Windmolens, elektrische laadpalen, CO2 opvanginstallaties en andere innovaties zullen de wereld redden. Al deze lekker makende beloftes en krantenkoppen zijn niet de oplossing, maar de bulldozers die het probleem vooral weten te verplaatsen. Het is tijd voor een nieuw evenwicht, een leven met minder, want anders wacht ons een minder prettig leven. Dat is het drama dat we onder ogen moeten zien, aldus Bruno Vermeersch.
Fifty fifty. Je weet wel, de beroemde vijftig procent kans of dat gênante getwijfel tussen het halfvolle of toch net iets vaker geciteerde halflege glas. Leeg is immers onze diepste angst waar we het vaakst uiting aan geven. Zo hamsteren we ons suf bij het eerste beste teken van mogelijke schaarste. Demonstreren we of staan we op barricades te schreeuwen als anderen van ons prachtige land gebruik willen maken. We willen nooit minder maar altijd meer: meer geld, meer koopkracht en meer leven. Vol, daar houden we van. Een leven met volle huizen, tassen en uitpuilende koelkasten. Een vol hoofd, een volle agenda, zelfs de volle wegen waarop we rijden, het zijn allemaal tekenen van welvaart en dat het goed met je gaat. Alles goed? Ja zeker. We vragen niet door uit angst voor het ongemak.
‘PIKNIK!’ schreeuwt mijn zoon een verdieping lager. Ik kijk op en hetzelfde moment steekt de wit rode brigade als kapitalistische troepenmacht de brug over en rijdt de consumerende stad binnen. In vijf jaar tijd kon Piknik – ik volhard even in de fonetische uitspraak van mijn drie jarige zoon – steeds grotere stadsdelen in nemen. Het drukte de andere grootmachten van de weg en we geloven dat dit goed is. ‘Ontregelende acties zijn altijd goed’ hoor ik de stille anarchist in mezelf zeggen. Maar is dat effectief het geval? Staren we ons niet blind op alle goede bedoelingen en vergeten we ook hier niet door te vragen. Wat lossen die rijdende voorraadkasten daadwerkelijk op? Vervangen ze mijn voettocht naar de lokale supermarkt of doen ze veel meer dan dat? Mijn schoenzolen slijten immers niet zo snel dat we dit met thuisbezorging moeten compenseren. En hoeveel wagens heb je nodig om die vrachtwagens van de fysieke supermarkt, die inmiddels ook elektrisch zijn, te vervangen. Heeft iemand dat eens goed berekend of stel ik nu de vraag te veel? Ik vroeg het even. Eén Piknik wagen bezoekt twaalf adressen, een vrachtwagen van Albert Heijn bevoorraad drie volledige supermarkten en dus een veelvoud aan huizen. Bovendien, is ons geloof zo sterk geworden dat we daadwerkelijk denken dat de courgettes en bloemkolen te voet in de online winkelmandjes belanden? Natuurlijk komt diezelfde vrachtwagen ook bij het online depot voorrijden. Dus nee, Piknik is niet groener dan de concurrerende supermarkt, maar probeer een gelovige daar maar eens van te bekeren. Je bent voor en anders tegen.
Mag ik je verlossen? Niet Piknik, niet het elektrische wagenpark of de zonnepanelen op ons dak. Niet het geloof in het kapitalisme of de industrie, net zomin het windpark op zee, wat je ook gelooft, de oplossing is de oplossing niet! Want vaak ontleent de oplossing van nu zijn bestaansrecht aan een oplossing uit het verleden en de problemen die we bij deze onder het tapijt vegen. ‘Mogen we dan helemaal niets meer doen?’ is dan vaak de volgende uiterst terechte vraag. De mens gedijt immers bij het vinden van oplossingen maar wees eerlijk, is nooit ontzettend goed geweest in het overdenken van die oplossing. Bijvoorbeeld, als je weet dat in 1830 de eerste elektrische auto reeds aan twaalf kilometer per uur door de straten sjokte, vele malen populairder was dan zijn stinkende evenknie en je nu voor de grootste transitie staat aller tijden, dan had je nooit voor dit pad gekozen en toen een stukje harder voor de elektrische wagen gestreden. Of een ander voorbeeld, als Alexander Parkes in 1859 had geweten dat plastic de allergrootste bedreiging zou worden van onze natuurlijke omgeving is het maar de vraag of hij aan zijn onderzoek vervolg had gegeven. Enzovoort, vliegtuigen, auto’s olie, zelfs het internet het heeft ons véél gebracht, maar hoe bijzonder we ze ook vinden, ze brachten ook veel miserie, waarvan we nu een stuk moeilijker afscheid kunnen nemen.
Was vroeger dan toch alles beter? Misschien, zeker weet ik het niet. Ik ben net veertig, wit, man, gelukkig en getrouwd, vader van drie kinderen, opgegroeid onder de beschermende vleugels van twee opgeleide ouders en uiteindelijk architect geworden. Ik ben iemand die leeft naar het door Leon Battista Alberti opgeschreven ideaal van de homo universalis – een mens kan alles doen als hij maar wil – maar gaandeweg steeds beter ziet wat de impact is van die grenzeloze wil. Ik vond ook altijd werk of het werk vond mij. Ik had altijd een huis om in te wonen, er was altijd eten en altijd geld genoeg om van te leven.
Deze ik woont in heel veel huizen. Hij weet alles en voor alles is een oplossing. Denkt hij! Niets is minder waar. De armste huishoudens weten al veel beter. Sommige zaken kan je simpelweg niet meer oplossen. Nooit meer. Bij één op de elf huishoudens is de rekening al gepresenteerd. Voor hen is rantsoeneren het meest dominante werkwoord in hun leven. Hier niet, hier liggen we wakker van luxezaken zoals het te veel aan werk dat we hebben, de elektrische bakfiets die maar voor de helft is opgeladen, het beste tijdstip waarop we een kinderfeestje moeten organiseren en of we nu eerst de ramen moeten vervangen, de kruipruimte of de zolder gaan isoleren.
Maar toch, hoe pretentieus dit uit mijn geprivilegieerde mond ook klinkt: drama is het einde van de wereld niet! In tegendeel zelfs, er loomt een heerlijke wereld aan de horizon. Niet het biochemisch paradijs vol technologische oplossingen die Aldous Huxley op wonderbaarlijke wijze onder het dreigend gesternte van de Great Depression bij elkaar schreef. Of een wereld gered door windmolens, elektrische laadpalen, CO2 opvanginstallaties en andere innovaties. Al deze lekker makende krantenkoppen zijn niet de oplossing, maar de bulldozers die het probleem vooral weten te verplaatsen. Neem het overtal aan afval dat we vroeger ook al hadden. We moeten er niet trots op zijn, maar toen hadden we nog het fatsoen om het tenminste binnen onze eigen landsgrenzen onder het gras te verstoppen. Nu vaart het schip met de laagste prijs dat afval, maar ook onze afgedankte koelkasten, beeldschermen en auto’s naar de andere kant van de wereld. Duurzaam hoorde ik laatst een accountant dit nog noemen. Duurzaam? Godverdomme, nee! En vergeef me, ik vergrijp me ook nog één keer aan de online supermarkt van een paar alinea’s geleden. Want ook hier is precies dit, dan wel met een kleinere voetafdruk aan de hand. “We verspillen niets!” het is zowat de meest geciteerde doelstelling in strategische visies en dus ook het speerpunt van deze supermarkt. En het klopt ook. Zij verspillen niets, maar een ander wel. Want denk wat je wilt geloven, maar denk vooral niet dat boer Piet ’s nachts met het bestellijstje van Piknik in de hand exact het aantal prei uit de grond staat te trekken? Het weggooien heeft zich buiten hun terrein naar het terrein van de toeleveranciers verplaatst.
Met onze geliefde knuffelpaal, de windmolen is het jammer genoeg niet anders. Tenminste, geliefd nu hij ver weg op zee is komen te staan. In tegenstelling tot de molens op de Kinderdijk, waar jaarlijks vierhonderdduizend mensen over de dijken denderen om zich aan het Unesco erfgoed te vergapen, moet deze nieuwe generatie windmolens met net iets minder applaus door het leven. Door de vorm, waarschijnlijk! Door de schaal, ook! Of door het gebrek aan betrokkenheid, dat helemaal! “Bewoners zeggen nee!” “Megamolens in Noord? Gestoord!” Niet hier, niet daar, vol is vol! En zo lijken we met hakenkruizen en naziposters aan toe, ongewenste migranten en windmolens op één hoop te vegen. Groene energie, ok, windmolens weg ermee! Stampvoetend zijn we er uiteindelijk in geslaagd om onze eigen bedachte oplossing van het door óns zelf gecreëerde probleem van het land naar de zee te verplaatsen. Daar is alles beter. Op zee is er ruimte. Het aanbod wind is er beter én, als ik Pepijn Vloemans uit De Groene Amsterdammer mag citeren, er wonen geen mensen die eindeloos willen procederen! Vooral dit laatste is een kwalijke gedachte wat dit plan tot een diepgroene belofte met een gitzwart randje maakt. We lijken maar niet te beseffen dat we het hier niet over het lenen van een pot mayonaise bij de buren hebben, maar de verschuiving van een volledige energietransitie van herbergzaam land op de ruige zee. Het wordt ons ook niet duidelijk gemaakt.
De kop van het artikel: De hele wereld aan het stopcontact. Het is de titel van datzelfde artikel maar het had net zo goed een partijslogan van de groenen, de slotzin in een televisieoptreden van Frans Timmermans of van een klimaatakkoord kunnen zijn. Alleen is de consequentie van deze belofte simpelweg niet te overzien! Neem New York. Vraag me even niet hoe ik er kwam, maar daar zag ik op een niemendallig beeldscherm aan de voeten van Times Square de ronkende belofte dat New York in 2040 volledig groen zal zijn. Een stad waar dagelijks 4,4 miljoen auto’s door de straten aan de voeten van 257 wolkenkrabbers grazen. Heeft iemand deze groen belofte ooit eens goed berekend?
Terug naar Nederland. Daar wil ik wel even een poging wagen. In datzelfde artikel waarbij we liefkozend aan de voeten van de windmolens gaan liggen, stelt Olof van der Gaag, directeur van de Nederlandse vereniging Duurzame Energie dat we het met zonnepanelen alleen niet zullen redden. Maar klopt deze stelling wel? Reken even mee en bedenk hier steeds bij dat we in 2030 voor de helft en in 2050 volledig emissie loos willen zijn. We beginnen bij het begin. Gedurende de voorbije vijfentwintig jaar gebruiken we in Nederland een vrij constant 3100 Petajoule aan energie per jaar. Om je daar even een beter gevoel bij te geven, daarvoor zou je ongeveer 5 miljard zonnepanelen op jouw dak moeten installeren. Dat is een gebied zo groot als de provincies Groningen, Limburg, Drenthe en Zeeland bij elkaar. Niet zonder toeval de provinciën die in een ver en niet zo ver verleden door het staken van de veen-, steenkool of gaswinning in de steek werden gelaten. Ik moet weer aan Van der Gaag denken en krijg bij dit soort aantallen een knoop in mijn maag. Toch blijf ik proberen. Nederland telt ongeveer duizend vierkante kilometer daken, vierduizend vierkante kilometer toch al bebouwde terreinen en een vergelijkbaar oppervlak aan wegen. Opgeteld is dat de achtduizend vierkante kilometer noodzakelijke bouwgrond voor luifels vol zonnepanelen. Toeval lijkt toch te bestaan. En mocht één van de geadresseerden niet thuis geven kunnen we nog altijd het vrijgekomen grasland van de gehalveerde veestapel overwegen. Radicaal? Misschien, ongewenst, dat zeker. Maar Olof het kan.
Van al deze energie wordt het grootste deel, vijfenveertig procent door de industrie geconsumeerd, achtentwintig door de gebouwde omgeving, eenentwintig gaat aan mobiliteit verloren en zes procent wordt over onze landbouwgronden uitgereden. Niets doet vermoeden dat dit in 2030 of 2050 minder zal zijn, niet nationaal en al zeker niet mondiaal. Dan kom je pas echt in de wereld van de grote getallen waar liever niemand over nadenkt. Of toch? Heel even dan. Wereldwijd wordt 5,3 miljoen Petajoule per jaar geproduceerd en is het de voorspelling dat dit getal door toenemende welvaart in 2030 acht miljoen Petajoule zal zijn. Als je vervolgens weet dat je met één windmolen van 8 Megawatt, de grootste die nu op zee wordt gebouwd 30 Gigawattuur of omgerekend 0,11 Petajoule kan produceren dan zouden we wereldwijd 72 miljoen windmolens weg moeten prikken. Of we zouden op wereldschaal een gebied zo groot als Saoedi-Arabië met zonnepanelen kunnen bezetten. Noem het de zoete wraak voor het fossiele tijdperk dat we achter ons proberen te laten, maar reëel klinkt het niet.
En toch kan en mag je een idee als dit niet loskoppelen van de wereld om ons heen. Nederland niet ten opzichte van Europa en Europa niet ten opzichte van de rest van de wereld. Geen postzegelgedrag! Het is simpel. Een zak snoep kan je namelijk maar één keer verdelen. Natuurlijk kunnen we met het geplande aantal windmolens op Nederlandse bodem het volledige Nederlandse wagenpark elektrificeren. Vrachtwagens en bussen dan even niet meegerekend, en ook bij de NS moeten we er dan in ruil even de stekker uittrekken. Uiteraard prikken we 3.700 windmolens in de zeebodem om de 7,9 miljoen huishoudens van het gas af te helpen, 340 om vrachtwagens en bussen te laten rijden, 750 om het vel van Tatasteel te redden en 40 palen zodat de treinen weer volgens dienstregeling kunnen rijden. Begint het al te dagen? 493 windmolens hebben we nodig voor de tot 2030 geplande datacenters en nog eens 170 voor wat er nu al staat, 10 zodat de corporates het licht op de Zuidas kunnen laten branden en 470 voor alle kantoren door het land. Ook de 27 Nederlandse steenfabrieken scoren verrassend hoog. Met een gasverbruik dat gelijk staat aan honderdvijftienduizend huishoudens heb je daarvoor alleen al 70 windmolens nodig. En ga zo maar door. Uiteindelijk zullen we 28.300 palen moeten planten als we iedereen inderdaad een stekker willen geven. Als je dan bedenkt dat we tot 2030 slechts 2.600 windmolens op zee hebben gepland dan komt de doelstelling van 2050 wel heel snel op ons af.
Natuurlijk kunnen we steeds betere, hogere, snellere en slimmere windmolens produceren. Beter, groter, sterker daar zijn we altijd goed in geweest. Het is alleen weer een bewijs dat we niet in staat zijn om van ons verleden te leren. Waar we bijvoorbeeld aan het begin van de twintigste eeuw maar een stok in de grond moesten steken of de olie spoot tot aan de hemel, kost het ons nu de wereld. Met steenkool en gas was dit net zo. Van de hemel naar de hel. Diezelfde geschiedenis lijkt zich nu in een razend tempo te herhalen waar we geblinddoekt door zelfbehoud en een vleugje goede wil keihard op het groene ravijn afrennen. We plannen en we doen maar. Een torenhoge energierekening, laten we in zonnepanelen investeren! Van het Russisch gas af? Ja, maar eerst moeten we het wel goed voor onszelf regelen. Een label A gebouw? Ja is goed, het zal me zeker en vast wat opleveren!
Zijn we dus niet vooral groen in gedachten? Ik vlieg niet meer, ik eet geen vlees, ik haal mijn aardappelen op de markt. In al deze argumentatie hoor ik mezelf bij veelvoud repeteren. Ik denk ook aan die dame bij de slager die steevast het vlees in haar eigen plastic bakjes laat verpakken. Beste vrouw, het is niet het plastic maar het vlees dat het hem doet. Net zo goed zet het ook geen zoden aan de dijk als je beweert niet meer te vliegen terwijl je de voorbije vijftien jaar toch al met de auto op vakantie ging en lost het niets extra op dat een vegetariër ook vanaf nu geen vlees meer eet of de man zonder rijbewijs ook na 2030 met de trein blijft rijden. Hoe goed je ook bent, het gaat niet om wat we nu al doen, maar om de stap extra die we moeten zetten.
Met cherry-picking, duurzaamheid top tiens of andere klimaatklappers komen we er niet. Enkel een strategie over de ganse lijn zal ons helpen. We zijn alleen verdomd slechte geheelonthouders. Niet meer vliegen lukt ons wel, tot de zon ons in triestige regenmaanden weglokt naar warmere oorden. Of waarbij de kookkunsten van je moeder toch weer tot het eten van vlees verleiden. Het overkwam me laatst, waarbij ik bij het eten van mijn vijfde varkenswangetje een dus half wangloos varken in gedachte van me weg zag rennen. Of die stoere mannen die dry-january of een week zonder vlees maar net overleven. De voorbeelden zijn legio. Vasten, het is een eeuwenoude traditie waarbij we, gesteund door een spel aan regels ons eerst onthouden van al het lekkers om het vervolgens in mum van tijd opnieuw tot ons te nemen. We moeten ongemak altijd met heel veel gemak compenseren. We willen getroost worden voor de straffen die we onszelf geven! Op die manier redden we het niet en wacht er ons een minder prettig leven. Een leven met minder. Dat is het drama dat we onder ogen moeten zien.
Zo is het is geen ramp om vijftig procent minder vlees te eten, de helft zo kort te douchen, minder te werken of een kleiner huis met hetzelfde aantal mensen te delen. Het is oké slechts 1 keer per jaar op vakantie te gaan waar twee in het verleden het absolute minimum was. Nog beter is het om voortaan de impulsief geplande weekendjes weg meteen te schrappen nog voor je ze bedenkt. Ga opnieuw bij je werk wonen of werk waar je woont, fiets meer en ga vaker auto’s delen. Kom niet op voor één autoloze zondag per jaar, of een geflopt spel met even en oneven nummerborden, maar kies bewust voor vijftig procent minder auto’s gedurende het hele jaar. Het lijkt mij geen ramp om het aantal voertuigen van 10,6 miljoen naar de 5,3 miljoen uit 1987 terug te brengen, opnieuw rijvakken te schrappen en bomen op de vrijgekomen parkings terug te planten. Minder kleding, betekent minder kasten, minder kasten, kleinere huizen, kleinere huizen, minder grondstoffen en vooral meer tijd om aan iets anders dan het onderhoud van datzelfde huis te spenderen. Deze kringloop van actie en reactie is de motor die ons dichter moet brengen bij het omslagpunt tot een betere wereld.
Overheid help ons. Betuttel ons! Zelf zullen we het niet bedenken! Rantsoeneer de dataopslag per bedrijf en per huishouden en dwing ons opnieuw gebruik te maken van ons fotografisch geheugen in plaats van duizenden foto’s ergens op een server in opslag. De digitale afvalbergen rijken ondertussen tot aan de hemel. De voetafdruk hiervan is navenant. Maximaliseer het aantal elektrische auto’s en introduceer nu eindelijk eens die kilometerheffing, ongeacht de brandstof. Dwing een stop af op het gebruik van nieuwe staal, beton of zelfs baksteen. Ontmoedig producten uit China. Niet om China maar de klimaatopwarming een hak te zetten. Overtuig ons het vrijgekomen geld opnieuw lokaal te investeren. Want geef toe, vraag en aanbod, het blijkt niet te werken. Ga opnieuw bibliotheken bouwen waar we boeken en kennis delen in plaats van het vullen van al die privé boekenkasten waar miljoenen boeken stof staan te happen. Durf te schrappen. Sloop tankstations, leegstaande om huurders smekende kantoorgebouwen, en alle fastfoodketens. Verbied overbelichte voetbalmatchen in de avonduren en leg koelkasten, stofzuigers en wasmachines aan banden. Verminder de koopkracht, schroef de veertigurige werkweek terug naar vierentwintig. Verplicht ons om minder te werken. Als je minder werkt rij je minder, hebben we opnieuw minder wegen en dus ook auto’s nodig. Verdien je minder, dan koop je ook minder. Dat allemaal bij elkaar bekent minder productie, minder industrie en minder gesleep van grondstoffen die we nog moeten ontginnen. Wat het wel oplevert, is tijd. Tijd om onze sociale structuren af te stoffen en opnieuw meer tijd met elkaar door te brengen. Het is tijd voor een nieuw evenwicht.
Beste overheid doe iets en stel vooral een grens! Stop met het navelstaren en vrijen met elkaars groene gedachtes. Dwing ons. Help ons, niet tot het einde der dagen, maar precies tot dat punt waar een leven met veel minder gewoon vanzelfsprekend wordt. Stuur ons voorbij dat punt vanaf waar alles behalve het leven zelf exponentieel gaat. Vanaf waar veranderingen elkaar ten goede versterken! De gordel, het rookverbod of recenter de vaccinatieplicht, het is je al eerder gelukt.
Doe je dit nú niet dan zal er nooit wind of zon genoeg zijn in ons leven.