Feature

Vlaamse architectuurcultuur voor beginners

Pq

The Persistence of Questioning

Kritische reflecties voor de toekomst, over architectuur en meer.

In het kader van het project The Persistence of Questioning, kritische reflecties voor de toekomst en op de vraag “Waar staat de architectuurcultuur?”, stelt Gideon Boie dat de aanleiding om te investeren in een rijke institutionele Vlaamse architectuurpraktijk, met onder meer een levendig ontwerpprijsvragenklimaat, voortkwam uit de behoefte om het Vlaamse opdrachtgeversveld te depolitiseren. Maar oude gewoontes zijn moeilijk af te leren, zo blijkt.

Het landschap van de architectuurcultuur in Vlaanderen

Het landschap van de architectuurcultuur in Vlaanderen / beeld Cinéma Jolia (Giulia Lazzara en Jolien De Nijs)

De Vlaamse architectuur geniet vandaag internationale erkenning, de tijden zijn wel eens anders geweest. Waar is de tijd dat vrijwilligers en enkelingen een eenzame strijd voerden voor de architecturale kwaliteit van de leefomgeving? Depolitisering van de ontwerpopdracht en architectenkeuze was het wachtwoord tegen bedenkelijke vastgoedoperaties; het was de aanzet voor de oprichting van het Vlaams Architectuurinstituut en de Vlaams Bouwmeester op het eind van de jaren 1990. Nederland was het gidsland om, respectievelijk, goede praktijkvoorbeelden te promoten en ook publieke voorbeeldprojecten te realiseren. Door de jaren heen kreeg de Vlaamse architectuurcultuur een veel meer verkennende en zelfs operationele invulling in het licht van urgente maatschappelijke vraagstukken. In deze tekst schets ik een drietal bepalende vormen van architectuurcultuur in Vlaanderen vandaag.

Geboorte van het architecturaal middenveld

De belangrijkste speler op het gebied van architectuurcultuur is het Vlaams Architectuurinstituut (VAi), opgericht in 2001 door Vlaams minister van Cultuur Bert Anciaux (Vlaams-nationalistische partij VU-ID). De kleine ‘i’ in het acroniem geeft aan dat het VAi is ontstaan naar het voorbeeld van het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) in Rotterdam, wat tegenwoordig Het Nieuwe Instituut heet. De oprichting van een architectuurinstituut was al lang in de maak dankzij de toegewijde inzet van verschillende, kleinschalige initiatieven zoals Archipel, Stichting Architectuurmuseum, Architectuur als Buur en Stad & Architectuur. De uitgave van het Jaarboek Architectuur Vlaanderen in de Vlaamse Gemeenschap en het architectuurprogramma van deSingel in Antwerpen vormde de eerste stapstenen, waarin de latere directeur Katrien Vandermarliere reeds een belangrijke rol speelde. Architecten Leo Van Broeck en Koen Van Synghel schreven uiteindelijk de basisnota van waaruit enkele cruciale zinnen terecht kwamen in het Vlaamse regeerakkoord na de verkiezingen in 1999. Daarin staat te lezen dat de kernactiviteit van het VAi ligt in het creëren van een actueel ‘denk- en referentiekader’ om de ‘algemene woonkwaliteit’ en de ‘leefomgeving’ in het bijzonder te verbeteren.

De architectuurcultuur was het resultaat van een burgerbeweging — in dit geval aangedreven vanuit de beroepssector — die de architectuurpraktijk wilde bevrijden van haar donkere schaduw. Het was een publiek geheim dat de toekenning van architectuuropdrachten vooral bepaald werd door schimmige relaties in de wereld van vastgoed en partijpolitiek. Men spreekt dan ook over de broodnodige depolitisering van architectuur. In de eerste plaats wil men af van de sfeer van cliëntelisme in de architectenkeuze bij publieke opdrachten, waarvoor de Vlaams Bouwmeester opgericht werd. Parallel ontwikkelde zich een discours dat zich richtte op wat de gemeenplaatsigheid van de architectuur ging heten, ver weg van politiek. Zo beschreef Geert Bekaert zelfs het Hotel Solvay (1894) van Victor Horta, een art nouveau paleis dat erkenning geniet als UNESCO werelderfgoed, in termen van het alledaags wonen en uitdrukkelijk niet als een uithangbord voor een der rijkste families van België.

De ambitie om architectuur te depolitiseren is paradoxaal genoeg het vehikel van een heel politiek begrip van architectuurcultuur als bakermat van een ‘architecturaal middenveld’. Heel onschuldige apolitieke culturele initiatieven zijn wel degelijk bedoeld als een tegenmacht. Centraal staat de publicatie van het tweejaarlijkse Architectuurboek en de organisatie van de Dag van de Architectuur, nu Festival van de Architectuur geheten, aangevuld met het archiveren van canonieke oeuvres in het Centrum Vlaamse Architectuurarchieven (CVAA). Een tentoonstellingsprogramma komt tot stand in samenwerking met kunstencentrum deSingel in Antwerpen, in wiens gebouwen het VAi gevestigd is. De vergelijking met de usual suspects van het middenveld, zoals vakbonden en natuurorganisaties, lijkt misschien wat overtrokken gezien het geringe politieke en financiële draagvlak, maar de gelijke inzet is wel de vorming van een niet-gouvernementele macht die strijdt voor de kwaliteit van de leefomgeving.

De noemer van het architecturale middenveld in Vlaanderen staat overigens ook voor individuele architecten. Gevraagd naar belangrijke momenten in de Vlaamse architectuurcultuur noemt Sofie De Caigny, huidig directeur van het VAi, de financiële crisis van 2008 in Nederland, die niet alleen spontane uitwisseling veroorzaakte – Nederlandse bureaus waren wanhopig op zoek naar opdrachten – maar ook Vlaamse architecten dwong om een eigen discours te construeren.  Opvallend verwijst Sofie De Caigny ook naar de documentaire Ordos 100 uit 2012 van kunstenaar Ai Weiwei en het architectenbureau Herzog & de Meuron, waarin een aantal Belgische architecten prominent figureerden, en de staatshervorming in België als twee andere belangrijke momenten van verdichting in de architectuurcultuur, waarbij het eerste een indicatie gaf van internationale erkenning was en het tweede de politieke wil om de goede prestaties van de Vlaamse deelstaat in de etalage te zetten. Het brengt ons op de dunne lijn in de architectuurcultuur tussen de vorming van tegenmacht, promotieactiviteiten van bureaus, en de functie van politiek uithangbord, waarbij het VAi steevast waakzaam toekeek dat er niet ingeboet werd op de eerste term.

Culturele logica van het goed opdrachtgeverschap

Een tweede speler in de architectuurcultuur is de Vlaams Bouwmeester, geïnstalleerd in 1998 op initiatief van de Vlaamse minister Wivina Demeester (lid van de christendemocratische partij CD&V). De bedoeling was om publieke opdrachtgevers bij te staan bij de projectdefinitie en keuze van architect. De Open Oproep, een initiatief van de Vlaams Bouwmeester, werd opgezet als een beperkte aanbestedingsprocedure, waarbij de ontwerpschets gebruikt wordt als middel om de architecten te toetsen op wat hun ‘procesbereidheid’ werd genoemd. Het neologisme zinspeelde op de match van de architect in relatie tot de motivaties en ambities van de opdrachtgever. De projectdefinitie gaat zo veel verder dan de klassieke opsomming van technische eisen en werd eerder beschouwd als het sleutelmoment in het creatieve ontwerpproces, aangezien het bouwproject gesitueerd wordt binnen een bredere maatschappelijke context.

Hoewel de Open Oproep gericht is op concrete bouwproductie, is de culturele doorwerking ervan altijd heel groot geweest, al is het maar omdat het een platform bood aan een nieuwe generatie architecten die inmiddels het mooie weer maken. De resultaten van de Open Oproep gingen vanzelfsprekend circuleren als goede praktijkvoorbeelden in de werking van het Vlaams Architectuurinstituut. Het adagium van bOb Van Reeth, de eerste Vlaams Bouwmeester, was het goed opdrachtgeverschap wat hij samenvatte met de oneliner: “Architectuur laat je beter niet aan de architect alleen over.” We spreken dan over de preproductie van de architectuur: een goed ontwerpproces is pas mogelijk na een grondige reflectie over de maatschappelijke betekenis van architectuur door de opdrachtgever. Ook het opstellen van een shortlist voor deelname aan competitie is halszaak. Het is veelbetekenend dat publicaties over de Open Oproep doorgaans alle vijf voorstellen presenteert als evenzoveel bijdragen aan noodzakelijke visieontwikkeling, ook al gaat het om een competitieve context.

De culturele dimensie kreeg een bijzonder elan onder de derde Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen, indertijd actief als vennoot bij 51N4E, door de Open Oproep-formule uit te breiden naar de Pilootprojecten. De ambitie was om verder te gaan dan vooraf gedefinieerde programma’s door urgente ontwerpuitdagingen te identificeren binnen de meest uiteenlopende beleidsdomeinen. Telkens werd er in combinatie met de bevoegde minister en de betrokken overheidsdiensten een verkenning opgezet voor nog te definiëren bouwprogramma’s, zoals ziekenhuizen, scholen, brownfields, landbouw, studentenhuisvesting, collectief wonen en nog veel meer. De verkenning was telkens aanleiding voor concrete bouwprogramma’s die innovatie moesten forceren. De hoge ambitie stuitte uiteindelijk op hevig verzet vanuit rechts-populistische hoek die met de Vlaams minister-president Geert Bourgeois voogdij droeg over de Vlaamse Bouwmeester. Peter Swinnen werd uiteindelijk ontslagen na beschuldigingen van fraude, die later vals en ongegrond bleken te zijn.

De politieke spanningen in de architectuurcultuur bereikte een climax in het mandaat van Leo Van Broeck (2016-2020), die duurzaamheid, biodiversiteit en opwarming van de aarde tot centrale thema’s van architecturale kwaliteit verheven had. De handelwijze van Leo Van Broeck zorgde voor wrevel, hij schuwde het publieke debat niet door telkens op dezelfde spijker te hameren. Het was echter vooral zijn steun aan de klimaatspijbelaars dat in het verkeerde keelgat schoot van de bevoegde overheden. In januari 2019 kreeg Vlaanderen te maken met een golf van betogingen van jonge scholieren, georganiseerd door Youth for Climate, een initiatief van scholieren Anuna De Wever, Kyra Gantois en anderen naar het goede voorbeeld van Greta Thunberg. Toen het politieke antwoord uitbleef, nam Leo Van Broeck samen met professor Jean-Pascal van Ypersele (ondervoorzitter van het door de VN opgezette Intergovernmental Panel on Climate Change) het initiatief voor een klimaatpanel van academici dat een rapport zou schrijven ter ondersteuning van de klimaatspijbelaars in België.
De ongekende zichtbaarheid van de Vlaams Bouwmeester die deze actie met zich meebracht baarde menigeen zorgen omdat het in strijd was met de zogenaamde ‘primauteit van de politiek’ – een vreselijke vertaling van een Franse term – dat de rechtse Vlaamse regering hoog in het vaandel draagt. In het prime time televisieprogramma De Afspraak werd Leo Van Broeck bekritiseerd door filosoof Patrick Loobuyck voor het inbreken op die ‘primauteit van de politiek’. Het gaat dan om een duidelijke hiërarchie in besluitvorming tussen het voorbereidende en weloverwogen werk van overheidsadministraties, en de finale beslissing van de uitvoerende macht. De vrees was dat de Vlaams Bouwmeester verward zou worden met de Vlaams minister van Leefmilieu, zeker aangezien de toenmalige minister Joke Schauvliege niet bepaald zichtbaar was in klimaatdiscussies – om het zacht uit te drukken. Zo was de zogenaamde Mobiscore, een puntentelling voor de ecologische voetafdruk van een woning, een zeldzaam initiatief van de minister dat uit angst voor kritiek al snel onder de mat geschoffeld werd. Voluntaristisch sprong Leo Van Broeck in de bres voor de Mobiscore en joeg hiermee heel wat burgemeesters van kleine provinciesteden en dorpen op de kast. De heibel zorgde niettemin dat het morsige ruimteverbruik in Vlaanderen en de impact van architectuur op het klimaat druk besproken voorpaginanieuws was.

Maak plaats voor de culturele operator!

De laatste jaren is er in de architectuurcultuur in Vlaanderen een nieuw soort speler ontstaan met meest opvallende exponent Architecture Workroom Brussels, een hybride tussen beide voorgaande uitingen. AWB is een denktank die een heel operationele invulling geeft aan cultuur. Het idee is om de architectuurcultuur te gebruiken om proactief een ‘betekenisvolle context’ te creëren, waarin architecten een plek kunnen vinden en hun vaardigheden in praktijk kunnen brengen. Een vroeg voorbeeldproject is het programma The Ambition of the Territory: Flanders as Design, dat werd opgezet in het Belgisch Paviljoen op de Architectuurbiënnale van Venetië in 2012, waarbij een reeks overheidsactoren samenkwamen om de uitdagingen van ruimtelijke ordening in Vlaanderen te bespreken. De culturele context werd zo gebruikt om de juiste atmosfeer te creëren voor allerhande gesprekspartners, o.a. met cartografie (GRAU), maquettes (architecten De Vylder Vinck Taillieu) en grafisch werk (Ante Timmermans). Na afloop van de Biënnale werd het programma voortgezet in het Vlaams Architectuurinstituut in een reconstructie van het Belgische paviljoen op een schaal van 70% in de tentoonstellingszaal van deSingel.

Roeland Dudal, founding partner van AWB, beschreef het project Ambition of the Territory als een mislukking in termen van tentoonstelling, maar een groot succes in termen van spin-off: het samenbrengen van actoren rond ruimtelijke kwesties, het definiëren van langetermijnprogramma’s en het opbouwen van engagementen. Op dezelfde leest organiseerde AWB nog vele andere projecten, zoals ParckDesign 2012, Festival Kanal Play Ground (2014), The Future is Here (2018) en Take Care! (2019). De Grote Verbouwing (2021) is misschien wel de meest uitgebreide en ambitieuze versie. Dit project presenteert zichzelf als een ‘onafhankelijke leeromgeving, incubator en publieksprogramma’ dat ‘ondernemende burgers, overheden, bedrijven, impactinvesteerders, wetenschappers en organisaties’ samenbrengt om grote uitdagingen te koppelen aan ambitieuze plannen en vele strategische projecten die tussen nu en 2030 op tal van locaties gerealiseerd zullen worden. De website van De Grote Verbouwing maakt het algoritme duidelijk: oogsten en verzamelen, een doorbraak uitlokken, versnelling ontwerpen, al doende leren en repliceren. Telkens neemt de culturele operator centraal plaats aan de ontwerptafel en benoemt hij de urgenties van onze tijd, vertaalt die in brandende ontwerpvragen, weekt geld los om mogelijke oplossingen uit te dokteren, definieert concrete acties, nodigt denkers en doeners uit, stelt deadlines om doelen te bereiken, etc.

Logischerwijs opent het gebruik van de culturele ruimte meer manoeuvreerruimte in vergelijking met een bouwmeester, maar toch is de agency in die vrije ruimte van cultuur ernstig beperkt, omdat alle werken afhankelijk zijn van publieke en private partnerschappen. Het is moeilijk om neutraal te blijven terwijl het terrein wordt voorbereid op stedelijke ontwikkelingen en vastgoedprojecten die aanzienlijke kapitaalinvesteringen vergen. In het geval van de Festival Kanal Play Ground kunnen de interventies niet worden losgekoppeld van de torenhoge vastgoedbelangen in de Kanaalzone, mede opgenomen in het door de Brusselse regering vastgestelde Kanaalplan. We spreken dan over het park en woonuitbreiding op het eeuwenoud spooremplacement Thurn & Taxis (met onder meer Gare Maritime ontworpen door Neutelings Riedijk) en de woontoren UP-site. Een interventie was bijvoorbeeld de tijdelijke BRIDGE (2014) van Gijs Van Vaerenbergh, waarbij een hijskraan horizontaal werd gelegd om zo beide zijden van het kanaal met elkaar te verbinden. Niemand twijfelt aan de goede bedoeling van de kunstige, tijdelijke brug – het kanaal is immers vooral een sociale breuklijn in Brussel – en toch moet de brug tegelijk gezien worden als het onschuldige voorspel van de latere ontwikkelingen door publieke en private bedrijven die de Kanaalzone daadwerkelijk als hun speeltuin gebruiken. Het administratieve keurslijf – herinner je de ‘primauteit van de politiek’ – lijkt vervangen te zijn door tal van nieuwe grenzen op vlak van public relations en marktmechanismen, zoals coalitievorming, placemaking, gentrificatie, enz.

Tot slot

De architectuurcultuur in Vlaanderen staat na 20 jaar op eigen benen en is vandaag zichtbaar aanwezig in het publieke debat, maar laat nu net die succesvolle aanwezigheid de grote uitdaging vormen. In een recensie van het Jaarboek Architectuur Vlaanderen 2008 (uitgave VAi) draaide Christophe Van Gerrewey de woorden van Geert Bekaert om: de uitdaging lag niet in de afwezigheid van de architectuurcultuur – zoals Bekaert opperde in 1987 – maar in de aanwezigheid ervan.

Het Vlaams Architectuurinstituut heeft steevast goede praktijkvoorbeelden in de markt gezet, waardoor architectuurcultuur altijd een beetje op celebratiecultuur lijkt. Parallel met het denken in goede praktijkvoorbeelden ontstaat een scene van voorbeel­dige architecten, die vandaag het mooie weer maken op internationale fora, maar gemakkelijk stolt tot in een canon die de werking van bouwmeesters en architectuurinstituten overbodig maakt. Op dezelfde manier leek het succes van de Vlaamse Bouwmeester zo maar eventjes aanleiding te zijn van een uitholling. Leo Van Broeck kreeg heus niet alleen tegenwind van politici, maar ook van zijn voorganger-bouwmeesters en collega-architecten die allen ongerust werden over het voortbestaan van de Open Oproep. Opmerkelijk was het wel, net op het moment dat het belang van architecturale kwaliteit voor de leefomgeving in Vlaanderen voorpaginanieuws was, deinsde de beroepssector terug. En hoe zit het met de ontwikkeling van de architectuurcultuur als operator, die op zoek gaat naar opportune transities zoals in het geval van AWB? De architectuurcultuur geniet ongetwijfeld grote relevantie en zichtbaarheid als ze eenmaal strategische allianties aangaat met maatschappelijke actoren. De hamvraag is of deze culturele operator sterk genoeg staat te midden van de politieke en economische belangen die spelen in stadsontwikkeling en zo recht doet aan de jarenlange strijd van de wegbereiders van het architecturaal middenveld.

Enkele gerelateerde artikelen