Recensie

Het ontgrendelen van de museale deuren

Imagining the Future Museum: 21 Dialogues with Architects van András Szántó doet wat het belooft, 21 gesprekken met architecten over de mogelijke toekomst van musea. De publicatie is een vervolg op The Future of the Museum: 28 Dialogues, dat in 2020 werd uitgegeven en waarvoor Szántó 28 museumdirecteuren interviewde. In zijn nieuwste publicatie stelt Szántó de vraag welke typologie past bij musea die zich willen aanpassen aan een veranderende samenleving, instituten die inclusiever, en meer gemeenschapsgericht willen werken, maar waar is de kunst in het gesprek?

spread from Imagining the Future Museum: 21 Dialogues with Architects - David Adjaye

spread uit besproken boek

De architecten die in dit boek worden ondervraagd hebben jarenlange ervaring in het ontwerpen van musea over de hele wereld. Met een gemiddelde leeftijd van vijftig jaar zijn de jongere generaties en hun ideeën ondervertegenwoordigd. Elk hoofdstuk bestaat uit een inleiding door Szántó over de architect en diens praktijk, gevolgd door een interview. Helaas zijn de gesprekken niet altijd even onderzoekend naar gedachten en visies als de titel van het boek doet hopen. De vragen zijn vaak sturend en de antwoorden repetitief. De meerderheid van de architecten lijkt het over één ding eens te zijn: een modern museum heeft geen grenzen, is poreus, transparant, inclusief en gemeenschapsgericht. Dit maakt alles tamelijk voorspelbaar, maar het zijn de spreekwoordelijke uitzonderingen die zorgen voor nieuwe kennis en inzichten.

Zo wijst David Adjaye terecht op het probleem dat ontstaat door de tegenstelling tussen de geschiedenis van het museum als instituut en de geschiedenis van de kunst die het verzamelt. Volgens hem is de collectie gebaseerd op emoties en is het een reflectie van de mens in een bepaalde tijd. Het hedendaagse westerse museum beschouwt Adjaye als een politiek project met donkere wortels in het koloniale verleden. Hoewel het kernidee van het delen van kennis fundamenteel mooi is, vraagt hij zich af, tegen welke prijs? Het museuminstituut is ontstaan uit rooftochten bij andere culturen, en presenteerde rijkdom en macht.
David Chipperfield merkt op dat er na het Guggenheim Bilbao een verschuiving heeft plaatsgevonden waarbij musea vaak onderdeel worden van stadsvernieuwingsprogramma’s dan wel miljoenenprojecten die dienen als pronkstukken van het politieke establishment. Dit heeft in beide gevallen geleid tot musea die fungeren als spektakelsymbolen en achteraf hun legitimiteit moeten bewijzen aan de hand van bezoekersaantallen binnen het neoliberale of kapitalistische systeem.

spread from Imagining the Future Museum: 21 Dialogues with Architects - Frida Escobedo

spread uit besproken boek

In het boek wordt vaak gesproken over het behoud en de functie van musea. Adjaye en Chipperfield stippen aspecten aan die in het boek ten onrechte onderbelicht blijven, aspecten die ingaan op een existentiële vraag, namelijk de relevantie van het museum als instituut. Chipperfield beschrijft een geïsoleerde plattelandsgemeenschap in het noordwesten van Spanje waar hij de afgelopen twee jaar heeft doorgebracht. Het is een landelijke plek waar de kunstmarkt nauwelijks bestaat ondanks de vele kunstenaars die er wonen. De relatie tussen het dagelijks leven en de culturele bedrijvigheid is in verschillende vormen sterk aanwezig. Chipperfield vergelijkt deze gemeenschap met het Metropolitan Museum of Art in New York, dat wanhopig probeert relevant te blijven. Hij vindt het interessant om een plek te hebben waar deze angst om relevant te zijn en te blijven, niet bestaan. Hij stelt voor om kunst meer te integreren in het dagelijks leven en dit over te laten aan kunstenaars in plaats van aan grote musea die steeds meer bezoekers moeten trekken om hun bestaansrecht te bewijzen.

Adjaye benadrukt dat architecten vaak medeverantwoordelijk zijn voor de manier waarop musea zich als instelling positioneren. Als voorbeeld verwijst hij naar het Sir John Soane’s Museum in Londen, dat gevestigd is in het voormalige huis van de architect Sir John Soane (1753-1837). Soane was een gepassioneerd verzamelaar met een collectie van meer dan duizend objecten, variërend van oude Egyptische antiquiteiten en Romeinse beeldhouwkunst, tot modellen van toen moderne gebouwen. Hij begon zijn huis in Lincoln’s Inn Fields om te bouwen tot een museum voor architectuurstudenten en uiteindelijk werd het gebouw een museum. Dit huis neemt bezoekers mee in een specifieke context en tijd en heeft hierdoor meer charme en aantrekkingskracht dan een regulier museum. Bezoekers ervaren hierdoor meer betrokkenheid en een dieper verlangen om te leren dan in de meeste musea met hun imponerende zalen, witte wanden en strakke scenografie, aldus Adjaye.
Een debat over de relevantie van het museuminstituut vindt op dit moment ook plaats in Afrika, vertelt Adjaye in het interview. Terwijl in de westerse wereld slechts enkelen durven op te staan tegen het allesomvattende megalomane museum, heeft de Afrikaanse samenleving een natuurlijke weerstand tegen het instituut. Dit is een begrijpelijke houding gezien musea zijn ontstaan als rariteitenkabinetten gevuld met koloniale gestroopte cultuur en kunst. Het is logisch dat men zich afvraagt of er geen alternatieven zijn om kunst te tonen, alternatieven die beter aansluiten bij de lokale culturen. Is de westerse oplossing van een museumgebouw wel de ideale oplossing voor Afrikaanse landen?

spread from Imagining the Future Museum: 21 Dialogues with Architects - Kabage Karanja and Stella Mutegi

spread uit besproken boek

Door de vragen van Szántó heen schemert de angst om als museum relevantie te verliezen evenals een bijna blind geloof in de reeds bewezen typologie, het spektakelmuseum. Dit is gedateerd, we moeten accepteren dat de wereld divers en chaotisch is. De toekomst is onzeker en soms beangstigend, maar juist dan biedt een verscheidenheid aan musea de grootste kans op overleving. Wanneer wordt afgestapt van de drang naar grootschalige generieke museumtypologieën, kunnen we een boeiende, onderhoudende en diverse toekomst voor het tentoongestelde tegemoet zien. Bovendien, wie zowel peuters, jonge als oude kijkers wil aanspreken baart vrijwel zeker een grijze muis die geen enkele toeschouwer tot beroering brengt. Natuurlijk zullen er nog steeds iconische en flexibele museumgebouwen worden ontworpen die dienen als katalysator voor stedelijke vernieuwing, maar er zal vooral ruimte zijn voor tal van andere typologieën die tot op heden onderbelicht zijn gebleven.

Wat te denken van de toekomstvisie van architect Stephan Schutz, waar de bezoeker zijn eigen collectie samenstelt met behulp van een geautomatiseerd magazijnsysteem. Bij deze benadering kan men zich afvragen in hoeverre kunstwerken hun betekenis en waarde verliezen wanneer ze worden ontdaan van alle context. Of kunnen we erop vertrouwen dat een deskundige verzamelaar alleen werken zal selecteren die na deze ontbloting van context hun waarde behouden en schitteren voor de kijker, die tegelijkertijd interim-curator is?
Voor architect Liam Young is de metaverse de toekomst van alles, inclusief het museum dat zal spelen met verschillende vormen van realiteit. In zijn gesprek met Szántó schetst Young een wereld waarin musea digitale dubbelgangers hebben of een vormveranderend museum waarbij de nadruk minder ligt op fysieke objecten en meer op ervaringen en relaties. Digitale objecten zijn verspreid over een stad en kunnen verkend worden met een zelfrijdende auto en een digitale gids.
Zelf moest ik denken aan het kunstwerk Redshift van James Turrell, dat tentoongesteld wordt in een voormalige kapel op de Axel Vervoordt-site in Antwerpen. Turrell’s installaties zijn meestal site-specifiek en vragen van de toeschouwer tijd om de illusionistische effecten te ervaren. De kapel is gerenoveerd en heeft een entree gekregen met een ver uitstekende, donkere betonnen poort. Zodra je binnenkomt wordt het licht van je netvlies weggetrokken. Het is direct duidelijk dat je een bijzondere plek betreedt, maar het is ook onbehaaglijk omdat je geen zicht hebt. Na enkele minuten begroet het werk je met een rode gloed in de vorm van een rechthoek. Het is moeilijk te achterhalen hoe diep de ruimte is, maar het kunstwerk werkt als een spiegel die je zintuigen bevraagt.

spread from Imagining the Future Museum: 21 Dialogues with Architects - David Chipperfield

spread uit besproken boek

In een tijd waarin duurzaamheid een centraal gespreksonderwerp is en technieken worden ingezet om de milieu-impact te verminderen, moeten we beseffen dat het meest duurzame museum het museum is dat nooit gebouwd wordt. We moeten ons afvragen wat de noodzakelijkheid van het museum is, een vraag die bijna over elk gebouw gesteld kan worden. De architecten en docenten Kabage Karanja en Stella Mutegi durven samen met hun studenten buiten hun eigen belang te denken – welke architect wil er nu geen museum ontwerpen? – en de vraag te stellen of een nieuw museumgebouw echt nodig is.
Eenzelfde terughoudendheid in het bouwen zien we terug bij Jing Liu en Florian Idenburg die een interessante typologische case study voor alternatieve museumgebouwen voorstellen. In deze studie wordt bijvoorbeeld gekeken naar het gedecentraliseerde museum dat gebruikmaakt van bestaande structuren verspreid over de stad. De typologie van een gedecentraliseerd museum is niet nieuw. Dia Art in New York is bijvoorbeeld een museum dat verspreide en specifieke locaties heeft – waaronder een oude garage en een woning – waar de werken uit hun privéverzameling beter tot haar recht komen. Een van de meest opvallende werken is The Earth Room van kunstenaar Walter De Maria: drie witgeschilderde ruimten gevuld met grond. Earth Room is bereikbaar via een lift in een ogenschijnlijk typisch New Yorks appartementsgebouw. Bij binnenkomst lijkt het alsof je iemands woning binnenwandelt, maar de geur van aarde en de warme vochtige bries verraden de functie van de ruimte. De decentrale typologie van Dia Art maakt het mogelijk om op één dag verschillende locaties te bezoeken met site-specifieke kunst én ondergedompeld te worden in het New Yorkse straatleven. Deze decentrale typologie kan zowel in het heden als in de toekomst werken en kan worden omarmd door zowel de gemeenschap, bezoekers als ook door het politieke establishment.

Bij het lezen van Imagining the Future Museum kreeg ik het gevoel dat musea vaak worden gezien als archiefruimtes, attractieparken en gemeenschapsruimtes. Als gevolg hiervan zijn er verschillende manieren waarop museumarchitectuur kan worden ingezet: als autonoom icoon, als flexibele ruimte, als PR-instrument, als herinneringsmachine, als katalysator van stedelijke vernieuwing, als landschapsontwerp, als politieke troef, als opslagplaats voor artefacten, enzovoort. Helaas is het oorspronkelijke doel van musea om kunstwerken tentoon te stellen de afgelopen jaren in veel gevallen gereduceerd tot slechts 50% van het museumprogramma. Musea hebben vaak meerdere nevenfuncties, zoals een (cadeau)winkel, restaurant, concertzaal, bioscoop en in extreme gevallen zelfs een winkelcentrum. Echter, om relevant te blijven moeten musea zich blijven concentreren op de belangrijkste, maar in het boek onderbelichte functie, namelijk het dienen van de kunst. Als architect is het belangrijk om ons ruimtelijk inzicht en onze verbeeldingskracht te gebruiken om deze kunstwerken op de best mogelijke manier tot hun recht te laten komen. Het museum en alles wat daarbij hoort, inclusief het instituut, het gebouw en de architectuur, zouden een dienende rol moeten spelen binnen de identiteit van het museum, die is gebaseerd op de kunstwerken zelf.

Enkele gerelateerde artikelen