Herman van Bergeijk schreef een boek over Kropholler waarin hij de architect verdedigt en tracht te ontdoen van het odium van de traditionalistische en conservatieve bouwmeester. Daarin overtuigt hij niet, aldus Otakar Máčel.
De autodidact Alexander Jacobus Kropholler (1881-1973) was een productieve architect die desondanks vrij onbekend is gebleven. Er zijn deelstudies verschenen over zijn werk, maar “De zwaarte van de materie” is de eerste monografie over deze architect. Zijn architectuur lijkt weinig met de tegenwoordige tijd te maken te hebben, maar de timing van het boek is alles behalve toevallig. De huidige nieuwbouw met haar veelvuldig gebruik van baksteen en hier en daar een trapgevel vertoont Kropholiaanse trekjes. Wat deze generatie ontwerpers van Kropholler weet is mij niet duidelijk. Hun baksteengebruik komt vaak op mij over als een kwestie van decoratie. Er zijn uitzonderingen, zoals de nieuwe wijk van Bedaux de Brouwer aan de Krophollerplaats in de Schoemakerplantage in Delft, die niet alleen door zijn naam, maar ook met zijn bakstenen soberheid en strenge ordening de geest van de bouwmeester ademt.
Kropholler was omstreden vanwege zijn stijl, zeker in de ogen van de modernen, die hem inspiratie door het verleden hebben verweten, maar ook door zijn houding voor en tijdens de Duitse bezetting. Kropholler stelde zich zeer nationalistisch op en werd zelfs lid van het fascistische Zwart Front, een fascistische partij georiënteerd op Mussolini’s Italië die antisemitisch en antikapitalistisch was. Na de oorlog, toen de internationale stijl snel gemeen goed werd, is zijn op het verleden gerichte architectuur en zijn cultuurpolitieke houding tijdens de oorlogsjaren een giftige cocktail geworden. Kropholler verloor veel opdrachten en daarmee aanzien en publiciteit.
De architectuurscholing van Kropholler was beperkt. Hij doorliep vier jaar Ambachtsschool, waarna hij bij verschillende aannemers werkte waaronder bij de firma Staal & Haalmeyer. Hier j ontmoette hij de jonge Jan Frederik Staal jr., de zoon van de baas. In 1902 richtte zij een architectuurbureau op. De werkverdeling is niet duidelijk, maar zij hebben allebei de bouwtekeningen ondertekend. Er wel een onderscheid in het handschrift waar te nemen, Staal was meer geneigd te experimenteren, terwijl Kropholler zich streng aan zijn Berlagiaans voorbeeld hield. Nadat Kropholler zich in 1908 tot het katholicisme converteerde en zich ging meer ging verdiepen in de kerkelijke kunst en architectuur, kwam het tot verwijdering tussen beide partners. Mogelijk heeft ook de buitenechtelijke verhouding van Staal met zijn zus Margaret, die Kropholler afkeurde, ertoe bijgedragen. In 1910 gingen zij ieder zijn eigen weg.
De architectuur van Kropholler is na zijn praktijkscheiding van Staal bijna altijd op het verleden georiënteerd geweest. Zijn raadhuizen, zijn massieve gebouwen met trapgevels, en zijn katholieke kerken hebben een traditionele, longitudinale opzet met steunberen, die kenmerkend zijn binnen de gotiek. Zijn woonhuizen hebben nooit een plat dak, het geloofscredo van de modernen. Kropholler heeft echter nooit zijn middeleeuwse inspiratie gekopieerd, hij creëert in zekere zin een nieuwe typologische abstractie van zijn voorbeelden. Zijn kerken zijn zonder opsmuk, strak en sober, katholieke bouwwerken in een bijna calvinistische architectuur. Ook van buiten ogen zijn kerken strak en zwaar. Zo’n beeld was voor hem belangrijk, soms voegde hij steunberen toe aan het hoofd schip, niet om dat het constructief nodig was, maar omdat het bij het beeld hoorde. Een enkele keer waren deze steunberen van binnen hol.
Kropholler wilde graag ensembles bouwen in de stad. met de kerk als centraal punt en de woningen er omheen, maar hij kreeg er niet veel kansen. De enkele verwezenlijkte projecten streven een ideaalbeeld na van een hiërarchische harmonie uit het verleden, zoals het Lineushof in Amsterdam Zijn raadhuizen zijn massieve, herkenbare bakstenen bolwerken in de stad (Wateringen, Waalwijk, Noordwijkerhout om enkele te noemen). Sober, groot, zwaar ogend met grote muurvlakken en met de trapgevel als kenmerkend element. Ook de nadruk op bepaalde al dan niet constructieve details, een erfenis van Berlage, droeg daaraan bij. De consoles, balustrades, trapleuningen en de dakgoten die ondersteund worden door zware natuurstenen consoles werden overgedimensioneerd, Kropholler noemde dit “versiering door beklemtoning”.
Kropholler ontwierp ook woningen en villa’s, die in hun uiterlijk soms aan de bouwwerken van de Delftse School herinneren. Een mooi voorbeeld van Kropholler ’s woningbouw zijn de huizen aan de Kwartellaan in het Vogelwijk in Den Haag, dat door het niet meer bestaande Haagse dagblad Het Vaderland in 1928 werd omschreven als huizen met een eigen en een vriendelijke uitdrukking. Het blad is enthousiast over de diverse huizentypen met verschillende afwerking, de zorgvuldige detaillering en over de gevelstukken van geglazuurde terracotta.
Een bouwwerk van zijn hand dat meer bekendheid geniet is het Van Abbe museum in Eindhoven. Hoewel er in de Middeleeuwen (zijn grootste inspiratiebron) geen precedent bestond voor het museumtype, verraadt de plattegrond een transformatie van het kloostertype tot museum. Ook het museum heeft de voor Kropholler karakteristieke detaillering.
De auteur van deze monografie, Herman van Bergeijk, is vooral bekend door zijn werk over de moderne Nederlandse architectuur. Na zijn publicaties over onder meer Dudok, Berlage, Stam, en Duiker lag een studie van Kropholler niet voor de hand. In de inleiding maakt Van Bergeijk daarom duidelijk, dat hij met deze monografie poogt onze horizon te verbreden en het eenzijdige begrip van de moderniteit te corrigeren. Vanaf het voorwoord tot en met het hoofdstuk ‘De Kropholler-receptie’, doet de auteur veel moeite om Kropholler te verdedigen en te ontdoen van het odium van de traditionalistische en conservatieve bouwmeester. Hij doet dit onder andere door er op te wijzen, dat zowel Kropholler als de moderne architecten in dezelfde, moderne tijd tot hun ideeën zijn gekomen. Dit maakt hen twee kanten van dezelfde munt. Van Bergeijk verwijst naar de Spaanse filosoof Ortega y Gasset om aan te tonen dat moderniteit en traditie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dat kan zo zijn, maar met deze dialectiek verdwijnen de tegenpolen niet. Met andere woorden, het maakt Kropholler niet tot een moderne architect.
Dat hoeft ook niet. Kropholller heeft altijd zijn eigen weg gevolgd en daar was geen plaats voor sympathieën voor de architectuur van de Amsterdamse school, van Dudok of van de Nieuwe Zakelijkheid. Vermoedelijk vond hij de architectuur van zijn zus Margaret ook te modern en frivool. Kropholler zocht de eeuwige beginselen van de bouwkunst in het verleden. Het heden was voor hem te wetteloos en beginselloos. Berlage was daarin een uitzondering. De animositeit tussen hem en de modernen kwam trouwens van beide kanten. Er waren wel schaarse uitzonderingen. Zo had de Belgische architect Huib Hoste bewondering voor Kropholler en tussen Oud en Kropholler bestond een afstandelijk vriendschappelijk band van wederzijds respect. Het is jammer dat Van Bergeijk veel energie steekt in zijn apologie. Gelukkig is het grootste deel van het boek gewijd aan het werk zelf. Modern was Kropholler zeker niet, maar wel iemand met eigen visie en op zijn eigen terrein bekwaam en inventief.