Opinie

Nederland worstelt met zijn agrarische verleden terwijl de toekomst voor ons ligt

Nederland is de mondiale potstal geworden. Het stikstofprobleem, fosfaat-, het droogte- en het biodiversiteitsprobleem zijn geen geïsoleerde problemen. Alle genoemde uitdagingen ontmoeten elkaar in het ruimtelijke domein; een systeemverandering is nodig. De afgelopen vijf jaar zijn tal van ontwerpstudies gedaan die oplossingsrichtingen aandragen, maar deze lijken niet te landen. Dirk Sijmons roept op tot een meer activistische rol van landschapsliefhebbers tot professionals, van beroepsverenigingen tot rijksadviseurs om onze volksvertegenwoordigers van het landschapsbelang in de oververhitte discussie te overtuigen.

Herveld, Gelderland, grootschalige pluimvee fokkerij van internationaal opererend bedrijf Cobb-Vantress / foto Siebe Swart

Herveld, Gelderland, grootschalige pluimvee fokkerij van internationaal opererend bedrijf Cobb-Vantress / foto © Siebe Swart

De radeloosheid van veel boeren zit misschien wel in het dagende besef dat ze – decennialang aangevuurd door beleid, bank en belangenorganisaties – een fuik zijn ingezwommen waarin moeilijk meer gekeerd kan worden. Het is de fuik van het geglobaliseerde hoge input / hoge output model. Een fuik met telkens kleiner wordende hoepels die, hoe verder je erin zwemt, een steeds nauwer wordend financieel-economisch perspectief biedt voor steeds minder boeren.

De eerste hoepel zijn de investeringen die nodig zijn om in de race te blijven of milieuschade te dempen. Willig geleend door de bank hebben deze investeringen veel boerenbedrijven een hoge schuldenlast bezorgd. Het bemoeilijkt de bekostiging van een koersverandering: een boer die rood staat kan niet groen doen. De tweede hoepel is het lock-in effect, de spectaculair verhoogde productie heeft de inkomenssituatie van boeren niet evenredig verbeterd maar vooral de prijzen heeft verlaagd. Voornamelijk supermarktketens en consumenten hebben daarvan geprofiteerd. De derde hoepel zijn de grondprijzen. De ruimtenood in ons kleine land heeft intensief grondgebruik gestimuleerd en daarmee de agrarische grondprijs opgedreven. Om een idee te geven: met gemiddeld € 70.000/ha is de agrarische grondprijs in Nederland ruim tweemaal zo hoog als in Duitsland en bijna tienmaal de gemiddelde hectareprijs als in Frankrijk. Dat geld moet linksom of rechtsom worden terugverdiend en dat gooit een emmer koud water over allerlei initiatieven om het grondgebruik – om steeds dringender milieuredenen – juist te extensiveren. Het keren in de fuik wordt verder bemoeilijkt door de loodsmannetjes die de weg naar intensivering hebben gewezen: de mengvoeder-, melk- en vleesindustrie. Deze sectoren zijn al bijna net zo groot als de primaire sector zelf en verzetten zich met man en macht tegen iedere verandering die hun verdienmodel kan eroderen.

Als er niet gekeerd kan worden, lijkt de vlucht vooruit voor agrarisch ondernemers de enige weg. Innovatie en techniek zullen ons toch uit de brand helpen, het liefst met middelen die met investeringen op bedrijfsniveau toepasbaar zijn? We zijn immers vrije ondernemers? De innovaties die dit wonder moeten verrichten klinken mij steeds onwaarschijnlijker en wanhopiger in de oren. Na het echec van de mestkorrels, de afgewezen veranderingen in het eiwitgehalte van het veevoer, de dure – vaak matig werkende – luchtwassers, en de dichtslibbende mest en urine scheidende stalvloeren, wordt nu gesproken over mestrobots, ingenieuze automatische koeienlatrines en zelfs over het genetisch manipuleren van de pensbacteriën van onze herkauwers zodat ze minder methaan uitstoten. En dit zijn alleen nog maar oplossingen voor het stikstofprobleem. Gaan we ook het fosfaat-, het droogte- en het biodiversiteitsprobleem stuk voor stuk technisch oplossen?
Gevreesd moet worden dat deze innovaties, als ze al werken, de boeren weer in een volgende ronde van investeringen storten terwijl ze al tot over hun oren in de schulden zitten. Het is innovatie de verkeerde kant op. Zoals China het industriegebied van de wereld is, is Nederland de mondiale potstal geworden. We kunnen de problemen niet isoleren: de situatie vraagt om een systeemverandering.
De tweedeling die de agrarisch socioloog Jan Douwe van der Ploeg maakt tussen ‘ondernemers-landbouw’ – bulk, hoge opbrengsten, hoge kosten – en ‘boeren-landbouw’ – kwaliteit, minder opbrengsten en besparen op de kosten – is nog nooit zo scherp geweest.

Als er in de financieel/sociaaleconomische driehoek van inkomensbestanddelen, grondprijzen en financieringslasten niets verandert zal naar mijn stellige overtuiging de landbouwtransitie bij de ‘ondernemers-landbouw’ niet echt van de grond komen. Het zal bij goedbedoelde lokale initiatieven blijven terwijl we beweging over een breed front nodig hebben. De rijksoverheid zal gedurfde stappen moeten zetten. De fuik moet worden opengesneden, om de primaire sector te bevrijden. Dat gaat – welke weg ook wordt gekozen – gepaard met het reserveren van enorme hoeveelheden belastinggeld. Daar moeten we ons misschien maar bij neerleggen. Het is een soort bailing out van een complete sector, de melkveehouderij (en wéér een bank), en moet niet worden opgevat als een soort bonus voor genadeloos effectief lobbywerk in combinatie met politiek wegkijken en cliëntelisme. Onze collectieve verantwoordelijkheid voor de ontstane situatie wordt eerlijker weerspiegeld als we het zien als een soort strafheffing opgelegd aan de BV Nederland voor het decennia leiden van ons land als ware het een multinational. Nederland is geen land, schreef de Franse schrijver Michel Houellebecq laatdunkend in zijn roman Serotine, hooguit een onderneming.

Kaart van Nederland met de proefgebieden en pilots van het ontwerpend onderzoek naar het landelijke gebied tussen 2015-2019 / kaart Vereniging Deltametropool / uit kaart publicatie Dirk Sijmons, Mark Hendriks, Ingeborg Thoral, EO Wijers 11 – Verrukkelijk landschap Naar een aantrekkelijk en vitaal platteland, Blauwdruk 2020

Misschien is de relatief makkelijkste ontsnappingsroute wel het ingrijpen in de inkomenssituatie van de boeren. Daar is letterlijk een wereld te winnen. Het krijgen van een eerlijker beloning voor hun producten is een eerste stap. Ook krijgen boeren een vrij armzalige onkostenvergoeding als ze maatschappelijke taken verrichten. Het opslaan van water, het binden van koolstof in de bodem, actief natuurbeheer, het aanleggen en onderhouden van landschapselementen, et cetera, zouden substantiële nieuwe inkomensbestanddelen voor de boeren moeten vormen. Europese regels verzetten zich momenteel tegen een dergelijke verruiming. Het zou staatssteun betekenen. Maar misschien dat we daar een nieuwe vorm van ‘derogatie’ voor kunnen ontwikkelen. Ik ga daar zo dadelijk op in. Het rijk zou met spoed een dergelijke regeling moeten optuigen, waarmee boeren – uit de fuik ontsnapt – makkelijker onderdeel van de oplossing kunnen worden.

Oplossingen zijn op meerdere fronten dringend noodzakelijk. Na de ‘stikstofcrisis’ dient zich een ‘fosfaatcrisis’ aan bij het meetjaar 2027 van de Europese kaderrichtlijn water. We voldoen daar op de meeste plaatsen nog niet aan. Ook moet het gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen 2030 gehalveerd zijn. De landbouw moet niet alleen in Nederland maar in alle Europese landen voldoen aan strakkere klimaatdoelen in 2030 en 2050. In Nederland staan de  hiervoor noodzakelijke maatregelen nog maar in de coulissen terwijl de effecten van de klimaatverandering zich al aandienen in de vorm van een slow motion crisis na een viertal opeenvolgende droge jaren. Het is evident dat de problemen die op de landbouw afkomen maar voor een deel oplosbaar zijn op individueel bedrijfsniveau, zelfs als we allemaal biologisch gaan boeren. De ‘gebiedsprocessen’ die invulling zouden moeten geven aan het beroemde ‘stikstof-kaartje’ waarover de minister van Stikstof en Natuur het bezwerend heeft, lijken alleen maar te gaan over uitkoop en extensivering in relatie tot het stikstofprobleem. De situatie zo benaderen zou ons veroordelen tot het struikelen van crisis naar crisis, van confrontatie naar confrontatie. Mijn pleidooi is het tegelijkertijd aanpakken van al deze voorzienbare problemen en er integrale plannen voor te maken op landschapsschaal.

Alle genoemde uitdagingen ontmoeten elkaar namelijk in het ruimtelijke domein. Parallel aan het leggen van een basis met de nieuwe inkomensbestanddelen voor boeren kunnen ruimtelijke ordening en inrichting een sleutelrol spelen in de vorm van gezamenlijk gedragen gebiedsplannen. Alleen dan kunnen we ook van de synergie tussen oplossingen profiteren. Voorbeeld: bestrijding van de droogte door vasthouden van water, vergroten van de biodiversiteit en het herinrichten van een plaagbestendig landschap gaan goed samen met circulaire landbouw, het uit de stikstofwind houden van Natura 2000 gebieden en het voldoen aan de waterkwaliteitsvereisten versterken elkaar. Het geheel kan, door inzetten ontwerpkracht, als bonus een mooi, gezond en economisch vitaal eigentijds landschap opleveren met een goed inkomen voor de boeren uit de streek. Een dergelijke integrale aanpak moet ook Europa kunnen overtuigen dat de nieuwe inkomensbestanddelen geen verboden staatssteun zijn maar een effectieve invulling van de eigen Green Deal en het vernieuwde EU-landbouwbeleid. Derogatie met een hoofdletter D.

Vanuit ruimtelijke vakgebieden is er de afgelopen jaren, vaak in samenwerking met lokale boeren, gestudeerd op en ontworpen aan ruimtelijke oplossingen voor de problemen waar de landbouw mee worstelt. Een – vast niet complete – greep uit de oogst aan initiatieven waarmee de agrarische sector de helpende hand werd gereikt van de afgelopen vijf jaren: de Places of Hope exercitie in Friesland waar het Friese veenweidegebied in vier typerende landschapseenheden wordt opgedeeld en agrarische perspectieven met stikstof en CO2-reductie tot in detail zijn uitgetekend en uitgerekend. Voor het Groningse deel van het noorden heeft recentelijk Sponsland gedetailleerde voorstellen gedaan. Even diepgaand zijn de ontwerpende studies naar toekomstperspectieven voor landschaps-inclusieve landbouw in opdracht van het College van Rijksadviseurs onder de banier van een New Deal tussen landbouw en samenleving. Hier waren Salland, de Marne en de Krimpenerwaard de studiegebieden. Het Verrukkelijk Landschap, de prijsvraag van de Eo Wijersstichting waar interdisciplinaire teams studeerden op vier verschillende gebieden en de winnaar een sluitende business-case sluitende leverde met een agrarisch perspectief en een duurzame drinkwatervoorziening wat resulteerde  in een nieuw landschap. Over water gesproken: de IABR-2020 Down-to-Earth bracht een dwarsdoorsnede door onze delta met droogteproblemen en hun oplossingen in kaart. Ook hier waren strategische aanpassingen in het grondgebruik op landschapsschaal de oplossing. Wat te denken van het breed gedragen Deltaplan biodiversiteit met drie Delta-labs (Alblasserwaard, Bollenstreek en Ooijpolder) zijn pilots gestart om binnen de bedrijfsvoering aanpassingen te doen die leiden tot meer biodiversiteit en een duurzame bodemvruchtbaarheid.  Tenslotte noem ik de integraal ruimtelijk/economisch/ecologische aanpak van de Nederlandse inzending naar de vraag van de Rockefeller Foundation onder de alleszeggende titel van Rerooting the Dutch Food System die de gehele keten in de beschouwing betrekt.
Het geheel levert een bijna complete gereedschapskist om de huidige problemen integraal aan te pakken. Zo zien we dat gebiedsprocessen werken met cocreatie van betrokkenen. Dat gaat niet in een vloek en een zucht. Deze geleidelijkheid kan ook pacificerend werken.

Structuurschema Landinrichting 1 januari 1986

Kaart van het Structuurschema Landinrichting 1 januari 1986. De kaart geeft een goed beeld van wat wel Neerlands’s grootste project ooit wordt genoemd, de modernistering van de landbouw in de jaren ’50, ’60 en ’70 van de vorige eeuw. Er was in de hoogtijdagen steeds zo’n 250.000 hectare aangevraagd, in voorbereiding of in uitvoering / kaart uit publicatie Dirk Sijmons, Mark Hendriks, Ingeborg Thoral, EO Wijers 11 – Verrukkelijk landschap Naar een aantrekkelijk en vitaal platteland, Blauwdruk 2020

De integrale aanpak veronderstelt wel een zekere mate van collectieve organisatie. Een deel van de agrarische sector lijkt overigens een lichte allergische reactie te vertonen voor dergelijke arrangementen. Is dit misschien een van de bijwerkingen van het ingeprente individuele ‘vrije’ ondernemerschap? Veel maatregelen komen neer op het landschaps-specifiek maken en regionaliseren van de landbouw, een planmatige zonering van grondgebruik, het introduceren van nieuwe landschapselementen voor biodiversiteit en microklimaat en het inrichten van het landschap om water vast te houden. Dit alles kan het strategisch (deels) terugdraaien betekenen van eerdere cultuurtechnische interventies die een eenzijdige optimalisatie voor de landbouw inhielden. Last but not least: een geslaagde milieuopknapbeurt van het landelijk gebied is bijna voorwaardelijk voor het slagen van de andere grote opgaven (klimaat, woningbouw, energie). Omgekeerd kunnen de energietransitie en de woningbouwopgave gebruikt worden als een investeringsimpuls in het landelijk gebied.

Het inzetten van de kennis en ervaring uit al deze pilots kan de ‘gebiedsprocessen’ versnellen. Regionale initiatieven van boeren en burgers gekoppeld aan de kennisinstellingen en ontwerpbureaus kunnen toekomstperspectieven ontwikkelen en uitvoeringsplannen voorbereiden. Mochten de provincies een en ander in een wat formeler kader willen gieten: dat kan. Het juridische kader daarvoor is nog aanwezig. De aloude landinrichtingswet is – nota bene op verzoek van diezelfde provincies – integraal opgenomen in de nieuwe Omgevingswet, maar staat ongebruikt te roesten in de schuur. De landinrichtingswet bood en biedt een kader om ordelijk met verschillende belangen te overleggen en tot een uitvoeringsplan te komen. Weinig mensen beseffen zich hoe vrijwel alle landschappen die we tegenwoordig aantreffen het product zijn van veertig jaar gestage landinrichtingsprojecten. De argumentatie van het Interprovinciaal Overleg (IPO) om de landinrichtingswet niet geheel van het tableau te schrappen was – als ik me goed herinner – ‘misschien dat we dat instrument ooit nog nodig hebben.’ Welaan provincies, dat moment is misschien wel nu. Waar landinrichting de landbouw in Nederland groot gemaakt heeft, kan eenzelfde integrale benadering, met een rugwind van de nieuwe inkomensbestanddelen, helpen een welvarende, maar extensievere toekomst uit te stippelen. Deze keer met een ecologische en brede welvaartsgroei als inzet.

Naïef? Misschien, maar het alternatief is het struikelen van crisis naar crisis. Het eindresultaat van deze incrementele aanpak is, vrees ik, een bricolagelandschap van halve oplossingen en investeringsruïnes van een failliet landbouwsysteem. Landschapsarchitecten kunnen niet, uit een soort gedroomde professionele neutraliteit, aan de zijlijn blijven staan. We moeten het landschap terugveroveren van de geprivatiseerde agrarische bedrijventerreinen waarin het is veranderd en het weer tot een gezond collectief goed maken waarin meerdere maatschappelijke waarden worden weerspiegeld. Een meer activistische rol is nodig van landschapsliefhebbers tot professionals, van beroepsverenigingen tot rijksadviseurs om onze volksvertegenwoordigers van het landschapsbelang in deze oververhitte discussie te overtuigen. Niet als een nieuwe beperking voor de boeren maar als een bevrijdende verbinding tussen de vele belangen. Het voorwerk ligt er!

Enkele gerelateerde artikelen