Recensie

Architecten, zet die ego’s opzij en verenigt u

Hoe staat het met de positie van werknemers in de architectuurpraktijk? Hoe zien werknemers hun eigen positie en wat is er nodig om onderlinge solidariteit in de praktijk te verbeteren? Catherine Koekoek en Veerle Alkemade lazen Can this be? Surely this cannot be? Architectural Workers Organising in Europe van Marisa Cortright en concluderen dat een duurzamere architectuurpraktijk alleen mogelijk is door je lot als werknemer in de architectuur te verbinden aan de internationale arbeidersbeweging.

illustratie uit het besproken boek / bron Ryan Scavnicky

Papieren koffiebekertjes, kantoormeubilair, systeemtapijt op de vloer. De afgelopen tijd komen we af en toe in vakbondshuizen voor bijeenkomsten van NAA!, een flexibel acronym dat onder andere voor Netherlands Angry Architects staat. In de kantine of kantoortjes van de FNV (Federatie Nederlandse Vakbeweging) ontmoeten we tientallen jonge werknemers in de architectuur die vertellen over hun werkomstandigheden.

Architecten behoren traditioneel gezien niet tot een beroepsgroep met een sterke vakbond: net als bij andere beroepen in het culturele werkveld is het gebruikelijker om jezelf te zien als zelfstandig ondernemer, die eerdaags een eigen bureau zal starten. Zo vereenzelvigen architecten zich liever met hun baas dan met de positie van de werknemer. Geen 9-tot-5 mentaliteit maar passie voor je werk is het devies. Toch is er op dit moment een curieuze samenwerking gaande tussen de vakbonden, met hun in Nederland enigszins stoffige imago, en de meme-esthetiek van shitposting instagram-accounts als @dank.lloyd.wright en in Nederland @ministerie_van_vrom en @art.goss.

Het door architect Marisa Cortright geschreven Can this be? Surely this cannot be? dient gelezen te worden in deze context van opkomend vakbondswerk in de architectuur. Het past ook binnen de tijdgeest van quiet quitting en gen-z’ers die niet langer genoegen nemen met altijd maar doorwerken. De publicatie heeft in zowel het zine-achtige uiterlijk als inhoud ook wel iets weg van die meme-accounts op instagram, en verwijst daar ook veelvuldig naar.

Architectuur is gewoon werk

De publicatie is een bundeling van drie essays met een introductie van Douglas Spencer (Iowa State University) die zich specialiseert in de relatie tussen bouwen, architectuur en neoliberalisme. De bundel borduurt voor op het artikel Death to the Calling: A Job in Architecture is Still a Job dat Cortright in 2019 schreef voor Failed Architecture en waarin ze afrekent met het idee van architectuur als passie.

Architectuur is werk: dat ogenschijnlijk eenvoudige statement is het startpunt van Cortright’s boek. Met passie alleen kan je de huur niet betalen. Ook in de architectuur geldt: werknemers geven hun arbeidskracht, in ruil voor salaris. Die arbeidskracht produceert meerwaarde en daarmee winst voor de baas. Cortright gebruikt consequent de term architectural workers [1], om te benadrukken dat de positie van werknemers in architectuur niet wezenlijk verschilt van die in andere white collar sectoren. Hoe spannend het ook klinkt om ontwerper te zijn, ook hun werkzaamheden zijn grotendeels vergelijkbaar met andere white collar werknemers: vergaderen, klikken op knopjes, lijnen tekenen, excel-bestanden.

Ondanks het prestige dat van oudsher kleeft aan het werk van architecten, wordt dat imago niet weerspiegeld in de werkomstandigheden in het veld. De beroepsgroep wordt gekarakteriseerd door veel projectmatig en tijdelijk werk, en een ‘hoge mobiliteit’ – een grote doorstroom van werknemers dus, door de vele tijdelijke contracten. Ook hebben werknemers, zoals de Stichting Fonds Architectenbureaus (SFA) dat eufemistisch noemt, een ‘hoge interne motivatie’ [2]. De salarissen zijn relatief laag in vergelijking met andere hoogopgeleide beroepen, iets waarover Zamaney Menso, werkzaam bij de FNV en sinds 2020 verantwoordelijk voor de CAO-onderhandelingen voor architectenbureaus, zich regelmatig verbaast. In deze context komt het idee dat architectuur je passie is, bureaus maar al te goed uit om salarissen laag te houden en overwerk af te wentelen op werknemers.

Sommige architectenbureaus zijn notoir voor de horrorverhalen die werknemers met elkaar delen in die FNV-kantoren. Tijdens de bijeenkomsten van NAA! hoorden we over bureaus waar werknemers verplicht moeten helpen schoonmaken of verhuizen, werkenden die ontslagen worden terwijl ze ziek zijn (mag niet), mensen met lonen onder CAO-niveau of soms zelfs minder dan minimumloon (mag niet), zuid-Europese architecten die nooit uit de cyclus van tijdelijke contracten komen, en heel veel burnouts.
Die verhalen voelen soms bijna als een ouderwets stripboek. Een vriend vertelde hoe een ontwikkelaar van een project dat hij ontwerpt steeds wat meer bezuinigt op de schoonheid en ruimte van middenhuurwoningen. “Het is toch maar middenhuur”. Toen hij zei dat hij de doelgroep was van deze woningen negeerde de ontwikkelaar hem volledig, liep weg en begon met iemand anders te praten. Je hoeft je alleen maar voor te stellen hoe hij verdwijnt in een dikke wolk sigarenrook.

illustratie uit het besproken boek / bron dank.lloyd.wright

illustratie uit het besproken boek / bron dank.lloyd.wright

Solidariteit en klimaatverandering

Door afscheid te nemen van het idee dat ontwerpen een geprivilegieerde activiteit is anders dan andere soorten werk, wordt het mogelijk om solidariteit te smeden met andere vakgebieden – de bouwers en schoonmakers van gebouwen bijvoorbeeld – en met werkenden internationaal. Cortright’s essay ‘Europe’ analyseert hoe de architectenbranche afhankelijk is van het Europese vrije verkeer van arbeid en goederen: “The ready availability of EU nationals from southern Europe is in no small part of what allows architecture companies in northern Europe to keep salaries low and ignore complaints about working conditions.” Tijdens een NAA! bijeenkomst over internationale architecten in Nederland werd duidelijk hoeveel frustratie deze groep ervaart – hun vaak slecht betaalde arbeid wordt ingezet om prijsvragen te winnen, terwijl de doorgroeimogelijkheden voor niet-Nederlandse werknemers in Nederlandse architectenbureaus beperkt blijven.

De strijd voor betere werkomstandigheden in de architectuur gaat voor Cortright hand in hand met een brede politieke stellingname tegen fort Europa, en voor antiracisme, dekolonisatie en klimaatactivisme. Alhoewel Cortright’s analyse zich in dit boek specifiek op de architectuurpraktijk richt, is haar pleidooi breder toepasbaar en daarmee ook voor andere ontwerpers relevant. Juist door jezelf – en je collega’s – te zien als werknemer wordt het mogelijk om je te verhouden ten opzichte van deze meervoudige systeemcrises. In haar laatste essay, ‘Organizing’, legt Cortright uit waarom het juist nu van belang is om die positie van werknemers te agenderen en de solidariteit binnen de praktijk te versterken.

Can this be? Surely this cannot be? verscheen in 2021, en te midden van een pandemie, klimaatcrisis en wereldwijde antiracismeprotesten zou je kunnen denken dat er belangrijker zaken zijn dan je bezighouden met het verbeteren van arbeidsvoorwaarden voor een toch vrij geprivilegieerde groep werknemers. Cortright schrijft over hoe die onzekerheid bij architecten – de vraag of zij uitgebuit worden of niet -, kan leiden tot een ‘oppression olympics‘, waarin de focus ligt op het zoeken naar wie het het zwaarst heeft. Dat is geen behulpzame vraag, maar belangrijker is dat het juist het gesprek weghoudt van urgente onderwerpen: de oorzaken van problemen die werknemers ervaren en mogelijke oplossingen ervoor.

In plaats van binnen het systeem als ontwerper incrementele verandering te bewerkstelligen in een context die daar weinig ruimte toe laat, staat Cortright voor het smeden van politieke coalities voor een duurzamere wereld. Een sterke arbeidersbeweging kan ook helpen om afscheid te nemen van extractieve systemen (die mensen en de aarde uitputten) in het algemeen. Net als in het internationale manifest Democratiseer ons werk! gaan democratiseren, decommodifiseren, en verduurzamen hier hand in hand. En daarbij valt veel te winnen: “renunciation can be great if it means giving up things that make you miserable,” zoals schrijver Rebecca Solnit het onlangs formuleerde.

Maar Cortright is sceptisch als ze zich afvraagt of architecten bereid zijn om zich te organiseren als ze daarmee ook afstand moeten doen van het imago dat de architect geniet. Architecten hebben de neiging om problemen in de wereld te zien als een ontwerpprobleem, waarbij zij als ontwerper uniek geëquipeerd zijn om dat probleem middels ‘design thinking’ van antwoorden te voorzien. Daarbij plaatsen ze hun eigen (werk)situatie als los van dat probleem, en houden ze vast aan hun professionele autoriteit en identiteit. Cortright twijfelt of architecten wel bereid zijn om daar afstand van te nemen, maar ziet tegelijkertijd geen andere oplossing.

De positie van werknemers en de grote crises in de wereld staan niet los van elkaar. Het bespreken van de positie van werknemers is een belangrijk onderdeel van het realiseren van een andere, meer duurzame architectuurpraktijk. Verschillende soorten ongelijkheid hangen met elkaar samen. Cortright verwijst naar een artikel van Arundhati Roy waarin Roy beschrijft hoe de covidpandemie werkt als een portal, een overgang tussen de oude en de nieuwe wereld. Het is een portal die we open moeten houden: opdat we niet vergeten dat huidige ongelijkheden diepe, samenhangende wortels hebben én opdat we niet vergeten wie verantwoordelijk is voor het in stand houden ervan.

Alhoewel de wens dat de pandemie zou leiden tot een meer rechtvaardige wereld tot nu toe niet is waargemaakt, putten we hoop uit de groeiende beweging waar dit boek onderdeel van lijkt te zijn. Een beweging die zowel online als in de fysieke wereld, over landsgrenzen en disciplines heen, werknemersrechten verbindt aan systeemverandering. Beweegruimte om het anders te doen lijkt voor architecten soms beperkt, zeker in moeilijke economische tijden. Maar juist dan is het inzicht dat het anders moet én kan onontbeerlijk. Dat kan beginnen bij de koffieautomaat, bij werknemers die medezeggenschap eisen en hun werkgever aan de CAO houden, én in stoffige vakbondskantoren.

Enkele gerelateerde artikelen