Tussen de nieuwe woningbouw van het Ebbingekwartier en het negentiende-eeuwse complex van het voormalige GEB is een mysterieus gebouw verrezen: de Kunstwerf in Groningen. Het theatrale spel rond waarheid en schijn dat de architectuur hier speelt is betoverend. Jurjen Zeinstra bezocht de Kunstwerf, het eerste opgeleverde gebouw dat Donna van Milligen Bielke en Ard de Vries samen hebben ontworpen.
In 2017 schreef de gemeente Groningen een Open Oproep uit voor het ontwerp van de Kunstwerf, een complex met oefenruimtes voor een aantal kleinere podiuminstellingen, aan de rand van de Groninger binnenstad, pal achter Theater De Machinefabriek. Een prijzenswaardig initiatief waarbij de gemeente nadrukkelijk aangaf ‘jonge, vernieuwende architecten’ een kans te willen geven. Het winnende ontwerp van Donna van Milligen Bielke en Ard de Vries, jong maar beiden al gelauwerd met respectievelijk de Prix de Rome en de Abe Bonnemaprijs, wist zich op twee punten te onderscheiden van de andere inzendingen. Allereerst stelden zij voor alle oefenruimtes te situeren rond een langwerpige, openbaar toegankelijke binnentuin die de nieuwbouw verbindt met de bestaande negentiende-eeuwse gebouwen waarin ooit het Gemeentelijk Energiebedrijf was ondergebracht. Daarmee overschreden ze weliswaar de voorgeschreven bouwkavel, maar konden ze wel enige afstand houden tot een bestaand gebouw en deze tegelijkertijd onderdeel laten worden van de nieuwe binnentuin. Daarnaast toonden de gevels van het ontwerp een uitgesproken vormentaal, die zich sterk onderscheidde van de baksteenarchitectuur van de bestaande bebouwing, en tegelijkertijd een bijna surrealistische, theatrale droomwereld wist op te roepen.
Vijf jaar later is het ontwerp gerealiseerd en het resultaat is indrukwekkend. Tussen de nieuwe woningbouw van het Ebbingekwartier, die vooral haar best doet om te lijken op alle andere nieuwe woningbouw in Nederland, en de negentiende-eeuwse gebouwen van het voormalige GEB is een mysterieus gebouw verrezen, waarin voor vier theatergezelschappen oefenruimtes zijn gemaakt. In een allesomvattende plint, fraai gemaakt uit robuust donker beton dat deels gepolijst en deels gezandstraald is, nodigen enkele verhoogde bogen de voorbijganger uit om een binnentuin te betreden en opgenomen te worden in een overdekte rondgang, en deze even gemakkelijk weer te verlaten, zonder dat het gebouw haar geheim heeft prijsgegeven.
Wat is dit voor een gebouw? Wat opvalt is het veelzijdige en dubbelzinnige spel met waarheid en schijn dat de architectuur hier speelt, en dat ik aan de hand van drie aspecten zal toelichten. Allereerst is er het fenomeen schaal. De architecten hebben het gevraagde programma van de Kunstwerf in enkele losse volumes ondergebracht, die min of meer de schaal van een kleine stadsvilla hebben. Vervolgens hebben ze deze losse volumes met elkaar verbonden middels de doorgaande verdiepingshoge plint, maar ook door de daarboven gelegen consequent toegepaste abstracte gevels die iedere associatie met de schaal van een villa juist vermijden. Hierdoor lijkt het geheel eerder groter en industriëler dan het in werkelijkheid is. Dit is precies het tegenovergestelde van wat er meer dan honderd jaar geleden gebeurde met de aangrenzende gebouwen van het GEB, waar de negentiende-eeuwse architectuur alles in het werk zette om de grote schaal van het complex te camoufleren, bijvoorbeeld door een deel van het programma onder te brengen in villa’s of, waar dat niet mogelijk was, het grote volume te behandelen als een uitvergrootte villa met verschillende dakvormen, torentjes en erkers. Juist door deze retorische omkering is de Kunstwerf in staat, net als de nabijgelegen negentiende-eeuwse gebouwen, zijn eigenlijke schaal te verhullen.
Een tweede aspect dat een rol speelt in het theatrale spel rond waarheid en schijn betreft de vermeende geslotenheid van de Kunstwerf. De donkere plint en de strenge witte betongevel daarboven suggereren in eerste instantie een sterke geslotenheid. Wie dichterbij komt ontdekt in de plint redelijk grote puien met weggedetailleerde kozijnen die het mogelijk maken naar binnen te gluren. Theatermakers hebben echter vaak geen behoefte om bij het oefenen al begluurd te worden en veel ramen zijn dan ook afgedekt. Maar niet allemaal en niet altijd: zeker in de oefenruimtes op de verdieping kadreren veel ramen fraai het uitzicht op de binnenstad van Groningen.
Boven op de plint staat een sterk contrasterende gevel met geprofileerde witte elementen, deels gemaakt van beton en deels van aluminium. Het beeld dat deze gevel met zijn streng geritmeerde profilering aan de bezoeker biedt is steeds weer anders door de voortdurende veranderingen van schaduw en licht. Af en toe duiken er deuren en ramen op, die zorgvuldig gespaard zijn uit de gevelelementen of daarin zijn uitgeponst als kleine ruitvormige raampjes. Al deze raamopeningen vormen zo opvallende accenten binnen het strenge ritme van de gevel.
De geslotenheid die de gevels oproepen sluit naadloos aan bij het gebruik van de Kunstwerf. Dit is geen theater, waar het publiek wordt ontvangen om korte tijd ondergedompeld te worden in een illusie. Dit zijn de werkplaatsen waar de illusie wordt voorbereid, waar wordt geoefend en geëxperimenteerd. De witte gevels kunnen dan ook gelezen worden als gesloten toneelgordijnen: het publiek kan misschien stiekem naar binnen gluren, net zoals de toneelmakers ook af en toe hun publiek kunnen bespieden, maar in principe blijft wat achter het betonnen gordijn gebeurt nog even verborgen.
De toegangen naar de oefenruimtes liggen niet aan de straat en ook niet aan de binnentuin, maar juist enigszins verscholen aan de doorgangen tussen straat en hof. Ook dat is onderdeel van het spel met openheid en geslotenheid, dat hier vaardig en met zichtbaar plezier wordt gespeeld. Want ondanks de schijnbare geslotenheid is de binnentuin volkomen openbaar. Hekken en toegangspoorten ontbreken: toen ik er rondliep scharrelde er een zwerfster rond die een overdekte slaapplek in de colonnade had gevonden. Hoe openbaar wil je het hebben…
Tenslotte spelen de architecten met de Kunstwerf ook een subtiel en intelligent spel met traditie en moderniteit. Een voorbeeld hiervan is hun toepassing van bogen. Zelf refereren ze aan de gevel van het Grosses Schauspielhaus van Hans Poelzig uit 1919. In dit gebouw vormt de boog, zowel in het hallucinerende interieur als in de gemetselde buitengevel een allesoverheersend, bijna obsessief motief. In de hedendaagse architectuur heeft de boog zich de laatste jaren weten te ontdoen van al te provocerende postmoderne connotaties en zich ontwikkeld tot een architectuurcliché dat te pas en te onpas opduikt. In de Kunstwerf zijn de bogen echter zo goed geproportioneerd en gepositioneerd dat ze volkomen vanzelfsprekend lijken en zich daarmee weten te onttrekken aan het cliché. Van belang is daarbij ook de materialiteit van de donkergekleurde plint waarin de bogen, balken en kolommen zijn opgenomen en die de bogen letterlijk massa en zwaarte geeft. Het waarborgt dat de bogen niet slechts een scenografisch maar ook een tektonisch karakter krijgen.
Terwijl de buitenkant van de Kunstwerf vol betekenis en gelaagdheid is, valt het interieur op door haar bijna saaie soberheid: wit geschilderde wanden en betonnen plafonds. Volgens de architecten was deze soberheid een uitdrukkelijke wens van de opdrachtgever die om casco ruimtes vroeg. Ook spelen hierbij de eisen rond het voorkomen van geluidsoverdracht en de voor Groningen belangrijke aardbevingsbestendigheid een rol.
Het afgelopen jaar was dit project genomineerd voor de Abe Bonnema Prijs voor jonge architecten, maar wist uiteindelijk niet te winnen. Een van de kritiekpunten van de jury richtte zich daarbij op het ‘materialenpaspoort’, waarbij hoogstwaarschijnlijk het zichtbare gebruik van beton in de gevel werd bedoeld. Het is tekenend voor de wijze waarop de laatste jaren architectuurprijzen worden toegekend, waarbij het maken van een maatschappelijk of ecologisch statement meestal van groter belang wordt geacht dan het bekronen van architectonisch vernuft en esthetische kwaliteit. De Kunstwerf is een verbazingwekkend knap project rond een bijzonder binnenhof en met een onwaarschijnlijk mooie gevel. En ja, die gevel is gemaakt van beton, het materiaal dat inmiddels symbool lijkt te staan voor de verwoestende impact die de bouw heeft op onze leefomgeving. Voor de specifieke eisen die hier gesteld werden aan de gevel (geluidwerend, aardbevingsbestendig) is beton echter een logische keus. In plaats van het verhullen van het beton, hebben de architecten zich ingespannen om de eigenschappen van dit materiaal optimaal te benutten en zo een ensemble te ontwerpen dat zich op het eerste gezicht radicaal lijkt af te zetten tegen zijn historische context maar deze uiteindelijk liefdevol omarmt.
En zo is in Groningen een project gerealiseerd door twee jonge architecten dat zelfbewust uitdrukking geeft aan een gelaagd spel met waarheid en schijn. Imponerend en tegelijk intiem, besloten en tegelijk uiterst toegankelijk, traditioneel en radicaal modern. Alleen al voor de durf om dit spel te willen spelen verdienen deze architecten een prijs.