Feature

Het kerngezin voorbij – het her-denken van het wonen

Nederlandse huishoudens worden steeds diverser. Maar de meeste nieuwbouwplattegronden richten zich nog steeds op de behoeften van de Familie Doorzon. Wat is samenwonen anno 2023? Studenten aan de Rotterdamse Academie van Bouwkunst (RAvB) ontwierpen compacte woningen, geschikt voor diverse bewonersgroepen, met als inspiratiebronnen woningen uit Zwitserland, Duitsland en Spanje.

ontwerpstudio ‘Typisch wonen’, Rotterdamse Academie van Bouwkunst

ontwerpstudio ‘Typisch wonen’, RAvB / foto auteur

Het blijft me intrigeren: de plattegronden van Nederlandse nieuwbouwwoningen zijn verbijsterend eenvormig. In zo’n standaardwoning is er voor elke activiteit één passende kamer. In de ouderslaapkamer slaapt een volwassenen al dan niet met geliefde, het kind verblijft in de kinderkamer, de hal is altijd te klein en in de reusachtige woonkamer annex keuken presenteer je je lounge landschap en je kookkunsten. Recent is er een tweede standaardtype bijgekomen: die voor de hippe single, zo smart (lees: klein) mogelijk. Nederlandse huishoudens zijn echter diverser: patchworkgezinnen, gezinnen met nog thuiswonende jongvolwassenen, (deels) inwonende mantelzorgers. Denk ook aan studentenwoongroepen, friendswonen en crisisopvang. Voor deze huishoudens zijn de standaardplattegronden ongeschikt. Daarnaast speelt de zogenaamde ‘verdunning’: statistisch gezien wonen steeds minder mensen in steeds meer ruimte. Dat komt ook door de toenemende vergrijzing. Tel het probleem van onbetaalbare huur- en koopprijzen voor de minder rijken onder ons erbij op en je hebt de échte wooncrisis. Er is nood aan nieuwe, kleinere tot middelgrote woningtypes die diverse vormen van bewoning mogelijk maken.

Laat ik even teruggaan in de tijd. Al decennialang is de woningplattegrond als vanzelfsprekend gebaseerd op het kerngezin: vader, moeder, één of twee kinderen, zó woont men in Nederland. Het rijtjeshuis, toonbeeld van deze conventie, werd geperfectioneerd. Maar er waren tegengeluiden. Al voor 1990 pleitten architecten als Lucia Hartsuyker en Duinker Van der Torre voor de uitwisselbaarheid van woonfuncties om woningen aan te kunnen passen aan veranderende woonbehoeftes, schrijft Noud de Vreeze in DASH 09 Woningbouwtentoonstellingen. Publicaties als de Arcam-pocket Formats for Living (1999) probeerden de blik te verruimen. Geholpen heeft het weinig. Plattegrondconventies bleken als in beton gegoten. In 2019 constateerde Marc Reniers, toen ARCAM-Architect in Residence, dat de plattegrond nog steeds veel te vaak onbesproken blijft onder architecten en opdrachtgevers hoewel het een belangrijke graadmeter voor de kwaliteit van wonen is.
Een paar uitzonderingen daargelaten, zijn in de huidige Nederlandse woningbouw weinig vernieuwende plattegronden te vinden. Dit is terug te voeren op het neoliberalisme. In de jaren ‘90 werd de woning meer en meer een investering, analyseert onderzoeker marktwerking Naomi Woltring in deel vier van de NRT serie ‘Van krot tot Vinex’. Snelle waardevermeerdering en zekere investering werden dé kenmerken van een goede woning. In zo’n experiment vijandelijk klimaat gedijen andere waarden – zoals veelzijdige bruikbaarheid – niet.
Een mogelijkheid om het tij te keren: de overheid grijpt substantieel in. Dat gebeurde bijvoorbeeld rond de jaren ‘70. Toen riep het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VROM) het project Experimentele Woningbouw in het leven. Subsidies leidden daadwerkelijk tot andere woningplattegronden. Ook nu is veel hoop op de overheid gevestigd. Of dat terecht is – en of überhaupt gebouwd kán worden – blijft te bezien. Ondertussen wordt de wooncrisis steeds nijpender en is wonen volgens dagblad Trouw van 4 maart jl. dé zorg van Nederlanders bij de Statenverkiezingen. Genoeg redenen om het her-denken van het wonen binnen de architectenwereld en de opleidingen opnieuw te agenderen.

Wat betekent ‘samenwonen’ precies en welke plattegronden zouden erbij passen? Deze vragen waren het uitgangspunt van het ontwerpstudio ‘Typisch wonen’ aan de Rotterdamse Academie van Bouwkunst. De studenten onderzochten eerst de woning waarin ze waren opgegroeid en een viertal referentieprojecten. Ze analyseerden waarom een plattegrond wel of niet veelzijdig bruikbaar was. Daarna ontwierpen ze binnen een voorgegeven envelop een woning voor tenminste vier personen, waarbij het ontwerp geschikt moest zijn voor twee soorten huishoudens. Parallel aan het tekenen bouwden de studenten 1:20 maquettes van hun ontwerp en fotografeerden ze de meest betekenisvolle ruimteconfiguratie. Dus focus op de plattegrond – die normaliter pas aan de beurt komt na een lange reeks van min of meer inperkende ontwerpbeslissingen – én verbeelding van de woonkwaliteit door een interieurfoto.

paneel Lynn Heeren ontwerpstudio ‘Typisch wonen’, Rotterdamse Academie van Bouwkunst

Eerst de referenties. De ontwerpen van Alvar Aalto (Hansaviertel Berlin, 1957) en Miller & Maranta (Sempacherstrasse Basel, 2015) lijken in meerdere opzichten op elkaar. Beide hebben een centraal gelegen leefruimte met eromheen een aantal voldoende grote privékamers voor niet a priori vastgelegd gebruik. Schuifdeuren (Miller & Maranta) en een strategisch geplaatste kolom (Aalto) zorgen ervoor dat zowel privé als gezamenlijk gebruik mogelijk is. In Toni Gironès’ sociale woningbouwproject (Salou 2009) zijn alle kamers zo aan elkaar geschakeld dat een circulerende route door de woning ontstaat. De kamers hebben geen vastgelegde functie. Wel kent elke kamer een specifieke mate van privacy, bepaald door de ligging binnen de woning, de positie van de wandopeningen en het soort deuren; bewoners kunnen de eetkamer tot een tweede slaapkamer maken. Omdat alle kamers zowel verblijfs- als ook verkeersruimte zijn, is deze woning uiterst compact. De gezinswoning van Lacroix Chessex Architectes (Saint Sulpice, 2006) is een stuk luxer. De woonruimte bestaat uit meerdere zones. Twee clusters met privéruimten plus badkamers liggen aan een uiteinden van de woning, wat voor een scheiding zorgt tussen de ouderkamer en de kinderkamers. (Wie ooit met pubers heeft gewoond, weet waarom dat handiger is dan de Nederlandse oplossing van pal naast elkaar liggende slaapkamers voor ouders en kids.)

In mijn boek Wonen concludeerde ik aan de hand van mijn eigen woonbiografie dat woningen met gelijkwaardige kamers de meeste kansen boden voor veranderlijk – of ‘elastisch’ – gebruik. Twee studentenontwerpen onderzochten juist ook andere strategieën. Lynn Heeren ontwierp een woning met een diagonale route, beginnend bij de keuken, via de eetruimte tot de woonkamer. Elke privékamer is voldoende groot om naast een bed ruimte te bieden voor het werken. Tussen de kamers zijn zones met sanitaire ruimten. De meest verrassende uitvinding ligt wat mij betreft in de toegang tot de kamers. Een horizontaal schuifelement verdekt in geopende toestand het fonteintje in de kamer en geeft extra daglicht aan de diagonale route. In gesloten toestand is het schuifelement de kast van de kamerbewoner.
Gironès’ compact ontwerp en zijn spel met verschillende soorten en maten van wandopeningen die of doorzicht bieden of private activiteiten afschermen, wordt door Heeren op een intelligente manier geherinterpreteerd. Consequentie van de diagonale opzet is wel een enigszins donkere centrale ruimte. De woning is ontworpen voor een alleenstaande ouder met kind en twee bewoners die mantelzorg nodig hebben, of voor vier volwassen pleegkinderen die op afstand begeleid worden. Maar eigenlijk kan ik geen groep van vier personen bedenken, in gezinsverband wonend of niet, waarvoor deze woning niet geschikt zou zijn.

paneel Juliette den Breejen ontwerpstudio ‘Typisch wonen’, Rotterdamse Academie van Bouwkunst

Juliette den Breejen ontwierp drie schijnbaar nonchalant in de leefruimte geplaatste kubussen. De eerste is als het ware een ‘huis in een huis’: een mini-zitkamer met kitchenette, badkamer en twee separate slaapplekken, een soort alkoven. De tweede kubus bevat twee kamers met elk een dubbelbed, het een gestapeld op het ander. Daar tegenover is de badkamer, de derde kubus. Om de kubussen heen liggen de gezamenlijke ruimten, zoals keuken, eetplek, woonruimte en werkplek, elk met een andere ruimtelijke beleving. Het is een spel met vernauwing en verbreding en steeds ander lichtinval. Zo’n ruimtelijke zonering was ook in Lacroix Chessex’s ontwerp te zien. Den Breejen onderzoekt twee alledaagse, frequent voorkomend situaties, waarvoor desondanks nauwelijks geschikte huisvesting is. Wat is een fijne woning voor kinderen na een scheiding? En wat is nodig voor een gezin dat een grootouder wil opnemen? In de ‘birdnesting-woning’ hebben de kinderen een vertrouwde plek en hoeven niet telkens van woning te wisselen. De ouders komen om de beurt bij hen wonen. Dan gebruiken ze een van de kamers met de dubbelbedden. Het ‘huis in huis’ is van de kinderen. Deze mini-woning zou ook een ‘kangoeroe woning’ kunnen zijn voor de hulpbehoevende grootouder.

Bijzonder interessant is dat hier impliciet de samenhang van kamertypes en privacy bevraagd wordt. Als vanzelfsprekend gaan we ervan uit dat een woonkamer gezamenlijk gebruikt wordt en dat de privéruimte altijd een slaapkamer is. Hier is de privé gebruikte ruimte zowel minder als meer. Ze is minder omdat men niet in een kamer slaapt maar in een ‘kast’ (alkoven of stapelbed). Ze is méér omdat door de minimalisering van het slapen in twee van de kubussen ruimte gecreëerd wordt om ook delen van het wonen (de mini-zitkamer, een privébureau) privaat te maken. In deze woning kun je dus op twee manieren ‘wonen’: voor jezelf én samen. Dit biedt immense mogelijkheden. Zo’n verdubbeling van de woonfunctie zie je ook in de zogenaamde ‘clusterwoningen’, die Duplex Architekten met en voor woongroepen heeft ontworpen.

Wat zijn dus, naast gelijkwaardige kamers, cruciale elementen van elastisch bruikbare woningen? Centrale woonkamers en sanitaire ruimten werken als schakel of als buffer tussen de verschillende (groepen van) privéruimten, al naar gelang van de gewenste manier van samenwonen. Ruimtelijke zonering geeft bewoners de keuze om leefruimten zowel afzonderlijk als gezamenlijk te gebruiken. Clusters van privéruimten en badkamers, verschillende routes in huis en schuifelementen faciliteren divers en veranderlijk ruimtegebruik. De studenten lieten zien dat dit soort woningen niet alleen veelzijdiger maar bovendien ook compacter kunnen zijn dan de Nederlandse standaardwoning.

Natuurlijk zijn zowel de buitenlandse voorbeelden als ook de studentenontwerpen niet 1:1 in Nederland te bouwen. Het zwaartepunt van de studio lag niet op uitvoerbaarheid binnen de regelgeving, maar op sensibilisering voor de veelzijdigheid van het wonen en de mogelijkheden die het denken buiten de gebaande standaardoplossingen biedt. De studenten ontwierpen woningen voor elastisch gebruik. Het zijn inspirerende alternatieven voor de huidige, maar op één manier zinvol bruikbare plattegronden. Gedeelde woontypologieën kunnen een uitkomst bieden tegen de toenemende vereenzaming en vergrijzing. En omdat de woningen aanpasbaar zijn aan veranderende huishoudens, zijn ze langer bruikbaar, niet alleen morgen maar ook overmorgen. Wordt vervolgd.

Enkele gerelateerde artikelen