Opinie

Moeder, daarom bouwen wij!

‘Als het goed gaat met de bouw gaat het goed met de economie’ is het gezegde in Vlaanderen. Maar het gaat niet goed met de bouw. Zowel in Nederland als Vlaanderen stapelen de crisissen zich op, maar niemand neemt echt de verantwoordelijkheid. Dimitri Minten en Tim Vekemans van RE-ST betogen dat ‘opruimen’ en ‘residueren’ als creatieve ontwerpdaad een oplossing kan bieden.

Memorial IV / © Filip Dujardin

Memorial IV / © Filip Dujardin

In 1932 schreef Lode Zielens de roman Moeder, waarom leven wij? Het boek beschreef de sociale wantoestanden in de grootstad Antwerpen door de ogen van de burgers tijdens het interbellum van de vorige eeuw. Het verhaal beschrijft het leven van Netje die, getekend door de pokken, opgroeit, leeft en sterft in een wereld waar armoede, werkloosheid, haat en verdriet overheersen. In zijn maatschappelijke analyse verruimde Zielens de sociale problematiek van de erbarmelijke arbeidersklasse tot een algemeen menselijk tekort, een existentiële onmacht. Maar de geschiedenis leert ons dat we als samenleving ons ook hier doorheen hebben geslagen.

Vandaag lijkt het alsof we wederom te maken hebben met een existentiële onmacht. De crisissen stapelen zich op en we dreigen ons te verliezen in doemscenario’s. Het overleven van onze Ruimteschip Aarde, zoals Buckminster Fuller het zo treffend verwoordde, staat op het spel. Welk antwoord kunnen wij als architecten hierop geven? Bouwen we aan het herstel of veroorzaakt ons bouwen net de sloop ervan?

In Vlaanderen bestaat er een uitspraak ‘Als het goed gaat met de bouw, gaat het goed met de economie’. Welnu, het gaat niet goed met de bouw, ook in Nederland niet.

Al lang niet, en het rommelt langs alle kanten. In tijden waarin het vakmanschap plaats moet maken voor mensenhandel, materialenschaarste en de oplopende energiekosten het ‘klassieke’ bouwen onuitvoerbaar en onbetaalbaar maken en grondspeculanten het betaalbaar wonen verdrijven, moeten we dringend op zoek naar een alternatief om onze ruimtelijke behoeften op een sociaal verantwoordelijke en duurzame manier te laven. Maar hoe doen we dat? Zo lang we arbeid meer blijven belasten dan het gebruik van eindige grondstoffen blijven we wellicht in cirkels draaien. We consumeren het bouwen alsof het een lieve lust is. We bouwen zelfs zonder behoefte, maar om het teveel aan kapitaal te beleggen in bakstenen. Of het grootkapitaal koopt gehele bouwblokken in onze steden als investeringsproduct en bekijkt waardevol patrimonium alsof het aandelen zijn. Ondertussen wordt de fragiliteit van deze systeemfout stilaan zichtbaar. Vraag dat maar eens aan de Chinezen waar een vastgoedsector in crisis een groeiende economie dreigt mee te sleuren in zijn roekeloosheid. Welke rol kunnen architecten eigenlijk nog spelen binnen heel dit proces? Zijn wij als architecten, als maatschappelijke dienstverleners, überhaupt aan zet?

Onze enige verantwoordelijkheid die we als Belgische architecten sinds 1939 moeten verzekeren is onze aansprakelijkheid bij instorting en waterdichtheidsproblemen van een gebouw. Voor alle andere aspecten, of een gebouw wel gebouwd moet worden; waar een gebouw gebouwd moet worden; of een gebouw wel voldoende toekomstbestendig is, daarvoor hoeven we ons niet te verantwoorden, en dus ook niet in te dekken tegen eventuele schadeclaims. Het wordt niet eens van ons verwacht.

Een aantal jaar geleden brachten wij nog de tekst Waarom nog architecten van wijlen Geert Bekaert in herinnering. Hij stelde in 1968 dat het benoemen van de reële behoefte van mens en gemeenschap de primaire taak van de architect is. Zoniet zouden we gedoemd zijn om de traditionele gestes van ons beroep te blijven herhalen. ‘Huisjes morsen’, noemde hij het. En vijftig jaar later blijken we dit nog steeds met z’n allen te doen. Om den brode zei Bekaert confronterend. Ondanks de vele crisissen die zich de laatste tijd opstapelen blijven we aan de Toren van Babel bouwen, wetende dat die ooit zal instorten. En zullen we dan als architecten hiervoor wél verantwoordelijk worden gesteld?

Het is te hopen van niet, want of we het nu (willen) beseffen of niet, onze rol binnen het bouwproces is minimaal geworden en onze positie zwak. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Van grondeigenaar tot opdrachtgever, van ambtenaar tot politiek, van materiaalfabrikant tot aannemer, van planoloog tot architect. Maar wie kan of wil zijn of haar rol overstijgen om de regie over deze kwestie te nemen? Wie durft deze existentiële onmacht te benoemen en hier naar te handelen? De voormalige Vlaamse Bouwmeester Leo Van Broeck en Rijksbouwmeester Floris Alkemade hebben beiden op hun manier getracht dit deels op de publieke agenda te zetten. Ze hebben maatschappelijke uitdagingen benoemd, zoals de maatschappelijke kost van urban sprawl of de dringende overstap naar hernieuwbare energie, waar de bouwwereld fundamentele bijdragen aan kan leveren. Ze hebben tijdens hun bouwmeesterschap kleine bakens trachten te verzetten maar de nood aan verzet tegen wezenlijke verandering is groot. En niet alleen vanuit de hoek van de architecten. Hopelijk is het geen sisyfusarbeid geweest.

Hoe moet het verder?

De recente discussies over het stikstofdossier in zowel Vlaanderen als Nederland zijn exemplarisch voor een falend beleid. En niet alleen vanuit de kant van de overheid. Willens en wetens werden en worden verkeerde keuzes gemaakt die ons nu zuur opbreken. Of het nu over ruimtelijke ordening, landbouw, milieu of mobiliteit gaat. Steeds krijgt geld voorrang op mens en milieu. Onze generatie is gedoemd om de gerealiseerde afvalhoop op te ruimen. We zouden ons als architecten beter gedragen als ruimtelijke zorgverleners die de pandemie van het ongebreidelde bouwvirus trachten te bestrijden. Als we minstens ruimteneutraal willen verder ontwikkelen dan zullen we iets moeten wegnemen wanneer we menen dat er nog iets toegevoegd moet worden. Opruimen als creatieve ontwerpdaad!

Als de huidige Nederlandse rijksbouwmeester Francesco Veenstra zijn werkslogan De 22e eeuw begint vandaag waar wil maken, dan zal het vooral gezien moeten worden als een oproep om vanaf vandaag letterlijk én figuurlijk ruimte te maken voor de toekomst. Als Nederland tegen 2030 één miljoen woningen wil bouwen, moet het zich vooral eerst afvragen of het merendeel van deze woningen al niet gebouwd zijn, alvorens onbezonnen open ruimte in te nemen. Nederland heeft andere katten te geselen dan zijn open ruimte, die hoofdzakelijk onder de zeespiegel gelegen is, verder te verharden. Het lijkt erop dat we het in de Lage Landen moeilijk hebben met het ontwikkelen van visionaire bouwprogramma’s die niet achterhaald zijn alvorens ze gebouwd worden. Als één van de meest conservatieve en vervuilende industrieën moet de bouwsector dringend radicaal hervormd worden. Vandaag lijkt het er op dat we door te bouwen meer problemen creëren dan oplossen.
We rollen bouwprogramma’s uit die vertrekken vanuit een foute doelstelling in plaats van vooruit kijken naar een duurzame toekomst. Ongetwijfeld is er nog heel veel werk aan het invullen van al die lege overheidsgebouwen die in 2010 verzameld werden door Rietveld Landscape (RAAAF) in de Atlas of Vacancy. Misschien is het tijd dat Vlaanderen en Nederland samen een INBA in het leven roepen. Een Internationale Nicht Bau-Austellung waarbij het opnieuw maatschappelijke betekenis geven aan wat we reeds gebouwd hebben voorop staat. Op zijn minst moeten we eerst afscheid nemen van gebouwen die we denken niet meer nodig te hebben alvorens er nieuwe te produceren. De bouwsector moet alles behalve gestimuleerd worden om gewoon door te blijven doen. Business as usual is geen volhoudbaar toekomstperspectief. Nederland heeft geen 900.000 nieuwe woningen nodig maar ruimte voor 900.000 woningen, en wellicht is deze reeds grotendeels gebouwd. Alvast tot het tegendeel bewezen wordt.

Vlaanderen is in deze géén gidsland. Als Vlaanderen de ambitie heeft om de vooropgestelde bouwshift nu effectief te starten, dan zullen vele ‘heilige’ huisjes moeten gesloopt worden. Het verder kopiëren van de vrijstaande woning als woonideaal als voorbeeld is geen gewenste ruimtelijke ordening in de 21e eeuw. We hebben vandaag reeds teveel van dit ruimte verslindende woontype. Daar ligt de kern van het probleem maar misschien ook de oplossing. Weinigen voelen zich geroepen om met ‘afval’ bezig te zijn. Maar zoals Sofie De Caigny (directrice Vlaams Architectuurinstituut) en Christophe Grafe in hun vlugschrift Onvoltooid Verleden al stelden, is onze huidige gebouwenvoorraad de grootste grondstof die we hebben. De oplossing voor onze bouwvraag ligt in het residu, we moeten meer ‘residueren’.

In residu-eren zit het woord eren. Residueren is het zoeken naar hoe we eervol kunnen om gaan met dat wat er overblijft, met ons bestaand patrimonium op verschillende schalen. Het begrip gaat concreter in op het omgaan met bestaande plekken, gebouwen, maar ook over het verminderen, hergebruiken en recycleren van materialen, en over het doorgeven van waardevolle mentale aspecten zoals tradities en typologieën. Het klinkt ontwerpers waarschijnlijk niet vreemd in de oren, maar het begrip moet ook omarmd worden door al die andere actoren binnen de bouwketen.

We kunnen ontwerpen met datgene wat reeds gebruikt werd. We kunnen vermijden dingen weg te gooien die nog waardevol zijn. We kunnen herstellen wat fysiek en/of mentaal beschadigd is. We kunnen bepalen wat het tegenovergestelde van afval is. We kunnen tevreden zijn met het genoeg. We kunnen door terug te kijken verder vooruit zien. Aan ontwerpers de taak om steeds maar weer dit gesprek aan te gaan met opdrachtgevers, uitvoerders en collega’s. Voor het welzijn van de planeet, voor de samenleving, voor ons vak. Want moeder, daarom ontwerpen en bouwen wij!

Enkele gerelateerde artikelen