De auteurs van Making Home(s) in Displacement, Critical Reflections on a Spatial Practice grijpen nieuwe visuele interviewtechnieken aan om de precaire situatie van vluchtelingen en asielzoekers inzichtelijk te maken. Anneloes de Koff mist echter de oproep tot actie voor ontwerpers.
Met het boek Making Home(s) in Displacement, Critical Reflections on a Spatial Practice belichten onderzoekers van over de hele wereld hoe vluchtelingen een thuis proberen te maken onder steeds weer veranderende omstandigheden. De publicatie bestaat uit een bundeling van academische papers die de weerslag zijn van de conferentie Displacement & Domesticity since 1945: Refugees, Migrants and Expats Making Homes die plaatsvond in Brussel in maart 2019. In de essays wordt gepleit voor een positievere en opener houding van landen die vluchtelingen opvangen. De kritische relatie tussen thuis en ontheemding wordt hierbij belicht vanuit een ruimtelijk, materieel en architectonisch perspectief, oftewel de fysieke plek waar vluchtelingen worden gehuisvest en ontvangen. Omdat dit specifieke aspect nog nauwelijks wordt beschreven in de hedendaagse literatuur over vluchtelingen en ontheemding worden onconventionele onderzoeksmethoden niet geschuwd. De auteurs hopen hiermee tevens een lans te breken voor het doen van innovatiever veldonderzoek.
Het boek is een sterk activistisch en inhoudelijk verhaal dat door de jargon gedomineerde teksten soms niet gemakkelijk leest. Het fotomateriaal, kaarten, plattegronden en persoonlijke citaten van de geïnterviewde vluchtelingen bieden een essentiële aanvulling en een zeer interessante verduidelijking over een leven op de vlucht.
Making Home(s) in Displacement dompelt de lezer via vier ruimtelijke schalen onder in de wereld van de vluchteling: het kamp, onderdak(shelter), stad, en huis. Deze onderverdeling markeert en verbindt de fysieke ruimtes waarbinnen het leven van een vluchteling zich meestal afspeelt. Binnen deze ruimtelijke schalen presenteren de papers een grote verscheidenheid aan geografische locaties: van Afrika tot het Midden-Oosten, tot Europa. Het kamp en shelter refereren naar noodopvang, op verschillende schalen opgezet door onder andere overheden, architecten en hulporganisaties. Stad en huis die de tweede helft van het boek beslaan, refereren naar de stedelijke context waarin vluchtelingen, vaak op eigen kracht nadat ze het opvangcentrum of het vluchtelingenkamp hebben verlaten, een thuis proberen te bouwen onder kwetsbare omstandigheden.
Het ontbreken van wetenschappelijke literatuur dwong veel auteurs ertoe zich te wenden tot onconventionelere en innovatieve onderzoeksmethoden zoals architecturale etnografie en deep mapping and visualisation. Bij architecturale etnografie (een soort mental mapping) wordt de geïnterviewde gevraagd op papier te tekenen hoe zij van hun opvangplek een thuis proberen te maken. Luce Beeckmans schrijft in de introductie dat deze visuele manier van interviewen vaak beter werkt dan een traditioneel interview omdat taalbarrières en cultuurverschillen tot spraakverwarring kunnen leiden, waardoor mogelijkerwijs misverstanden ontstaan wanneer het over persoonlijke gevoelens gaat.
Door dit visuele onderzoek krijg je als lezer een uniek inkijkje in de ervaringen van vluchtelingen en inzicht in hun dagelijks leven. De etnografische data hebben veel auteurs vervolgens verwerkt tot visuele kaarten en collages. Met deze visualisaties wordt een nieuw vocabulaire toegevoegd aan het gesprek over het creëren van een thuis in ontheemde situaties.
Alle auteurs doorspekken hun papers met de individuele ervaringen van de vluchteling, er is echter één constante; het eindeloos wachten is karakteristiek voor alle vluchtelingen, betoogt ook Hilde Heynen in haar slotwoord. Vluchtelingen moeten wachten op een verblijfsstatus om toegang te hebben tot werk, een permanentere woning, gezinshereniging, enzovoort. Deze liminale fase waarbij vluchtelingen zijn losgerukt uit het land van herkomst, maar nog niet mogen aarden in hun toekomstige land kan uitzichtloos voelen met oplopende wachttijden waarbij het in Nederland inmiddels 6 maanden duurt voordat de asielaanvraag in behandeling wordt genomen en de procedure start.
Tijdens het eindeloze wachten in de opvangcentra en vluchtelingenkampen worden de materiële behoeftes tot ‘bed, bad, brood’ gereduceerd. Het is niet mogelijkheid om een kamergenoot te kiezen of zelf te koken. Onder het mom van veiligheid en efficiëntie is het niet toegestaan om zelf meubilair toe te voegen of de kamer te decoreren. Het wordt vluchtelingen zo verhinderd om een thuis te maken van de tijdelijke locaties waar ze wonen. Maretha Dreyer beschrijft dit ook in haar essay waarin ze reflecteert op de ervaringen van vluchtelingen in een opvangcentrum in het centrum van Dublin (Ierland). In het strikt gereguleerde centrum is het onmogelijk om je thuis te voelen en het eindeloos wachten wordt overduidelijk wanneer een van de bewoners zijn dag beschrijft: “I sleep… I wake up, I eat breakfast, I go to my room, I wait for lunch, after lunch, I go to my room, I wait for dinner, after dinner, I go to my room. I sleep…”
Steeds meer vluchtelingen zijn gedwongen langdurig te verblijven in omgevingen die bedoeld zijn voor kortstondige tijdelijke opvang en het lijkt nadrukkelijk niet de bedoeling dat vluchtelingen zich hier verankeren. Volgens de auteurs is dit politiek gedreven.
In Nederland is de situatie helaas niet anders. Hier heeft een asielzoeker recht op een bed, een kluisje en een stoel. In de asielzoekerscentra die ik heb bezocht is er soms een picknicktafel in de gemeenschappelijke ruimte, maar nergens staat een bank waar je comfortabel op kunt zitten en tot rust kan komen. Dat de overheid alleen een harde plastic stoel aanbiedt is niet alleen praktisch, maar ook politiek. Door een sober ‘doch humaan opvangbeleid’ wil Nederland een aanzuigende werking binnen Europa voorkomen. Op dit moment is de situatie nog schrijnender. Bijna elke dag verschijnen er nieuwsberichten van vluchtelingen die geen slaapplek kunnen vinden in het aanmeldcentrum in Ter Apel en noodgedwongen op een bankje in het IND kantoor slapen, buiten in tenten van het Rode Kruis worden opgevangen of rondgereden worden in bussen op weg naar tijdelijke noodopvangplekken in overige delen van het land.
Making Home(s) in Displacement benadrukt het optimisme en de veerkracht die veel vluchtelingen hebben om desondanks een thuis te creëren wanneer ze ontheemd zijn. Hierbij worden talloze voorbeelden aangehaald van vluchtelingen die in de Jungle van Calais een tuintje voor hun tent hebben gemaakt of bewoners van het Domiz vluchtelingenkamp die voor hun containerhuis een veranda hebben gebouwd waar ze met buurtbewoners samen kunnen komen. Over de rol van de ontwerper zijn de auteurs pessimistisch. De architectuurwereld en ontheemding ontmoeten elkaar nauwelijks, behalve wanneer het om architecten gaat die ooit ontheemd waren zoals Walter Gropius, Ludwig Mies van der Rohe en Lina Bo Bardi. De standaard architectuurgeschiedenisboeken benoemen echter zelden vluchtelingenhuisvesting of noodopvangcentra. Na de Tweede Wereldoorlog verdween de huisvesting van vluchtelingen van de architectonische agenda’s. Vluchtelingen werden een humanitair probleem en permanente huisvesting werd vervangen door schijnbaar tijdelijke kampen. Hilde Heynen laat het bij deze constatering in haar nawoord en dat vind ik een gemiste kans. Er zijn namelijk (zeldzame) initiatieven die navolging verdienen. Zo zijn architecten als Shigeru Ban al sinds de jaren negentig bezig om aanpasbare en comfortabele opvanglocaties te ontwerpen. Verenigd in het collectief VAN (Voluntary Architects Network) worden er inmiddels al meer dan 10.000 waardige opvangplekken voor vluchtelingen over de hele wereld gerealiseerd. Na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne zijn er tal van initiatieven opgestart om waardige opvangplekken te ontwerpen. Jaarlijks studeren er talloze architectuurstudenten af met innovatieve oplossingen voor het vluchtelingenvraagstuk. Het zijn wellicht druppels op een gloeiende plaat, maar vluchtelingenhuisvesting wordt daarmee wel weer onderwerp op de architectonische agenda. Want ja, als ruimtelijke ontwerpers kunnen we echt een verschil maken, als we dat zouden willen.