Recensie

‘Architectuur die mensen mooier maakt.’ Wonen in Monnikenheide

In een Vlaams dorp ontwikkelde zich in de afgelopen 50 jaar een voorbeeld stellende collectie woongebouwen voor mensen met een verstandelijke beperking. Het boek Wonen in Monnikenheide: Zorg, inclusie en architectuur brengt deze projecten vanuit architectonisch perspectief samen en roept de vraag op hoe zorg, politiek, inclusie en architectuur zich tot elkaar verhouden.

spread uit Wonen in Monnikenheide: Zorg, inclusie en architectuur

spread uit besproken boek

Wie een beeld wil krijgen van Vlaamse zorgarchitectuur kan afreizen naar Zoersel, tussen Turnhout en Antwerpen. Daar groeide in de loop der jaren een bijzondere verzameling gebouwen die elk laten zien hoe er op dat moment gedacht werd over de huisvesting van mensen met een zorgvraag. Inmiddels wonen er zo’n 200 mensen met een verstandelijke beperking in gezinsvervangende (te)huizen. Een aantal van deze huizen werd gepubliceerd in architectuurtijdschriften, maar het is voor het eerst dat deze samen worden uitgelicht, met oog voor de bijzondere context waarin ze tot stand kwamen. Onder redactie van architect-onderzoeker Gideon Boie bracht het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) verschillende perspectieven op deze plek samen in een boek. Het wil veel meer zijn dan een chronologisch overzicht van de gebouwen. De losse projectbeschrijvingen worden ingekaderd met essays over onder andere typologie, interieur, landschap en inclusie en afgewisseld met artistieke fotografie van de ruimtes tussen de gebouwen.

Beschrijving van een levenswerk

In meerdere opzichten had het boek ook de biografie van Wivina Demeester (*1943) kunnen heten. Voor Nederlanders die haar niet kennen is ze te omschrijven als een combinatie van Hedy d’Ancona en wijlen Adri Duivesteijn, met een vleugje Mies Bouwman (Open het Dorp!). Ze is net 25 jaar jong als ze besluit dat Monnikenheide er moet komen. Haar eerste kind, Steven, blijkt het syndroom van Down te hebben en kon volgens de ideeën van toen niet thuis opgroeien. Ze besluit met haar man om behalve een eigen huis ook een ‘short stay home’ te bouwen voor verstandelijk beperkte kinderen. Een toen (1973) vernieuwende vorm van respijtzorg die het voor ouders mogelijk maakt hun kinderen toch zelf op te voeden. Ook het latere Monnikenhuis, een huis voor vier bewoners zonder inwonend personeel, is in 1980 een spannend experiment. Met Europese subsidie, begeleiding van een psycholoog en acht maanden proeftijd wordt het de voorloper van beschut wonen voor mensen met een verstandelijke beperking.

spread uit Wonen in Monnikenheide: Zorg, inclusie en architectuur

spread uit besproken boek

Voor Demeester zijn de beginjaren op Monnikenheide een soort leerwerktraject als directrice, kok, schoonmaakster en verpleegster in één. Alsof dat niet genoeg is, manifesteert ze zich tegelijkertijd ook in de politiek. Op beide plekken spelen in haar carrière zowel zorg als architectuur de hoofdrol. Ze was voorzitter van het Vlaams Architectuurinstituut en introduceerde als Vlaams minister van Financiën, Begroting en Gezondheidszorg de Vlaams Bouwmeester en de tweejaarlijkse prijs voor inspirerend opdrachtgeverschap. Na het lezen van het boek is het niet meer dan logisch dat deze prijs, in Nederland bekend als de Gouden Piramide, in Vlaanderen de Prijs Wivina Demeester heet. De innovatieve kracht van de beschreven projecten ligt voor een belangrijk deel in het opdrachtgeverschap. Toch maakt het boek ook duidelijk wat de architectuur hieraan bijdroeg. Het ontwerpproces zelf is immers geen letterlijke vertaling van zorgvisie naar ruimte, maar een directe aanleiding om deze visie te bevragen en te ontwikkelen.

Opvallend is dat veel projecten gerealiseerd werden door jonge architecten, zonder aantoonbare ervaring met zorgarchitectuur. Twee keer wordt zelfs een stagiair als projectarchitect vermeld. De opdrachtgevers waren nadrukkelijk niet op zoek naar de toen gangbare ‘ziekige’ vormgeving van zorggebouwen. De jonge architecten, inmiddels uitgegroeid tot grote namen, toonden zich in staat goed te luisteren en de vernieuwende visie van de opdrachtgevers in hun architectuur tot uitdrukking te brengen. Een ontwerpintelligentie die volgens Boie niet voortkomt uit vaste theorieën, typologieën en vormen, maar vanuit het alledaagse gesprek en experiment in het zorgcentrum. De verschillende projecten bouwen daarbij voort op elkaars ervaringen.

Zij die hier zijn, zijn van hier

Monnikenheide is georganiseerd rond gezinsvervangende huisvesting. Dat betekent dat bewoners er samenleven in kleine groepen van circa acht personen die zelfstandig functioneren. Per groep en gebouw verschilt het hoeveel ondersteuning zij krijgen. Een wat groter verzamelgebouw aan de bosrand met een glazen verbindingsgang tussen de huizen geeft de mogelijkheid tot 24-uurs zorg, terwijl in één van de huizen in de dorpskern alleen ’s ochtends en ’s avonds iemand langskomt. Met name de gezinsvervangende huizen ín het dorp zijn vormgegeven als groot uitgevallen gezinswoningen, waarin clichés van huiselijkheid niet geschuwd worden. Daarnaast wordt benadrukt dat ook de woningen in het bos niet moeten worden gezien als weggestopte zorgvoorziening, maar als de woondroom van veel Vlamingen. In de interieurs spelen zithoeken en keukens een rol om die huiselijkheid te benadrukken, ook al worden de dagelijkse maaltijden vanuit het hoofdgebouw bezorgd. Ook wordt fijntjes uitgelegd hoe de vormgeving van de aangepaste badkamers het sanitair tot onderdeel van het woondomein wil maken (bijvoorbeeld door de frisgroene vloerafwerking van het huis bijna naadloos te laten overgaan in een variant met anti-slip structuur). En hoe een klein bureautje in de woonkamer het personeel in staat stelt hun werk te doen in een setting die voor veel huishoudens tegenwoordig normaal is.

spread uit Wonen in Monnikenheide: Zorg, inclusie en architectuur

spread uit besproken boek

Het begrip territorialiteit staat binnen de architectuur van inclusie centraal. Territorialiteit is de beleving van eigenaarschap over de woonomgeving en wordt begrepen als het recht van bewoners om ruimte te mogen innemen. Door fysiek verankerd te zijn kunnen zij zich thuis voelen en ontplooien. Soms komt dit naar voren doordat de studio’s van bewoners een eigen ‘voordeur’ hebben, aan de straat of intern. Een andere keer komt dit naar voren door de positie van het huis middenin het dorp.

Inclusie, een levend begrip

Dat inclusie een even belangrijk als vaag begrip is, wordt in het essay van architect-onderzoeker Heleen Verheyden onder handen genomen. Zij stelt dat Monnikenheide door de manier waarop zij georganiseerd en gebouwd is elke dag opnieuw het bestaansrecht van mensen met een beperking opeist. Daarin verzet het zich tegen validisme, waarin de identiteit van mensen met een beperking wordt teruggebracht tot hun gebrek aan zelfstandigheid.
Toch is ook de emancipatoire beweging om steeds zelfstandigere woonvormen te ontwikkelen voor mensen met een handicap volgens Verheyden zowel toe te juichen als van de nodige nuances te voorzien. De vermaatschappelijking van zorg en de integratie van zorggebouwen in de stads- of dorpskern gaat immers uit van normatieve definities van succes, terwijl die voor mensen met zwaardere beperkingen vaak niet wenselijk zijn of tot overprikkeling leiden. Het ideaal lijkt dan meer op integratie dan op inclusie [1]. Het streven naar inclusie in Monnikenheide ligt er volgens Verheyden juist in de zorgafhankelijkheid te normaliseren en de bewoners het recht te geven op menswaardig wonen in een ‘gezinsbenaderende’ setting. Dergelijke kritiek en het besef van het voortschrijdend inzicht lijkt nodig om de architectuur van Monnikenheide op waarde te kunnen schatten.

spread uit Wonen in Monnikenheide: Zorg, inclusie en architectuur

spread uit besproken boek

Veranderingen in denken en bouwen

De ontwikkelingen in het denken over architectuur en inclusie komen het meest tastbaar naar voren in de transformatieprojecten. Waar sloop en nieuwbouw in de zorg gebruikelijk is, vindt in Monnikenheide een aantal liefdevolle transformaties plaats die inspelen op de uit het gebruik voortschrijdende inzichten. Zo werd in 2020 de transformatie opgeleverd van Monnikenbos, een gebouw uit 1980 met zorgwoningen rondom een nogal donkere entree- en werkruimte. De interventie van UR Architects lag erin het centrale deel te slopen en de vier daardoor ontstane vrijstaande bouwwerken te voorzien van een ruimere nieuwe schil. Onder de kap werd extra leefruimte toegevoegd, op de begane grond kregen de studio’s een extra ruimte aan de gevel terwijl daklichten, vides en verdiepingshoge ramen voor licht en ruimtelijkheid zorgen. De zo ontstane tuinkamers, naar beroemd voorbeeld van Lacaton en Vassal in Bordeaux, hebben geen voorbedachte functie. Dat geeft bewoners veel mogelijkheden deze persoonlijk in te richten en toe te eigenen.
Deze vondst zorgt ervoor dat de huizen niet verstopt zitten in een groot complex, maar hun voordeuren hebben aan de buitenruimte, die als ontmoetingsplek fungeert. Het openwerken van het cluster activeert daarmee ook de relatie met de overige gebouwen op het terrein. Vanuit vergelijkbare motieven werden eerder al het therapiebad en de wasserette uit het hoofdgebouw verplaatst naar de overkant van het centrale pad. De prachtige natuur wordt zo steeds meer onderdeel van het leven en de gebouwen manifesteren zich met lichte gevels en grote vensters steeds duidelijker als bewoners van dit bos, in plaats van dat de architectuur ertegen wil wegvallen. Als klap op de vuurpijl maakte de gefaseerde aanpak het mogelijk dat de bewoners op hun vertrouwde plek konden blijven wonen tijdens de verbouwing en nauw betrokken werden bij het renovatieproces.

spread uit Wonen in Monnikenheide: Zorg, inclusie en architectuur

spread uit besproken boek

Architectuur die mensen mooier maakt

Voor het VAi was de internationale referentiewaarde van de projecten een motief om deze publicatie tot stand te laten komen [2]. Monnikenheide lijkt in veel opzichten een gesamtkunstwerk van zorgarchitectuur, maar moet vooral worden gelezen als een voorbeeldige zoektocht naar zorgzame woonarchitectuur. Het boek constateert terecht dat het weelderige landschap nu zelf zorg begint te vragen. De nodige zorg voor de gebouwen zal zich ook blijven aandienen, want gebouwen verouderen net als de tijdgeest waarin zij tot stand zijn gekomen. Het benoemen van de gebouwen tot unieke architectuurcollectie moet er niet toe leiden dat deze van een lust in een last veranderen. Wivina Demeester heeft er zelf steeds voor gekozen de gebouwen flink onder handen te laten nemen wanneer de noodzaak zich voordeed. Vaak met een vernieuwende visie en met betrokkenheid van jonge ontwerpers. Die houding is een te koesteren erfenis.

Wat architectuur uiteindelijk te bieden heeft is aandacht. De rode draad in al deze projecten is dat er geluisterd is naar wat mensen nodig hebben, én naar wat zij niet nodig hebben. Wonen in Monnikenheide laat zien dat je de kwaliteit van het wonen met aandacht kunt vormgeven, rekening houdend met de speciale noden van deze bewoners. Daarmee onderstreept het ook nog maar eens dat het bouwen voor mensen met een zorgvraag misschien wel het hart vormt van de architectuurcultuur. De gebouwen vormen een uitdrukking van onze samenleving, waarbij generaties ontwerpers, gebruikers, ouders en opdrachtgevers steeds opnieuw de specifieke wensen en opgaven van gebruikers vertalen naar passende voorstellen die het niveau van het oplossen van problemen overstijgen.
In Monnikenheide is dit voor een heel groot deel te danken aan het uitzonderlijk opdrachtgeverschap door Wivina Demeester, die door de keuze van plaats en programma in elk project al betekenis legde. Bij minder visionaire of architectuurminnende opdrachtgevers is het aan de architect om die dimensie in te brengen. Een gezamenlijk bezoek aan Monnikenheide kan helpen om hen sensitief te maken voor deze aspecten. En het op tafel leggen van het hier besproken boek is daarvoor een goed begin.

Enkele gerelateerde artikelen