Nieuws

C’est l’exception qui est la regle generale. In memoriam Lucien Kroll (1927 – 2022)

Lucien Kroll zal altijd herinnerd worden om het project Mémé (Lambrechts-Woluwe, België). Een participatorisch project dat bewondering en weerstand oproept. Bij wijze van in memoriam herpubliceren we de bijdrage die Lucien Kroll in 2013 schreef voor OASE Journal als antwoord op hun vraag ‘Wat is goede architectuur?’

La Maison Médicale (La Mémé), Lambrechts-Woluwe (België) / 2016

Lucien Kroll realiseerde samen met zijn vrouw Simone en hun bureau in vijftig jaar tijd meer dan 100 projecten in België, Nederland, Duitsland en Frankrijk. Projecten waarin bewonersparticipatie leidend was. In Nederland was het architectenpaar onder meer verantwoordelijk voor het stedenbouwkundige plan voor de wijk Ecolonia in Alphen aan de Rijn (1988-1992) en het woongebouw De Zilvervloot in Dordrecht (1999-2005). Wereldberoemd werden ze echter met de huisvesting voor de studenten geneeskunde van de Katholieke Universiteit Leuven in Lambrechts-Woluwe (1970-1971). Het gebouw bestaat uit een verzameling woonwensen van studenten. Verplaatsbare wanden garanderen in tijd een zekere flexibiliteit in de kamerplattegronden. La Maison Médicale, Mémé zoals het project liefkozend wordt genoemd, kan heden ten dagen niet anders worden beschouwd als een gebouwd manifest voor participatorische architectuur. Een project dat de tijdgeest weerspiegeld. Onder vakgenoten roept het – nog steeds – bewondering maar ook weerstand op, zie het Archined-artikel Wonen in vrijheid na 1968: Charles Vandenhove versus Lucien Kroll van Christophe Van Gerrewey. Voor Kroll gold: “C’est l’exception qui est la regle generale”.

 

Respect voor de planeet
Lucien Kroll

Wat is goede architectuur? Hoe kan ik dat weten als Louis Tobback (toendertijd burgemeester van Leuven red.) een administratief en politioneel antwoord vraagt? Ik ken daarentegen wel een aantal omstandigheden die haar tot morele lelijkheid veroordelen.

We bevinden ons in de dolle rush van de consumptie (de patriottische groei…), onder de onmenselijkheid van het ‘obscene verbond tussen technologie en financiën, getemperd door narcisme’. Maar er komen barsten in: het huidige Griekenland, laboratorium van het proces van ruïne en wanorde/afbraak, en daartegenover de buitengewone menselijke reorganisatie in ‘spontane wijken’ in de steden of op het platteland waar mensen zich hebben teruggetrokken. Men beleeft er een illegale economie van nieuwe solidariteit, wederzijdse hulp buiten het systeem om, zwarte markt om te overleven.

Het met minder doen is geen project, maar eenvoudigweg een feit dat dringend ondersteund moet worden. ‘Negatieve groei’ leidt tot een fundamentele onenigheid in de polemiek over de ‘crisis’. Zonder het er over te hebben, klampt men zich angstig vast aan een utopisch toevluchtsoord. Iedereen weet vaag dat onze economie een wereldomvattende zelfmoord is en dat niemand nog het middel heeft om die een halt toe te roepen. De beslissingen zijn hartvochtig, maar uit angst om de banken tegen zich in het harnas te jagen, wordt de werkelijkheid verhuld. Ze moeten echter dringend gemuilkorfd worden en de financiële wetten van voor 1930 moeten weer worden ingevoerd.

Sinds de negentiende eeuw is er een complot van kunstmatigheid/vervreemding aan de gang. De grootste schuldigen zijn Henri Ford en Frederick Taylor; zij rationaliseerden het werk (uitvinding van de lopende band) en de arbeider (uitvinding van de proletariër) en verbraken zo de relatie tussen de mens en zijn bezigheden: de mensen zijn ook machines geworden. Wat minder beschreven werd, is de taylorisatie van de stedenbouw en de architectuur. Het Charter van Athene is het meest geslaagde tayloristische manifest: mechanische scheiding van de stedelijke zones en gedwongen ergonomie van het burgerlijk leven. Het was niet langer de bedoeling om beschaafde steden te bouwen, maar om goed geordende kubieke meters te verkopen. Het was niet langer de bedoeling om relaties aan te knopen tussen het bestaande (rijk aan geschiedenis) en het leven van de nieuwe bewoners, maar om ze te parkeren in afgescheiden zones, vooral zonder rekening te houden met hun context: de stad wordt georganiseerd als een fabriek…

Metrostation Alma in Lambrechts-Woluwe, eveneens ontworpen door Simone en Lucien Kroll bij opening in 1982 / foto smiley tourist, CC BY-SA 4.0

De architecten zitten zo vast in het absolute van de moderniteit dat ze niet langer in staat zijn om het even welk actief humanisme te bedenken: als een vorm ‘eeuwig’ is, dan moet hij hysterisch vervangen worden. Degenen die geen gemechaniseerde bewonderaars zijn, hebben zich te veel verspreid om nog een beweging te kunnen veroorzaken.
Goede architectuur verandert langzaam van de hut en het armoedige huisje in stadswoningen en collectieve panden in hoge dichtheid. Ze past zich aan—om ons wordt er gesloopt, overal wordt er verbouwd, in een traag tempo. Ze volgt en bedenkt technieken volgens haar eigen mythologie: het ogief was meer symboliek dan engineering… Haar bestaansreden moet ‘exogeen’ blijven: ze vertegenwoordigde de goden, de families, de cultussen, de natuur, de lokale overheden, de fabrieken, de handelszaken, etc. Elke cultuur bedenkt expressieve en poëtische vormen voor haar bestaansreden. Ze waren altijd al ecologisch: geïntegreerd in de symboliek, het verleden, de cultuur en het landschap. Het is pas in onze tijd dat de functioneel genoemde, gebouwde vorm autistisch is geworden: hij drukt plots enkel nog zichzelf uit, zijn vorm, zijn productiewijze, zijn ‘functie’, zijn spieren of het solitaire genie van zijn auteur. De bewoner, de buur, bestaat niet meer. Ze zijn dus identiek in alle culturen…

De architectuur heeft haar ecologie in de steek gelaten: haar verstandhouding met de context, de bewoner, de toekomst, het verleden, het poëtische, de emotie, een menselijke wereldeconomie, etc. Er bleef enkel nog de schrale techniek over die ze verafgoodde in haar ijzige verschijningsvorm…
De opeenstapeling van ‘vervreemde’ intelligentie van de architectuur uit de glorierijke decennia na de oorlog bezat geen menselijkheid; momenteel worden ze per tienduizenden gesloopt…

Laten we ons even indenken dat we in 2060 leven, waar geen enkele natuurlijke hulpbron meer over is. Om een woonomgeving te ontwerpen, zullen we met groepen moeten starten die bereid zijn samen te werken en de meest radicale non-consumptie uit te testen. Dan snel een tweede onderzoek lanceren over de analyse van de eerste die nog niet voltooid is, etc. En wanneer de grote paniek uitbreekt, zullen we al enkele doorslaggevende onderzoeken bezitten, die ten minste in staat zijn om de opstandigen te kalmeren, want zonder deze oefening zullen de overheden koortsachtig ‘om het even wat’ doen…
Welk antwoord zouden de onvoorbereide regeringen anders kunnen geven? Ze zouden gezichtsverlies lijden… We kunnen zelfs geen enkele leider er vandaag nog van beschuldigen een ‘duurzame ontwikkeling’ te promoten—die dagdroom—het zou suïcidaal zijn tegenover de officiële doofheid. We moeten hem integendeel beschuldigen van onvergeeflijke onbekwaamheid, als hij geen werk begint te maken van die ervaringen.

Mémé / 2016

Ziehier de twee belangrijkste actiemiddelen voor de architect-stedenbouwkundige: ‘humanisme en lage technologie’, twee ‘aanzetten’ om uit de fatale nesten te raken en samen te bouwen. We zullen het moeten vragen aan de toekomstige reflectiegroepen: ze kunnen geloofwaardige toekomstige manieren van leven schetsen en er meteen een pilot-bouwplaats van maken. Het komt er wel op aan er zich voorzichtig aan te wagen, dus ten minste de grondige veranderbaarheid van de plekken te voorzien, want de evolutie zal onmiddellijk beginnen te galopperen en de veroudering ook… Het Franse onderzoek ‘Programmation Génératieve’ (Michel Conan van het Franse CSTC) is een efficiënte gids voor de open organisatie van creatieve groepen. Een dergelijke participatie zal een uiteindelijk natuurlijke evolutie in beweging zetten. Maar ik heb het gevoel dat ik nog theoretisch blijf, want om dit te begrijpen, moet je al gewerkt hebben met participatieve groepen…

Welke stad stel je je hierbij voor? Geen energie- en materiaalverslindende middelen meer. Blijven over: ambachten, lokale coöperaties, onderlinge hulp, nul energie, nul verspilling van natuurlijke hulpbronnen. Welke stadsvorm? We moeten hem enkel nog samen bedenken, op een geduldige manier… Als we beslissen tot een stadsweefsel dat communicatie uitdrukt en geen stilzwijgende discipline oplegt, dan moeten we teruggrijpen naar de basisgebaren: als twee mensen met elkaar communiceren, dan stellen ze zich niet schouder aan schouder op, of achter elkaar, maar tegenover elkaar; met z’n drieën is het een driehoek, etc. En wanneer een groep buiten samenkomt, creëert hij spontaan een vorm van communicatie: geen rijen, maar een organisch ovaal dat dikker wordt langs de as: klassiek…

Tussen de wirwar van intenties van bewoners en het ‘concept’ van de architect dat resulteert uit zijn autocratische opleiding… Bovendien volgt de architect graag zijn eigen militaire discipline, zoals die hem werd aangeleerd—het tegenovergestelde van democratische architectuur. Het is momenteel zo dat de technologie, als ze gecombineerd wordt met het militaire en het financiële, de burgermaatschappij, de beschaving verstikt. Een stad moet lijken op een levende groepering van mensen, met variëteit, wanorde, tegenspraken, zin voor relaties tussen buren; met context, keuzes om zich te positioneren. Anders wonen we alleen maar in ‘versierde kazernes’, tussen de hysterische machine, het libido van architecten en het orgasme van ingenieurs die zopas een nutteloos gadget uitgevonden hebben…

Welke dichtheid zal worden toegestaan? Beperkt in de hoogte: hoger brengt geen sterkere of ‘meer comfortabele’ dichtheid voort, maar legt technieken en materialen op die onverenigbaar zijn met het klimaat. Een ‘ecologische’ toren is een publicitaire leugen. Bouwen op het gebouwde, licht: technieken, financiering? Nieuwe gedeelde voertuigen en goed doorgerekende trajecten; een ‘Ecologisch Huis’ per wijk, dat lokale groepen organiseert/ helpt; coöperatieve bewonersgroeperingen, gedecentraliseerde adviesdiensten, productiecontracten; groentekwekers en aankoop van gezonde en lokale producten, een uitgebreid statuut tussen huurder/eigenaar, etc. We moeten niets opnieuw uitvinden: gewoon alles wat bestaat, opnieuw bekijken en dan goed kiezen…

Wij van onze kant willen in de stedenbouw en de architectuur uitsluitend de ‘organische’ wanorde van de bewonersinitiatieven tot uiting brengen om weer aan te sluiten bij deze kostbare link tussen vorm en complexe menselijkheid — uit respect voor de planeet.

Enkele gerelateerde artikelen