Recensie

Één op drieëndertig – de disposities van AgwA

Ieder jaar werken Bozar, het museum en cultuurcluster in Brussel, en architectuurtijdschrift A+ samen aan een tentoonstelling gewijd aan het werk van één Belgisch architectenbureau. Dit jaar werd gekozen voor ontwerpbureau AgwA, dat al twintig jaar de contrastrijke, schurende complexiteit van thuismetropool Brussel omsmeedt tot een inventieve ontwerpaanpak die even bruikbare als mysterieuze architectuur oplevert. De tentoonstelling Dispositions geeft een inkijk in het oeuvre van AgwA aan de hand van maquettes, tekeningen en filmbeelden en laat zien hoe we ons weer terug aan tafel en terug op de bouwplaats kunnen ontwerpen.

De tentoonstelling begint met een schaalmodel van de expositie zelf.

De tentoonstelling begint met een schaalmodel van de expositie zelf / foto auteur

Toegegeven: de tentoonstelling is niet groot en ietwat weggestopt in een rondgang hoog in het museum, weggedrukt uit de spotlights door de tentoonstelling Alexandrië: vervlogen toekomsten. Maar eigenlijk past die plek goed bij het werk van AgwA, dat van het ontdekken van onvermoede ruimte een handelsmerk heeft gemaakt. Dat werk biedt, vanuit hun standpunt midden in de bouwpraktijk, waardevolle reflecties op fundamentele en actuele ruimtelijke vraagstukken. De ruggengraat van de tentoonstelling bestaat uit zes projecten, gepresenteerd aan de hand van maquettes op een ongebruikelijk grote schaal (1:33), die details zichtbaar maken zonder dat de relatie tussen fragment en compositie verloren gaat. De expositie bestaat verder uit tientallen modellen en impressies van andere projecten, en begint zoals elke tentoonstelling zou moeten beginnen: met een schaalmodel van de expositie zélf.

Dispositions is een aangenaam geheimzinnige tentoonstelling met een driedubbelzinnige naam: de term betekent zowel ter beschikking stellen, als ordenen, als actie ondernemen. Die boodschap is nadrukkelijk óók gericht aan de bezoeker: die moet, bij gebrek aan voldoende bijschriften, zelf nogal wat denkwerk verrichten om overkoepelende thema’s te ontwaren en verbanden te leggen tussen de getoonde objecten. Wie daar de tijd voor neemt ontwaart echter een pragmatisch oeuvre dat schoonheid vindt in de actieve bevraging van een ruimtelijke opgave. Het eerste getoonde project, een voetgangersbrug in het Belgische Seraing, is daar een sprekend voorbeeld van: de elegantie van de sobere structuur ligt grotendeels in het achterliggende verhaal. De vraag was voor een korte voetgangersbrug over een spoorbundel; Agwa’s antwoord smeert het daarvoor beschikbare budget uit over een constructie die vijf keer zo lang is als strikt noodzakelijk. Hierdoor ontstaat er plotseling een betekenisvolle – maar strikt doelmatig uitgevoerde – verbinding tussen een woonwijk, een station en een fabriekscomplex in transformatie. In het oprekken van de opgave, waarvan in Dispositions uiteenlopende voorbeelden worden getoond, ontwaar ik echo’s van de omdenksels van Cedric Price, voor wie oplossingen op ruimtelijke vragen buiten het werkveld konden liggen: “You don’t need a bigger house, you need a divorce.” Net als Price is AgwA niet bang om scherpzinnige oplossingen aan te dragen waarvan de kwaliteit niet door iedereen zal worden herkend.

Voetgangersbrug in het Belgische Seraing

Voetgangersbrug in het Belgische Seraing / beeld AgwA

CHAPEX+CHAPCO

Meer nog dan door het principe van opschalen wordt de benadering van AgwA gekenmerkt door het omgekeerde: de reductie van een project tot een ingreep die kleiner is dan nodig lijkt. Het meest uitgesproken voorbeeld daarvan is CHAPEX+CHAPCO in Charleroi, een expo- en conferentiecentrum in een in onbruik geraakt hallencomplex in een in onbruik geraakte stad. Het project start vanuit een onmogelijke positie: het complex is ongeveer drie keer te groot voor de uitgesproken ruimtevraag, maar mag vanwege voorwaarden voor Europese financiering niet (gedeeltelijk) worden afgebroken. Tegelijkertijd is het beschikbare budget totaal ontoereikend voor een fatsoenlijke uitvoering van het programma van eisen. Het voorstel van AgwA, waarvoor het bureau samenwerkte met los-vaste partner Jan De Vylder en Inge Vinck (architect jdviv), ontsnapt uit die patstelling door zich te concentreren op de centrale Halls d’honneur, en dan met name op het uitkleden daarvan. Er is besloten tot vergaande architectonische liposuctie: buitengevels, binnenwanden, afwerkingen en stijgpunten zijn weggezogen. Wat overblijft is een serie gestapelde buitenruimten vol rauwe betonnen kolommen die een monumentaal dak van glazen bouwstenen dragen. Nieuwe stalen trappartijen ontsluiten het uitgebeende skelet en bieden toegang tot enorme ruimten die slechts gedeeltelijk tot expohallen zijn gerenoveerd: de rest van het gebouwencomplex wordt vooralsnog met rust gelaten of ingevuld als parkeergarage. Ook in de buitenruimte rondom de structuur omarmt, onder regie van landschapsarchitect Denis Dujardin, een radicaal bijna-nietsdoen: de mijnterril van puin en slakken waarop het complex is gebouwd mag grotendeels verwilderen tot een stuk stadsnatuur dat gelijkenissen vertoont met de verlaten of verwaarloosde terreinen die overal rondom Charleroi te vinden zijn.

Door het mengsel van wegnemen, toevoegen en loslaten ontstaat een interventie met een expliciet open einde: het is onmogelijk geworden om vast te stellen op welk moment het project, dat op dit moment in aanbouw is, voltooid is. CHAPEX+CHAPCO heeft nog het meest weg van een bouwplaats waarop tegelijkertijd – en continu – kan worden gebouwd, gesloopt, gebruikt, verwaarloosd en opnieuw worden ontdekt. Onderdelen ervan kunnen zich op hetzelfde moment in verschillende richtingen bewegen, op een tempo dat wordt gedicteerd door het vrijkomen van nieuwe middelen, of het ontstaan van nieuwe behoeften. Van die eigenschap is al voor de bouw gebruikt gemaakt: congrescentrum CHAPCO is een latere toevoeging aan expocentrum CHAPEX. Ook zijn er plannen voor de toevoeging van een concertzaal.

CHAPEX+CHAPCO

CHAPEX+CHAPCO / foto Filip Dujardin

Bouwfase is ontwerpfase is gebruiksfase

Het werk van AgwA stelt thema’s als duurzaamheid, transformatie, de financiering van (ver)bouwen en de zeggingskracht van architectuur centraal op een moment dat deze thema’s de kern vormen van veel ruimtelijke vraagstukken. Zo liggen er in het oeuvre van het bureau antwoorden besloten die niet alleen aantonen dat de gebruikelijk geworden loskoppeling van ontwerpen en bouwen enorme beperkingen met zich meebrengt, maar dat er bovendien aantrekkelijke alternatieven voor bestaan.

De benadering van het bureau herstelt de intieme en non-hiërarchische relatie tussen ontwerp en bouwproces. In Dispositions illustreert een presentatie met foto’s van projecten in aanbouw, begeleid door een gesproken essay van Jan de Vylder, hoe ‘de realiteit van de bouwwerf zelf’ voor AgwA een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de ontwerpfase. Door de bouwplaats onderdeel te maken van het creatieve proces kunnen (en worden!) ontwerpen tijdens de werkzaamheden nog wezenlijk worden verbeterd, en kan er bewuster en preciezer worden gestuurd bij het gebruik van (te recupereren) materialen. In algemene zin is de grote aandacht voor de bouwplaats een uitvloeisel van een belangrijk aspect van de Belgische architectuurtraditie: de benadrukking van de materiële werkelijkheid van het bouwen. Ook is de aanpak van AgwA verwant aan die van een aantal internationale materiaal- en bouwplaatsgedreven ontwerpers: het al eerder genoemde jdviv en ontwerpcoöperatie Rotor in België; Thomas Rau in Nederland; Wang Shu in China; Vijitha Basnayaka in Sri Lanka. In de keuze om het creëren van extra ruimte te verkiezen boven een hoog afwerkingsniveau, en soms gebouwdelen niet te isoleren of klimatiseren als dat strikt genomen niet nodig is, weerklinkt daarnaast de ontwerphouding van bureaus als Lacaton Vassal.

1:33 maquette

1:33 maquette van het project Jerusalem / foto auteur

AgwA verstaat de kunst om een ogenschijnlijk onwerkbare combinatie van eisen en middelen te vertalen naar een ontwerp dat binnen de grenzen van het (budgettair) haalbare en wenselijke ligt. Vaak gaat het om een verkleining van de fysieke afmetingen van een ontwerp in letterlijke zin; soms gaat het (ook) om een beperkt materiaalgebruik, een laag afwerkingsniveau, geen klimaatbeheersing, of het temperen van overenthousiaste sloopdrift. Deze concessies betekenen niet automatisch dat de bruikbaarheid van een gebouw vermindert. Integendeel: soms krijgen de projecten er zelfs éxtra zeggingskracht en waarde door, zeker als een terughoudende aanpak de (toekomstige) flexibiliteit van een gebouw waarborgt of vergroot. Gek genoeg bevestigt Agwa’s werkwijze waarheden die verrassen ondanks dat ze voor zichzelf zouden moeten spreken; een niet afgewerkte constructie omsluit nog altijd perfect bruikbare vertrekken; niet gebruikt materiaal drukt niet op het budget; door een bestaande constructie niet af te breken bespaar je niet alleen geld maar krijg je ook vloeroppervlak cadeau. Jammer genoeg ontbreekt in de tentoonstelling het project van AgwA dat al deze thema’s wat mij betreft het meest verregaand verenigt, namelijk het ontwerp voor een woonhuis met werkplaats in de Brusselse wijk Molenbeek. Dat een van de bureaupartners het huis bewoont bewijst het geloof in de eigen methode, en ook in een verregaande adoptie van alle facetten daarvan. Het laat zien dat het bureau niet enkel uit noodzaak kiest voor een bepaalde aanpak, ook al zal ruwbouw in sommige projecten óók een beetje afbouw zijn omdat er simpelweg niet genoeg geld was.

De verbintenis tussen ontwerp en uitvoering staat in schril contrast met de Nederlandse realiteit. Nederlandse architecten worden niet zelden van de bouwplaats geweerd omdat opdrachtgevers de bouwbegeleiding, en soms ook de uitwerking van een ontwerp, liever uitbesteden aan partijen die bij afwegingen tussen kwaliteit en kostenbesparing eerder geneigd zijn de kostenbesparing te kiezen. Deze toch wel betreurenswaardige ontwikkeling – waar zowel opdrachtgevers als architecten verantwoordelijkheid voor dragen – heeft de positie van de ontwerper ondermijnd. Dispositions biedt hiertegen vrij sterke argumenten: de integrale betrokkenheid van de architect maakt het mogelijk om inventiever, duurzamer, preciezer, flexibeler en uiteindelijk ook financieel intelligenter te bouwen. De tentoonstelling vormt een overtuigende bijdrage aan het betoog voor een projectbenadering waarin het ontwerpproces doorloopt tijdens – of zelfs na! – de bouw. Die benadering vraagt wel om een herijking van de samenwerking tussen ontwerper en opdrachtgever: beiden zullen zich moeten committeren aan een langere en meer intieme relatie dan nu gangbaar is in Nederland. Door Dispositions ga je bijna denken dat we ons uit de hoek kunnen ontwerpen waar we onszelf, ondanks voortdurende waarschuwingen van collega’s en critici, gezamenlijk in hebben geschilderd.

Enkele gerelateerde artikelen