korte termijn ten koste gaat van het economische systeem. We moeten daarom ophouden deze twee systemen als tegenpolen te beschouwen.
Economische winst is de drijfveer, winstmaximalisatie is het doel. Als ruimtelijke ontwerpers accepteren wij dit alsof het niet anders kan. We optimaliseren onze ontwerpen voor economische winstmaximalisatie. Kunnen we niet winst anders gaan definiëren door in eerste instantie te kijken hoe we voor milieu en maatschappij het maximum kunnen creëren? Indien we natuur – en de mens als onderdeel hiervan – centraal stellen, dan is de kans groot dat de economische winst ook hoger is. Kunnen we niet weg van de reductie van kosten en toe naar de maximalisatie van opbrengsten voor milieu en mens?

6.

Ontwerp de randvoorwaarden!
Wet- en regelgeving zijn bedoeld om zekerheden te borgen en ongewenst gedrag te voorkomen. Dit wordt vaak als harde randvoorwaarden beschouwd voor de projecten waar we aan werken. Wet- en regelgeving is echter ook ooit ontworpen en kan dus her-ontworpen worden.
De randvoorwaarden voor duurzaamheid van een gebouw zijn nu nog te beperkt. Ze gaan over het gebouw als afgebakend object. De directe omgeving van het gebouw, de omgeving waar het gebouw een afdruk achterlaat door het gebruik van materiaal en energie, zijn te weinig onderdeel van de randvoorwaarden. Er zou een wederkerigheid tussen deze plekken moeten komen. Daarnaast worden de wettelijke normen te vaak als een doel op zich gezien, terwijl het een minimale vereiste is. Ook houdt de wet- en regelgeving vaak radicale verandering tegen. Deels komt dit door het karakter van de wet- en regelgeving. Het is bedoeld om ongewenst gedrag te voorkomen en neemt het (terechte) wantrouwen in de bouwers, ontwikkelaars en verhuurders daarbij als vertrekpunt. Is het denkbaar een systeem te ontwerpen op basis van vertrouwen dat het verleggen van grenzen juist als uitgangspunt heeft en stimuleert?

7.
Activeer ontwerp-activisme!
Ruimtelijk ontwerp is een krachtig middel om mensen in beweging te krijgen. Dan moeten we het ook ongevraagd durven inzetten om grote groepen mensen te bereiken. Als het interactieve, transformatieve karakter van het ontwerpen ingezet wordt door gemeenschappen, versterkt dat het eigenaarschap over het aangaan van de enorme uitdagingen waar we voor staan.
We moeten ontwerpen als activiteit en het ontwerp als product open durven stellen. Open als activiteit in de zin dat de ontwerper inbreng van buiten in het eigen denken toelaat tot het proces. Soms is de ontwerper even niet ‘in charge’ maar wordt de leiding overgelaten aan andere actoren, bij voorkeur de gemeenschap waar je voor werkt. Ook het product, het ontwerp, moet toe te eigenen zijn door anderen. Een ontwerp moet daarom de capaciteit hebben te kunnen ontwikkelen naar de toekomst, ook of juist zonder dat de ontwerper daar bij betrokken is of wordt. Dit vraagt van de ontwerper een bereidheid haar of zijn eigenaarschap te delen met anderen. Lukt ons dat?

8.
Leer van falen!
Het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) geeft aan dat de klimaatcrisis vraagt om actie waar geen gedocumenteerd historisch voorbeeld voor is in de geschiedenis van de mensheid. Dat betekent dus dat we iets moeten doen waarvan we nog niet weten hoe het moet. Dat vraagt om experimenten, vooruitstruikelen, en het houdt in dat we moeten accepteren dat dingen af en toe niet lukken, dat we fouten maken. We moeten dan wel zorgen dat het gevolg van deze fouten collectief gedragen worden. En nog belangrijker, dat we leren van deze fouten.
De praktijk van het ruimtelijk ontwerp wordt gekenmerkt door concurrentie. Concurrentie tussen bureaus om opdrachten binnen te halen, maar ook concurrentie tussen ontwerpers onderling, wie draait de meeste productie. Succes wordt afgemeten aan gewonnen prijsvragen en gepubliceerde projecten. Klimaatverandering heeft geen precedent en daarom moeten wij ook een nieuwe ontwerpcultuur uitvinden. Het is een van de grote succesgeheimen van tech bedrijven dat ze risico’s durven te nemen. Vaak falen ze, maar soms ontstaat iets ongekends, iets wat ons echt verder brengt. Zonder het falen geen vooruitgang. De besten zijn niet alleen goed in successen boeken, maar ook in succesvol falen. Is leren falen en de juiste conclusies trekken nu niet keihard nodig? Hoe kan een vakgemeenschap die elkaar constant de maat neemt op onder andere goed uitgewerkte details, waar perfectionisme in het DNA zit verwerkt, de angst overwinnen om fouten te maken en daar een constructief gesprek over te voeren? Dus hoe leren we samen fouten te maken?

9.
Bestrijd greenwashing!
De duurzame ambities zijn niet meer weg te denken uit het werken aan de leefomgeving. Helaas zien we nog te vaak dat ontwerpers in hun projecten slechts lippendienst bewijzen aan deze ambities. We moeten onszelf en anderen opleiden projecten te beoordelen op wat ze daadwerkelijk leveren, niet op wat ze beloven. Noch moeten we ons verschuilen achter certificaten. We moeten zorgen dat we onszelf niet bezondigen aan greenwashing. Alleen als we die beroepsethiek volgen kunnen we als vakgebied daadwerkelijk een bijdrage leveren aan een rechtvaardige wereld.
Groen is goed. Iedereen is bezig zoveel mogelijk bomen, struiken en gras over een ontwerp te gieten. Het ziet er mooi uit op de renderings en verkoopt ook goed. De realiteit loopt vaak uit op een teleurstelling. Waar alles weelderig groen leek te zijn, staan om budgettaire redenen ielige twijgjes. En groen is ook niet per se goed. Een boom op een balkon aan een gevel veroorzaakt in eerste instantie meer CO2 vanwege de noodzakelijke extra constructies, en de energie die nodig is om de boom in leven te houden. Kunnen we ons als ontwerpers aan deze marketing trend onttrekken? Kunnen we zo ver gaan, dat het groenste gebouw het huis is dat nooit gebouwd wordt? En wat betekend dát voor onze vakgebieden waarin altijd het maken centraal staat?

10.
Zoek naar nieuwe esthetiek!
Ja, we moeten afscheid nemen van zaken waar we nu veel emotionele waarde aan hechten, zoals de esthetiek die hoort bij bepaalde materialen en gebruik. Mensen houden van mooie dingen, en dat wat we mooi vinden koesteren we en daar zijn we zuinig op. De verduurzaming van onze leefomgeving biedt ook een kans om nieuwe materialen, gebruiken en routines te ontdekken en daarmee ook een nieuwe esthetiek te ontwikkelen.
De klimaatcrisis betekent ook dat we de impact van ons materiaalgebruik onder ogen gaan zien en daar naar gaan handelen. Sommige materialen komen op de rode lijst. Daarmee verdwijnt wellicht ook de esthetiek die bij deze materialen hoort. Aan ons als ontwerpers de taak om een nieuwe esthetiek te vinden. Wat zijn de criteria van deze nieuwe biosferische  esthetiek? De hoogwaardigheid van de materialen? De kwaliteit van de detaillering? De tijd- en contextloosheid van het ontwerp? En welke rol kan de context, het regionale, het locatiespecifieke spelen in het vinden van een nieuwe esthetiek? Kunnen we een vernacular voor de eenentwintigste eeuw ontwikkelen?

11.
Verbeeld!
Als geen ander hebben ruimtelijk ontwerpers de competentie te verbeelden welke toekomsten we zouden kunnen willen. Door te laten zien dat een toekomst, beïnvloedt door de gevolgen van de klimaatcrisis, vooral anders en niet per sé slechter is, kunnen we wellicht makkelijker afscheid nemen van het verleden dat ons veel heeft gebracht, maar vooral veel heeft genomen van anderen en de biosfeer.
De kracht van de verbeelding is dagelijks te zien in media. Een nieuwsmelding met het juiste beeld heeft veel impact, ook zonder woorden. Earthrise, de foto van de aarde als kwetsbaar bolletje, gemaakt tijdens een van de eerste vluchten om de maan in 1968; An Inconvenient Truth de documentaire van Al Gore uit 2006, de foto van een donker en overstroomd Manhattan na orkaan Sandy van Iwan Baan uit 2012, en de blik in de ogen van Greta Thunberg tijdens haar speech op de VN klimaattop in 2019; het zijn slechts enkele voorbeelden. Maar leiden deze beelden ook tot verandering of nemen we ze tot ons en gaan we daarna over tot de orde van de dag? De beelden roepen op tot verandering, maar tonen niet hoe deze verandering tot stand kan komen. Zijn wij als ontwerpers bij machte om dit handelingsperspectief te schetsen? Kunnen wij laten zien dat een volhoudbare en duurzame toekomst misschien wel meer binnen ons bereik ligt dan we durfden te denken? En kunnen we daarmee de massa in vervoering én dus in beweging brengen om tot actie over te gaan?


Aan ons allen is het de verantwoordelijkheid om bovenstaand manifest te vertalen naar het onderwijs en onze eigen beroepspraktijk.

Enkele gerelateerde artikelen