Recensie

“Lichtpunten in een weerbarstige praktijk”

Op het gevaar af om als positivo’s te worden weggezet, schoof de Archined redactie alle negativiteit opzij en bekeek het Jaarboek Architectuur in Nederland 2022-2023 door een roze bril. Een jaarboek met op de cover een project voor de productie van kunsten, gerealiseerd in opdracht van een gemeente, ontworpen door twee jonge architecten na het winnen van een open oproep.

spread Jaarboek Architectuur in Nederland 2022-2023

spread uit het besproken boek

Het Jaarboek Architectuur in Nederland 2022-2023, onder redactie van Teun van den Ende, Uri Gilad en Arna Mačkić, begint met een disclaimer: “De geselecteerde projecten zijn geen illustratie van deze problematiek”. De problematiek waarnaar de redactie verwijst is een veelkoppig monster: kansenongelijkheid op Nederlandse architectenbureaus, lage arbeidsvergoedingen, de kansenongelijkheid tussen startende en gevestigde bureaus, woningen in het midden- en laag prijssegment die steeds kleiner worden en weinig (privé) buitenruimte hebben, de positie van de architect binnen de gehele bouwcultuur, etc. etc. In de essays wordt hier nader op ingegaan, maar eerst de projecten. De negenentwintig geselecteerde projecten in het boek zijn opgedeeld in niet-wonen (elf projecten) en wonen (achttien projecten). De woningbouwprojecten zijn op een paar uitzonderingen na allemaal forse wooncomplexen in de grote steden, waarvan negen in Amsterdam en in totaal dertien in de Randstad. Veertien projecten zijn ontworpen in opdracht van projectontwikkelaars, twee voor woningbouwverenigingen en twee voor particuliere opdrachtgevers. De geselecteerde niet-woningbouw projecten zijn kleinschaliger en bevinden zich juist buiten de grote steden. Slechts de helft (vijftien) van alle projecten betreft volledige nieuwbouw en het enige geselecteerde kantoorgebouw is een transformatie van een oud kantoorpand. De selectie stemt hoopvol: goede architectuur is ongeacht de opgave en locatie mogelijk, zo lijkt het.

De woningbouwprojecten proberen binnen de beperkte ruimte die de markt en de overheid bieden de grenzen op te zoeken. Tenminste, wat betreft vorm, gevelontwerp en de materialisering. Op het gebied van ruimtelijke kwaliteit valt er echter nog veel te verbeteren, zoals ook de redactie in hun inleiding aangeeft. Bij de Amsterdamse projecten Jonas door Orange Architects, Sluishuis door BIG en Barcode (beide middelduur huursegment, wat betekent dat de huur rond de 1.000 euro per maand is exclusief servicekosten), Jakoba door Studioninedots (sociale huur), en de verbouwde Vredeskerk in Tilburg van Bedeaux de Brouwer (sociale huur) bevatten gezamenlijk een zevenhonderd studio’s. De woonkwaliteit bij deze dichtheden en kleine woningen zit in de combinatie van het woninginterieur, privé buitenruimte, collectieve binnen- en buitenruimtes en andere ondersteunende programmaonderdelen. De projecten hebben weliswaar een bijzondere verschijningsvorm en een paar ontwerptechnische frivoliteiten, maar het is de vraag of de projecten voldoende kwaliteit hebben om hier echt prettig te wonen. De foto’s en tekeningen overtuigen allerminst, waardoor de vraag opkomt: waarom staan deze projecten in het Jaarboek?

spread Jaarboek Architectuur in Nederland 2022-2023

spread uit het besproken boek

De projectpresentatie van slechts vier van de zeventien woningbouwcomplexen bevat interieurfoto’s. Pas wanneer er echt bijzondere elementen zijn, zoals dubbelhoge ruimtes of massieve houtbouw, mogen we binnenkijken. De kwaliteiten van de woningen dient de lezer te beoordelen op basis van tekeningen, die soms blij stemmen en soms verdrietig maken. De tekeningen hebben geen uniforme vormgeving – waarvoor begrip – maar de strakke lay-out van het boek verlangt soms een verschaling van de tekeningen, wat de leesbaarheid niet ten goede komt. Soms ontbreken er aanduidingen voor entrees, er missen deuren, keukenblokken, traptreden, ramen, snedelijnen, hier en daar staan er onverklaarbare stippellijnen, vaak is er geen duidelijk onderscheid tussen nieuwbouw en bestaande bouw, en zijn snedes soms gespiegeld ten opzichte van de plattegronden waar ze boven staan.

De zorgvuldigheid en leesbaarheid van de tekeningen van sommige projecten lijkt verband te houden met de vindingrijkheid van de ontwerpers. De Groenmarkt, een woningcomplex in hartje Jordaan in Amsterdam van Ronald Janssen Architecten, Bastiaan Jongerius Architects en Buro Harro in opdracht van HBB Groep en Edwin Oostmeijer Projectontwikkeling is een genot om aan de hand van de tekeningen beter te doorgronden. Het project bevat bijzondere duplexen met wonen op de begane grond en slapen op -1 (helaas ontbreken interieurfoto’s als bewijs van de kwaliteit van de slaapverdieping), met daarboven sociale zorgwoningen en daarboven weer koopwoningen, waarvan een deel duplexen. De beukmaat is uitgekiend om zowel de sociale zorgwoningen als de koopwoningen bijzondere kwaliteiten te bieden. De Voortuinen van Elephant, een transformatie van het voormalige jaren zeventig hoofdkantoor van de Postbank/ING bank in Amsterdam tot woongebouw in opdracht van HLW 506, is ook een knap staaltje typologisch en hergebruik puzzelwerk. Elephant heeft de bestaande kantoorkern gebruikt voor functies waar geen daglichteisen zijn. De vluchtrappen en liften zijn naar de schil gebracht, waardoor de circulatieruimte kleiner kan zijn dan bij een traditionele centrale kern, wat resulteert in ruimere woningen. De nieuwe ruim bemeten terrassen rondom het bestaande volume dienen als landing voor de vluchtrappen, bieden ruimte voor boombakken en bepalen het karakteristieke uiterlijk van het gebouw.

De meeste projecten getuigen van vakmanschap en verfijning. Het Schoenenkwartier Museum in Waalwijk, ontworpen door Civic Architects in opdracht van de gemeente Waalwijk, is een goed voorbeeld waarin bestaande en nieuwe elementen op een complexe manier samenkomen. De combinatie van nieuwe massiefhouten kolommen, grote ronde openingen in bestaande wanden, gordijnen, galerijen en binnenbestrating communiceren de gelaagde geschiedenis van dit voormalige raadhuis. De nieuwe woonbuurt Wisselspoor, ontworpen door Studioninedots, Delva, MeesVisser, Space Encounters en Zecc Architecten in opdracht van Synchroon krijgt meer ruimte dan de andere projecten, met apart uitgelichte gebouwclusters. Hier is de verfijning op de grotere schaal die het project bijzonder maakt. De bouwblokken zijn samengesteld uit verschillende woningtypologieën van de verschillende architecten, die hebben gewerkt met een breed scala aan materialen en kleuren. De buurt is autovrij dankzij de parkeergarage in de herbestemde Bovenbouwwerkplaats, die aan de buitenzijde is omzoomd met publieke functies. De openbare ruimte refereert door de stelconplaten, de klinkerbestrating en de hier en daar weelderige beplanting naar het industriële verleden van de plek.

De kwaliteit en diversiteit van de geselecteerde projecten is te groot om ze allemaal te benoemen. Het lijkt erop dat de architectuur in Nederland definitief een nieuwe weg is ingeslagen. De projecten tonen ingetogenheid, vindingrijkheid, gevoel voor materialisatie en zijn het werk van ingenieuze puzzelaars die weten hoe te manoeuvreren binnen de bestaande krachtenvelden. Het is opmerkelijk dat de twee projecten waarbij buitenlandse architectenbureaus betrokken zijn, een beetje de uitzondering vormen. Bij het Sluishuis van BIG en Barcode Architects en de Q residences van Studio Gang in samenwerking met Rijnboutt lijkt alle aandacht (en geld?) te zijn besteed aan het grote gebaar: de enorme uitkraging boven het water en een golvend betonnen raster dat volledig is ingevuld met glas.

spread Jaarboek Architectuur in Nederland 2022-2023

spread uit het besproken boek

De essays in het Jaarboek focussen zich op de werkcultuur waarbinnen ontwerpers opereren. Er zijn veel redenen om daarover te somberen, maar ook hier zijn ‘lichtpunten in een weerbarstige praktijk’ (de titel van de inleiding) te vinden. Één ‘essay’ bestaat uit een interview met de Brusselse bouwmeester Kristiaan Borret over het doel, de werking en de resultaten van de Open Oproep. Het systeem is in België opgezet om publieke en semi-publieke instanties te helpen met de formulering en realisatie van hun bouwwensen, de architectuurcultuur te bevorderen en verbeteren, én om (startende) bureaus de mogelijkheid te bieden in te schrijven voor opdrachten zonder noemenswaardige referentieprojecten. Door deze wedstrijdcultuur wordt er met de opdrachtgever een gesprek gevoerd over ambitie en kwaliteit nog voordat er een schets is gemaakt. En ten behoeve van de transparantie én het architectuurdiscours worden ook de niet geselecteerde ontwerpvoorstellen gepubliceerd. Borret geeft ook aan dat het gras in België niet overal groener is dan in Nederland, maar de Open Oproepen hebben zich in twintig jaar tijd toch bewezen als een succesvol systeem. En dat is ook een lichtpuntje. Als de Belgen dit kunnen, dan moeten ‘wij’ dat ook kunnen; het Nederlandse systeem van aanbesteden kan veranderen, als ‘wij’ dat zouden willen. Het is bij het ‘wij’ dat het pessimisme van de lezer iets toeslaat, want willen ‘wij’ dit echt? Zijn we bereid om de nek uit te steken en misschien iets op te geven ten behoeve van iets groters, het collectief, de architectuurcultuur?
Een tweede ‘essay’ betreft een interview met Fenna Haakma Wagenaar, hoofdontwerper Ruimte en Duurzaamheid bij de gemeente Amsterdam, over (het verlies van) woonkwaliteit. Zij legt de vinger op de zere plekken. De gemeente Amsterdam legt in de bouwenveloppen de maximale ontwikkelruimte vast als voorschot op stedelijke inkomsten. “Logisch dus dat bouwblokken steeds dikker en dieper worden.” En zoals Haakma Wagenaar zelf al aangeeft, hoeft dat bij grote woningen geen probleem op te leveren, maar ontstaan de problemen bij de kleinere woningen. Dit worden vaak lange, smalle eenzijdig georiënteerde woningen die eigenlijk alleen geschikt zijn voor eenpersoonshuishoudens, terwijl bij een tweezijdig georiënteerde woning van dezelfde grootte je comfortabel met twee mensen kunt wonen. En gaat ze verder, vaak ontbreekt op plantekeningen de noordpijl. “De architect of opdrachtgever blijkt dan geen idee te hebben van de oriëntatie van de blokken ten opzichte van de zon.” Ze houdt een vurig pleidooi voor een gemeentelijke visie en meer sturend beleid dat opgesteld is in samenspraak met stedenbouwkundigen en architecten. Haar werkervaring in het Londen van Ken Livingstone en binnen het team van Richard Rogers sterken Haakma Wagenaar in de overtuiging dat een systeemwijziging mogelijk is. Ook in Londen is het gras vast niet zo groen als het lijkt, maar het is fijn om een gepassioneerd pleidooi voor verandering te lezen, opgetekend uit de mond van een architect-ambtenaar. Het kan anders, en architecten hebben hierin een rol te spelen. En Haakma Wagenaar laat, mogelijk onbewust, zien dat werken voor een overheid misschien minder sexy is dan werken op een architectenbureau, maar dat je wel echt iets wezenlijks kunt veranderen.

spread Jaarboek Architectuur in Nederland 2022-2023

spread uit het besproken boek

Het derde en laatste essay is gewijd aan de werkcultuur op bureaus. Eindelijk beginnen ontwerpers te reflecteren op hun eigen arbeidsethos. Want architecten, jullie omgeving bestaande uit niet-architecten – als je die nog hebt – vond al veel langer dat jullie soms idioot lange dagen maken, rare prioriteiten stellen, en constateerde dat het beroep als medewerker op een bureau voor velen geen lange houdbaarheidsdatum heeft. Hoeveel ontwerpers boven de 55+ werken er bij jou op het bureau, bazen en chefs niet meegeteld? In het essay ‘Architects in the NL, are we okay?’ komt ook de marginale positie van de architect in de gehele bouwketen aan bod en in het bijzonder de moeilijke startpositie van jonge architecten met een eigen praktijk. Hoe anders was het vroeger, verzucht de redactie. Ze parafraseren Marlies Rohmer (1957) die in een interview vertelt hoe “op een gegeven moment de ene na de andere goedbetaalde opdracht vanzelf op haar pad kwam”. Hoe “de opdrachten haar inspireerden, omdat ze doorgaans de vrije hand kreeg”. En zo staat er te lezen dat deze generatie niet hun hele studieschuld hoefde terug te betalen. Zonder een spoor van cynisme, het was natuurlijk vroeger beter voor architecten. Ze werden goed betaald voor hun werkzaamheden dankzij de SR (Standaard Regeling) waarin onder meer een honorariumformule voor het ereloon was opgenomen. (Deze is eind jaren negentig afgeschaft vanwege mogelijke claims over kartelvorming.) De universiteiten en academies waren niet overvol, er werden dus minder ontwerpers opgeleid. Bureaus waren kleiner, bureaus met meer dan tien personeelsleden waren op twee handen te tellen. De grond was goedkoper en de bureaucratie was minder stroperig (om misverstanden te voorkomen, dit is geen pleidooi voor minder bureaucratie), waardoor projecten sneller werden gerealiseerd en er bij opdrachtgevers meer geld beschikbaar was voor gecalculeerde risico’s. En tot slot, niet onbelangrijk, de rol van de Rijksoverheid. Er was nog iets dat het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heette, en op het ministerie van Onderwijs en Cultuur werd een actief stimuleringsbeleid gevoerd ter bevordering van de architectuurcultuur. Er was overigens ook veel niet beter, en de hypotheekrente was meer dan 5%. De constatering dat het vroeger beter was, is ook een lichtpuntje: het kan dus anders, socialer en collectiever, als ‘we’ dat willen en elkaar iets gunnen.

Koop het boek en geef het cadeau aan je collega, je opdrachtgever, ter inspiratie – ook als voorbeeld van hoe het niet moet, uit liefde voor de architectuur, en als bewijs dat het anders kan.

Enkele gerelateerde artikelen