Ik woon in een lichaam, in een kostuum, in een kamer, in een huis, in een straat, in een stad, in een land, in een wereld. De mens beïnvloedt, bewerkt, ontwerpt en schept de ruimte om ons heen, de kunstmatige condities waar ons lichaam zich toe verhoudt. Dat deze relatie niet enkel gezond is, blijkt uit de tentoonstelling Sick Architecture in het CIVA.
Alles ist Architektur, alles ist Krankheit
De expo opent met een werk van de Oostenrijkse kunstenaar en architect Hans Hollein. Op een uiterst poëtische manier plakte hij in 1967 pillen op A5 papiertjes en voorzag ze van een onderschrift. Sommigen komen ons bekend voor: een witte ronde pil wordt Aspirin gelabeld. Andere spreken meer tot de verbeelding; een stapeling van drie, twee en één bruine, blinkende ovale pillen, worden respectievelijk Kathedrale, Kirche en Kapelle genoemd. De pillen zijn deel van Holleins Nonphysical Environmental Control Kit. Hij benadrukt met het werk dat ruimtelijke ervaringen niet enkel gevolg zijn van onze fysieke omgeving, maar net zo goed veroorzaakt kunnen worden door ons bewustzijn. Met in het achterhoofd zijn befaamde manifest Alles ist Architektur, dat een jaar later zal uitkomen, is de toon voor de expo gezet. Sick Architecture verbreedt zowel het begrip van architectuur als van ziekte. Niet enkel gebouwen, maar ook landschapsontwerp, stadplanning, medische tools en meubilair passeren de revue. De opgenomen ‘ziektes’ zijn zowel mentaal als fysiek en zijn niet allemaal strikt te classificeren als ziekte: claustrofobie, de pest, malaria, geboortebeheersing, motorische beperking, etc. We reizen zowel in tijd als in ruimte. Hoewel de meeste werken zich concentreren rond de 20e eeuw, stoten we hier en daar op een hedendaags architectuurproject of gaan we zelfs helemaal terug naar de anatomische theaters uit de 16e eeuw. Van de overwelving van de Zenne in Brussel, springen we naar een kunstwerk over het kolonialisme in Congo, naar een ‘immigratiestation’ in de Verenigde Staten.
Sick Architecture is een samenwerking van het Brusselse CIVA met Princeton University en e-flux. Gastcuratrice Beatriz Colomina (Princeton) brengt een jonge groep onderzoekers van het PhD-programma History and Theory of Architecture samen die werken rond de link tussen architectuur en lichaam. De uiteenlopende onderwerpen van hun onderzoek worden op de tentoonstelling geïllustreerd aan de hand van archiefstukken. Dit wordt aangevuld met andere collectiestukken die eveneens aansluiten bij het onderwerp. Voor wie uitgebreidere informatie wenst is er een online luik met theoretische essays die worden gepubliceerd op het publicatieplatform e-flux.
Fragile body, Robust nest
Het fragiele lichaam is een scheppende factor voor architectuur. Ons breekbare ik heeft bescherming nodig tegen hetgeen ons omringt. Van een boom om onder te schuilen, een grot om in te wonen, tot een omgeving ontworpen op maat. Biologische grenzen breken we open met technologie. Soms wordt dit heel concreet, zoals het achter glas blinkende Robust Nest (2020). Het is een draagbare couveuse die onafhankelijk is van het elektriciteitsnet. Dit primaire huis, ontworpen door Fabian Roy, vergroot de overlevingskansen van het pasgeboren lichaam in vijandige omgevingen, net zoals het ruimtepak dat de astronaut beschermt tegen condities waaraan ons lichaam (nog) niet is aangepast. Dat de invloed om onze omgeving te optimaliseren van wereldschaal is wordt snel duidelijk. Onderzoek van Clemens Finkelstein naar de invloed van ziekte bij de mens op onze planeet, wordt geïllustreerd met een seismometer die de trillingen in het CIVA meet. Over heel de wereld worden dergelijke trillingen permanent geregistreerd. De maatregelen ter bestrijding van de coronapandemie veranderden ons gedrag, met als gevolg dat een maand lang de gemeten activiteit met vijftig procent afnam. Door het verminderen van onze mobiliteitsstromen, werden bovendien de natuurlijke trillingen van de aarde voor een aantal weken duidelijker waargenomen.
Net in het scheppen van een kunstmatige omgeving heeft de mens ook ziekte gecreëerd, vertelt Beatriz Colomina tijdens de openingsgesprekken rond Sick Architecture. Door het ontwerpen van een schil tegen de externe elementen, een huis, een stad, heeft de mens de levenscondities gevormd voor ziektes. Colomina draait met haar alternatieve benadering de rollen om. Architectuur is niet enkel het gevolg van het beschermen van het lichaam, het is tevens een medeoorzaak van de ondergang ervan.
Je suis mal dans mes murs
Het boek X-Ray Architecture van Beatriz Colomina (zie ook de recensie hiervan op Archined) vormt het vertrekpunt van de tentoonstelling in CIVA. De publicatie is een exploratie van de invloed van het medisch discours op de architectuur van de twintigste eeuw. Uitgangspunt is dat het modernisme, met zijn witte, strakke muren, werd vormgegeven vanuit een obsessie met tuberculose en zijn voornaamste diagnosetool: Röntgenfoto’s. Aan het begin van de 20e eeuw was tuberculose verantwoordelijk voor één derde van de doden in grote steden. Dit collectief trauma bracht een groep ontwerpers voort die architectuur inzet als middel tegen de pandemie. Een aparte ruimte in het CIVA is gewijd aan het modernisme en zijn relatie met gezondheid en ziekte. In 1929 ontwierpen Aino en Alvar Aalto een sanatorium in Paimio (Finland) dat tot in detail is vormgegeven op maat van de zieke, horizontale mens. Ook het interieur en het meubilair werden ontwikkeld door het koppel. Alom bekend is de ‘Paimio Chair’, bedacht zodat de gebruiker al zittend toch makkelijker kan ademen. Er staan ook andere meubelstukken, zoals een komvormige wastafel die zo gevormd is dat het geluid van stromend water wordt geminimaliseerd en verlichting die niet in de ogen van de bedlegerige patiënt schijnt. De horizontale oppervlaktes van het meubilair worden geminimaliseerd en de hoeken van de kamer afgerond opdat stof zich niet kon ophopen.
In sanatoria is de obsessie met hygiëne en gezondheid leesbaar, een obsessie die tijdens het modernisme haar weg ook naar de woning vindt. Negentiende-eeuwse architectuur werd bestempeld als ongezond, waarna preventief zonlicht en goede ventilatie als voornaamste bestrijdingsmiddelen tegen TBC werden ingezet. Voorbeeld bij uitstek is Le Corbusiers ‘modulor’, een verwiskundiging van de menselijke maten, die nu deel van ons collectieve geheugen. Op de tentoonstelling ontdekken we de nauwe band tussen hem en zijn dokter, Pierre Winter. Winter publiceert zijn artikel ‘Le Corps Nouveau’ in ‘L’Esprit Nouveau’, het architectuur-, literatuur- en kunsttijdschrift opgericht door Le Corbusier. Het artikel beschrijft hoe architecten en kunstenaars het gezonde lichaam moeten promoten. Zodoende maakt Le Corbusier van elke woning een sanatorium in zijn niet gerealiseerde masterplan voor Parijs.
Can architecture beat Illness?
Wanneer Maggie en architectuurtheoreticus Charles Jencks in 1993 in het ziekenhuis te horen krijgen dat Maggie nog maar drie maanden te leven heeft als een gevolg van borstkanker moeten ze dit nieuws verwerken in een gang zonder ramen. Samen besluiten ze dat dit anders moet. In de achttien maanden die Maggie uiteindelijk nog leeft leggen ze de basis voor de Maggie’s centers, met zorg ontworpen omgevingen waar mensen die met kanker te maken hebben terecht kunnen, niet voor behandeling maar wel voor ondersteuning. Jencks werd in 2005 door een redacteur gevraagd “Can architecture beat cancer?” Jencks maakt in zijn brief naar de redacteur hier snel korte metten mee: kanker kan niet verslagen worden. Het is een conditie waar we mee moeten leren leven. Hij verwijst ook naar Susan Sontag, wiens tekst “Illness as Metaphor” uit 1978 tevens een grote inspiratie was voor het werk van curator Colomina. Er schuilt namelijk een risico in dergelijke bedenkelijke suggesties. Wanneer we veronderstellen dat ziekte een concrete oorzaak heeft, die vermeden kan worden door de patiënt met bijvoorbeeld architectuur of levensstijl, kan de gedachte ontstaan dat de patiënt zelf schuldig is aan de ziekte. Als wij, architecten, durven te geloven dat architectuur kan voorkomen of genezen, dan zet deze tentoonstelling ons weer met beide voeten op de grond. Er zit groot gevaar in het vertrouwen in architectuur. De voorbeelden in het CIVA tonen hoe ruimtelijke vormgeving zowel kwaad als goed kan doen. Stadsplanning wordt, onder het mom van hygiënische maatregelen, tussen 1918 en 1951 ingezet in Congo om zwart van wit te scheiden met een neutrale zone. Ellis Island, New York, wordt in 1950 omgebouwd tot controleapparaat om ongezonde lichamen van gezonde te isoleren, alvorens iemand toegang te geven tot het land.
Ziekte als een scenografie
De scenografie van de tentoonstelling door OFFICE Kersten Geers David Van Severen & Richard Venlet confronteert ons met dé ziekte van de 21e eeuw. De werken hangen op ‘plexiglazen’ schermen, fysiek gescheiden van andere bezoekers maar visueel erg nabij. Het herinnert ons aan het ongemak met menselijk contact in tijden van besmetting. Naar analogie met de interpretatie die curatrice Colomina maakt over TBC en het modernisme, vraag je je af of de hedendaagse ontwerpers ook leerlingen zijn van een pandemie. Voor een antwoord op die vraag is het waarschijnlijk nog te vroeg. In de inkomhal staan een hele hoop andere prangende vragen gedrukt op een sokkel. “are viruses designers?, is sickness the norm?, are all borders medical?,…” Op deze vragen is in de expo geen eenduidig antwoord te vinden. De werken hangen door elkaar. Er is geen geografische, noch tijdsgebonden lijn in te trekken. Ze hangen bovendien niet op gestandaardiseerde ooghoogte van één meter vijftig, maar bijvoorbeeld op ooghoogte van een kind of iemand in een rolstoel. De doorzichtige tentoonstellingswanden zorgen ervoor dat je het tentoongestelde ook door elkaar kunt lezen, waardoor een foto van Ellis Island plots versmelt met een filmpje over geboortebeheersing in India. Zo laat de scenografie het aan de lezer om linken te leggen.
De museumstukken vallen niet te benoemen als ‘werken’. De tentoonstelling is een verkenning van archiefstukken, van academisch onderzoek. Er is geen focus op het object maar op de informatie die het inherent vertegenwoordigt en verbeeldt. De sprong die gemaakt wordt naar hedendaagse architectuurprojecten lijkt geforceerd, net zoals de beelden waarmee ze worden geïllustreerd. Hebben deze specifieke projecten hun plek in de geschiedenis reeds opgeëist? Zijn hun archiefstukken reeds waardevolle tijdsdocumenten? Het gewicht dat gegeven wordt aan de link tussen het modernisme en TBC is leesbaar in de aparte ruimte die hiervoor is gereserveerd. De rest van de zaal voelt hierdoor voornamelijk aan als een open verkenning van de geschiedenis die de denkoefening van Beatriz Colomina op verrassende wijze ondersteunt. De tentoonstelling is een bodemloze informatieput waarin een geïnteresseerd bezoeker met gemak een volledige dag kan duiken om samen met de curator tot de vaststelling te komen: “Er is geen architectuur zonder ziekte en geen ziekte zonder architectuur”.