Voor de meest pregnante ruimtelijke vraagstukken van deze tijd is institutioneel ontwerpen en een ander perspectief op het goede leven cruciaal. We kunnen ons niet uit te problemen tekenen, stellen Peter Pelzer en Maarten Hajer. Laten we de toekomst scheppen met interdisciplinaire teams die net zo makkelijk tekenen en visualiseren als nadenken over andere institutionele arrangementen.
Landbouw, natuur, woningbouw, distributiehallen, datacenters, grootschalige klimaatadaptatie, hernieuwbare energie: het lijkt allemaal niet meer te passen in de schaarse ruimte. Inmiddels golven de emoties over de plankaart van Nederland, van de stikstofcrisis tot de wooncrisis. Hoopgevend is dat de nationale ruimtelijke ordening haar bestaansrecht lijkt te hebben hervonden, met een minister die pleit voor het hernemen van de regie en daarbij een begrip als ‘rentmeesterschap’ niet schuwt.
Ook de ruimtelijke ontwerpers, de stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten tonen nieuw elan. Het ene na het andere initiatief voor een ruimtelijk plan voor Nederland ontspruit uit onze zompige bodem, waarbij de voorspelde zeespiegelstijging een belangrijke aanleiding is. Wageningen University had groot succes met haar kaart voor een natuurlijk Nederland in 2120. Kuiper Compagnons en Jan Rotmans kwamen met een radicaal ruimtelijk beeld van de Randstad en de Kantstad in 2122. IABR en partners konden niet achterblijven en lanceerden Ministerie van Maak dat de ‘grootste maquette van Nederland ooit’ belooft. En op de Dag van de Ontwerpkracht (juli 2022) presenteerde een brede coalitie het Platform Ontwerp NL, dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gaat helpen met het werken aan een Mooi Nederland. Op zichzelf is deze ontketening van verbeeldingskracht heel goed nieuws. Om tot een duurzamer en beter ingericht Nederland te komen hebben we aansprekende beelden van de toekomst nodig. Ruimtelijke beelden kunnen de discussie naar een ander, hoger niveau tillen. Ze geven een idee van wat we zouden kunnen willen. Toch wringt er iets.
Het type verbeelding dat deze initiatieven oproept gaat vaak impliciet uit van de diagnose dat ruimtelijke problemen vragen om ruimtelijke oplossingen. Die oplossingen worden veelal gevisualiseerd in de favoriete verbeeldingsvormen van de ruimtelijk ontwerper: een kaart of een maquette. Echter voor veel van de meest pregnante ruimtelijke vraagstukken van deze tijd zijn niet-ruimtelijke oplossingen minstens zo belangrijk. De kern van de stikstofcrisis is niet ruimtelijk. Het gaat om onze diëten, om de macht van de agrolobby en om een modern geloof in technologische innovatie. Binnen die kaders denkend kwam een wonderlijk temporeel afschuivingsinstrument tot stand, het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Het is tijd om één stee dieper te spitten. Alleen dan ontstaat er ruimte voor werkelijk nieuwe oplossingen. Idem dito voor de wooncrisis. Het gebrek aan nieuwe woningen – die de zoektocht naar locaties rechtvaardigt – is maar één van de verklaringen voor de wooncrisis. Minstens zo belangrijk is de actieve subsidiering van eigen woningbezit, de lage rente, een lange tijd bevoogdende houding ten opzichte van woningbouwcorporaties en de doorgeslagen liberalisatie van de huurmarkt.
We kunnen ons niet uit de problemen tekenen. De ruimtelijke toekomst vraagt ook dat we ons bevrijden uit een web van onzichtbare juridische, financiële en culturele draden waarin we verstrengeld zijn geraakt. Onze stelling: we moeten op interdisciplinaire teams die institutionele kennis verbinden met normatieve theorie en de enthousiasmerende ruimtelijke visualisatiestorm van ontwerpers laden en aanscherpen.
Institutioneel: het onderwaterscherm
De ruimtelijke ordening wordt voor een belangrijk deel gestuurd door dingen die je niet ziet: grondposities, WOZ-waardes, hypotheken en renteaftrek, bouwbesluiten, bestemmingsplannen, eigendomsverhoudingen, milieuwetgeving, grondexploitaties, om er maar een paar te noemen. Dit is het ‘onderwaterscherm’ van de ruimtelijke ordening; cruciaal maar weinig tastbaar en glamoureus. Toch zit juist in dit onderwaterscherm de sleutel tot verandering naar een land dat binnen de planetaire grenzen blijft en waarin het voor iedereen goed toeven is.
Denk bijvoorbeeld aan eigendom van grond waarvan de waardestijging nauwelijks belast wordt, ook al heeft de eigenaar er niets voor hoeven doen. Dit mechanisme werkt voor de weilanden in het bezit van projectontwikkelaars als daar woningen komen, maar net zo goed voor de huiseigenaren in Delft en Maastricht. De waarde van hun bezit ging stevig omhoog toen daar respectievelijk het spoor en de snelweg ondertunneld werden. Hun woonomgeving werd aantrekkelijker en dus duurder, terwijl het de overheid (en dus de belastingbetaler) was die de portemonnee had getrokken voor de verbouwing. Andere institutionele arrangementen kunnen dit soort ontwikkelingen eerlijker maken, bijvoorbeeld het invoeren van een grondbelasting of erfpachtconstructie. En wat te denken van klimaatadaptatie? Waar leggen we de toekomstige rekening neer? Verzekeraars houden nu al rekening met overstromingsrisico’s in laaggelegen delen van Nederland, maar in grondexploitaties of hypotheekverstrekkingen zijn dit soort risico’s vooralsnog niet te bekennen. Economen, juristen en bestuurskundigen denken al na over alternatieven, helaas gebeurt dat vaak op andere plekken dan waar wordt gepleit voor meer (ruimtelijke) ontwerpkracht.
Cultureel: het goede leven
In 1929 schreef een van Neerlands eerste planologen, Joël Meijer de Casseres, een invloedrijk essay in De Gids. De Casseres maakte zich zorgen over de stedenbouw en architectuur die zich volgens hem te veel met de fysieke omgeving bezig hielden en te weinig met de sociale inrichting van het land. Met de term ‘planologie’ beoogde hij een synthese tussen de opkomende sociale wetenschappen en ontwerpdisciplines als architectuur en stedenbouw. Het doel was bij uitstek normatief: de ruimtelijke inrichting gebruiken om de samenleving beter te maken. Er is wel wat veranderd sindsdien; van het maakbaarheidsgeloof van de planologen zijn we teruggekomen. Toch is De Casseres’ boodschap bijna honderd jaar na dato weer actueel. We moeten net als De Casseres betoogde, durven te ontwerpen aan de maatschappij die we willen. Niet op een manier die alles voorschrijft, maar op een manier die verleidt en katalyseert.
Wat is het goede leven in de eenentwintigste eeuw? Zonder van dit opiniestuk een filosofische verhandeling te willen maken zijn er in ieder geval twee manieren om het goede leven te benaderen. Ten eerste is dat een leven dat past binnen de planetaire grenzen, dus gebaseerd op een begrip van de ecologische dimensie van de samenleving. We moeten nadenken over persoonlijke en sociale idealen zonder de rugwind van fossiele energie en gericht op het sluiten van ketens, en zonder eindeloze ruimtelijke expansie, hier of elders. De Britse filosofe Katie Soper noemt zo’n goed leven binnen de planetaire grenzen een ‘alternatief hedonisme’. Volgens haar kunnen we er zelfs gelukkiger van worden, wat we opgeven aan materiële overvloed winnen we terug aan aandacht en sociale relaties. Het tweede perspectief op het goede leven gaat uit van een deugdenethiek, van ‘goed doen’. De Australisch-Britse filosoof Roman Krznaric werd beroemd met zijn boek ‘De Goede Voorouder’, waarin hij stelt dat het goede leven een leven is dat rekening houdt met de generaties die na ons komen. Maar hoe maak je zo’n filosofische exercitie concreet? Een aantal voorbeelden als aanzet voor het denken.
De klimaatcrisis vraagt om een leefstijl die energiezuiniger is, met minder vierkante meters per persoon, en met minder (vlieg)reizen. Is dat een akelig vooruitzicht? Wij denken van niet. Nieuwe gehuchten op de locatie van oude boerenbedrijven liggen in het verschiet. En waarom geen mix tussen permanente en tijdelijke bewoning op het nieuwe platteland? Een cultuur van buitenhuisjes in plaats van verre vliegvakanties? Waarom niet meer ruimte voor lokale energiecoöperaties? Niet alleen vanwege de transitie naar hernieuwbaar maar ook om de revenuen in te kunnen zetten om de lokale gemeenschap te versterken. Het bezit en gebruik van zulk vastgoed of infrastructuur kun je gezamenlijk organiseren, in families, vriendengroepen of andere collectieven, het zou de brug kunnen vormen tussen oude en nieuwe bewoners van het platteland en zo de relatie tussen verschillende groepen versterken in plaats van de spanningen op het spits te drijven.
Tijdens de pandemie ontdekte we dat fysieke aanwezigheid op het werk niet altijd nodig is. Wie tijd toevoegt aan de ruimtelijke ordening creëert nieuwe zoekruimte voor oplossingen. De mogelijkheid de week anders in te richten, een deel van de week in de stad, in kleine appartementen met meer gedeelde voorzieningen en een deel in de datsja buiten de stad, of op het volkstuinencomplex. Helaas is dit niet voor iedereen weggelegd, werk, mantelzorg of kinderen leggen beperkingen op, maar dat zou ons er niet van moeten weerhouden om na te denken over een weekly regional system in plaats van een daily urban system.
Of een andere temporele invalshoek: waarom zijn er eigenlijk zo weinig smaken tussen bezit (voor de eeuwigheid van jou) en huur (tot verhuizing of overlijden, maar niet van jou)? Dat leidt tot welvaartsongelijkheid en gaat gepaard met het probleem van te groot wonen vanaf een jaar of vijftig. In coöperatieve woonverbanden is het in Duitsland en Oostenrijk al gebruikelijk dat je doorschuift naar een ander appartement als je kinderen het huis uit gaan. Wanneer we op buurtniveau meer diversiteit aan woonvormen aanbieden zouden we ook in algemenere zin veel preciezer kunnen zijn met onze woningvoorraad. Voor ouderen zijn appartementen om de hoek beschikbaar waardoor sociale netwerken overeind blijven, grotere eengezinswoningen komen voor een volgende generatie ter beschikking. Denken in zulke alternatieve ‘wooncarrières’ veronderstelt wel andere contracten en een veel gerichtere bouw van woningen die nu veelal ontbreken. Denken in tijd én ruimte is ook verstandig in de omgang met een veranderende biofysische conditie onder meer door extremer weer en een hogere zeespiegel. Mocht het waterbeheer te duur of te complex worden dan kan besloten worden geen contracten meer te verlenen en te verlengen.
De volgende verbeeldingsfase
De planologie van de eenentwintigste eeuw vraagt om steengoede kaarten en overtuigende visualisaties, maar ook om het uitwerken van andere institutionele arrangementen en perspectieven op het goede leven. Hierboven hebben we slechts een bescheiden en vluchtig tipje van de sluier opgelicht van de mogelijkheden. En er zijn gelukkig al goede voorbeelden die ruimtelijk ontwerp, andere spelregels en een visie op het goede leven combineren, denk aan projecten als de Eeuwige Bron (2020) en het IABR-atelier de Gezonde Stad (2016) Maar meer, grondiger en zorgvuldiger (ontwerp-)onderzoek is hard nodig, in het bijzonder op nationaal niveau. Het is geweldig dat de visualisatie- en ontwerpstorm over de toekomst van Nederland is opgestoken. Nu is het tijd voor bredere ateliers waarin we burgers kunnen betrekken, en ontwerpers samen met antropologen, geografen, sociologen, filosofen, economen, juristen en andere disciplines nadenken over de toekomst van Nederland.