Iedere zichzelf respecterende organisatie die iets met ruimtelijke ordening en ontwerp te maken heeft, bracht in de afgelopen paar jaar een toekomstverkenning, scenariostudie, roadmap to the next – hier gewenste term invullen – of vergezicht op de kaart van Nederland uit. Maar wat hebben al deze studies met elkaar gemeen, waar gaan ze gezamenlijk maar los van elkaar heen? En wat wordt er eigenlijk verwacht van de lezers die in toenemende mate door die visionaire bomen het toekomstbos niet meer zien?
Wie zich met ruimtelijke ontwikkelingen bezighoudt – en daarnaast een groeiende groep uit aanverwante disciplines die een ruimtelijke dimensie blijken te hebben (economie, natuur, sociologie) – heeft ze ongetwijfeld voorbij zien komen, online en in de krant: toekomstverkenningen, visies, scenariostudies en roadmaps voor de ruimtelijke ordening in Nederland. Het is op zich niet meer dan een revival van een Nederlandse gewoonte. In de tijd van de Vierde Nota (jaren 80 en 90) werd er ook aardig wat in de glazen bol gekeken, onder andere per politieke stroming in Nederland Nu als Ontwerp. In 2010 besloot kabinet Rutte I echter dat Nederland af was, er geen rijksvisies op de ruimte meer nodig waren en de provincies de rest wel konden managen, een vergunninkje hier en een beetje onderhoud daar. Al na een decennium bleek dit een illusie: Nederland loopt enorm achter met allerlei transities en zowel provincies als de private sector schreeuwen om een duidelijke toekomstvisie. En die krijgen ze. Een groot verschil met toen is dat het er nu wel heel veel zijn en met onduidelijke onderlinge samenhang. Destijds fungeerde het ministerie van VROM (ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu) als centraal zenuwcentrum, nu poppen de visies gevraagd en ongevraagd op.
De toekomstkluwen
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) presenteerde recent een toekomstverkenning met vier normatieve scenario’s (gebaseerd op waarden), die een mix zijn van de trendscenario’s van de economie – Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving (WLO) – en ideeën over hoe Nederland daarop zou kunnen reageren. PBL kan de vele aanvragen voor workshops over deze scenario’s nauwelijks bijbenen. Het College van Rijksadviseurs organiseert sinds een paar jaar toekomstateliers over NL2100, waarin onderzoekers, ontwerpers en stakeholders uit overheid en bedrijfsleven ruimtelijk vooruitdenken, bijvoorbeeld over de zeespiegelstijging.
De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, het Centraal Plan Bureau en de onafhankelijke provinciaal adviseurs ruimtelijke kwaliteit (PARK) brengen adviezen uit over grootschalige ontwikkelingen, strategieën en trends. Dit is allemaal door de overheid gefinancierd, en gebeurt met een grote mate van intellectuele en academische vrijheid.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is zich als opvolger van het in 2010 opgeheven VROM gaan profileren met onder andere een NOVI (Nationale Omgevingsvisie), de uitwerking daarvan in ‘ruimtelijke puzzels’ van de NOVEX, ruimtelijk beleid in de Nota Ruimte en programma’s als MooiNL. Andere ministeries, provincies en gemeenten doen intussen ook hun best om hun ruimtelijke visies voor 2040, 2050 en daarna te updaten en uit te werken. Zelfs het Ministerie van Economische Zaken presenteerde recent een perspectief met een ruimtelijke component. Waar Europa lange tijd geen ruimtelijk beleid voerde, is nu No-Net-Landtake in de maak, waardoor lidstaten straks zuiniger met hun bouwgrond om moeten gaan. Ook de lokale overheid heeft behoefte aan visie, ondanks de toenemende uitvoerende taken, zie bijvoorbeeld de Roadmap Next Economy van Metropoolregio Rotterdam Den Haag uit 2016.
De ontvangst van de talloze verkenningen is op het eerste gezicht vergelijkbaar: een presentatie met borrel en een foto van een bewindspersoon die het rapport aanneemt en belooft er iets mee te doen. Wat er daadwerkelijk gebeurt met toekomstverkenningen varieert nogal. In het boek New Dutch Worlds constateert Christian Salewski dat verkenningen door te hoge ambities of misplaatste toepassingen vaak op niets uitlopen. Kaarten zijn voor ruimtelijke verkenningen onvermijdelijk, maar kunnen leiden tot een rel, neem bijvoorbeeld de recente stikstofkaart, die bij de agrarische sector werkte als een rode lap voor een stier. Laatst maakte ik het zelf mee met een kaart van logistieke gebiedstypen, een hulpmiddel dat door de logistieke sector gezien wordt als een te strak keurslijf en door landschapsbeschermers als een te ruime vrijbrief voor verdozing. Het mocht volgens sommigen vooral niet openbaar worden gemaakt want dan zouden de ontwikkelaars ermee aan de haal gaan en de burgers ermee gaan protesteren.
Een slecht passende legpuzzel
Toen de Archined-redactie me vroeg om deze kluwen in zo’n 1500 woorden wat te ontwarren en aan te geven hoe deze machinerie van toekomstdenkers aangestuurd wordt, was mijn reactie: dat kan niet. Toch blijft de kwestie me bezighouden en het is ook een verklaring van de gemoedstoestand die ik aantref bij veel beleidsmakers. Die worden bedolven onder stapels NOVEX-papier en proberen een puzzel te leggen die niet lekker past. Er moet simpelweg te veel in te weinig ruimte. De crux van de toekomstverkenningen is dan ook niet het doen van de juiste voorspellingen, maar het stellen van de juiste prioriteiten.
Illustratief van de kluwen zijn de vele conflicten en mismatches tussen de visies onderling. In een wereld waarin we in 2030 honderdduizenden nieuwe woningen moeten hebben gebouwd, is het heel logisch om grote zeehavens in Rotterdam en Amsterdam te transformeren tot woonwijken. Maar in een wereld waarin Nederland in 2050 zijn eigen materialen moet hergebruiken en recyclen, en een groot windmolenpark op zee moet onderhouden, zijn deze havens te kostbaar om op te geven. In de wereld van No-Net Landtake mogen we bovendien geen extra open ruimte opofferen ten koste van landbouw en natuur. Bedenk daarbij dat achter elke visie of scenario ook een bepaald perspectief zit op de private en publieke belangen, bijvoorbeeld speculerende grondeigenaren.
Het is verleidelijk om de toekomst te zoeken bij de overheid die de taak heeft om al die belangen netjes af te wegen. De private sector blijkt echter veel sneller in het produceren van visies en roadmaps die naar een bepaalde toekomst moeten leiden. Het was Shell die aan de wieg stond van scenarioplanning methodes in de jaren vijftig om mogelijke geopolitieke shocks in kaart te brengen, nog voordat de Nederlandse overheid daaraan toe was. Terwijl de overheid dit voorjaar nog vrijblijvende ateliers en expertsessies organiseerde over landbouw- en klimaatbeleid, kwamen Shell en Deloitte met een Roadmap for Decarbonization, samen met honderd ‘industry leaders’ uit Europa. Let op: dit is puur gemaakt vanuit een eigen agenda, bijvoorbeeld om het belang van biofuels en waterstof te agenderen. Maar de rapporten liggen er wel en reken maar dat hiernaar geluisterd wordt in Den Haag en Brussel. Zo hebben banken, belangengroepen van economische sectoren en politieke partijen ook denktanks die regelmatig een sterk gekleurde verkenning of trendrapportage uitbrengen om de toekomst te duiden. Neem de stikstofvisie van Remkes (Niet alles kan overal), waarop een technocratisch alternatief kwam van de landbouwsector (Perspectief voor de boer), waarop milieuorganisaties weer zeiden: “luister naar de wetenschap, niet naar trekkers.” In het maatschappelijk debat woedt er dus een strijd tussen ideeën die het nieuwe paradigma zullen bepalen.
Invloed
Als de toekomst een constructie is, gedreven door visies met talloze belangen en agenda’s, hoe kan je dan nog goede beslissingen nemen? Science-fiction schrijver William Gibson kwam in 2003 met een verontrustend idee: “We have no future because our present is too volatile. […] We have only risk management.” Als we de ontwikkelingen niet meer overzien, wordt het volgens de schrijver aantrekkelijk om dan maar naar een AI-systeem te luisteren, die patronen herkent in de data. Maar zo’n black-box is in onze democratie niet acceptabel. We willen immers een open gesprek over de toekomst, ook al is die niet 100% maakbaar, maar op basis waarvan? In 2022 verenigden ontwerpers, vaak medeauteur van eerdergenoemde studies en visies, zich in Platform Ontwerp NL. Ook zij leken het overzicht kwijtgeraakt. Bij dit ‘loket’ kunnen overheden aankloppen als er behoefte is aan ontwerpkracht, bij uitstek een discipline die integraal kijkt. Een actie van het platform is bijvoorbeeld het maken van een gestructureerde quickscan van recent ontwerpend onderzoek. Dit helpt mogelijk om de toekomstkluwen te ontwarren. De toekomst, ook van de ruimte, is echter niet altijd een ontwerpvraag, stelden Peter Pelzer en Maarten Hajer eerder op Archined: “we kunnen ons niet uit de problemen tekenen”. En wie de regie neemt in het verkennen van de ruimtelijke toekomst in Nederland, is ook nog steeds onduidelijk.
Hoewel er best een hoop verschil zit tussen visiedocumenten als die hierboven, gaat geen ervan waarschijnlijk direct leiden tot concrete grote beslissingen door een minister. Ze beïnvloeden wel de besluitvorming in Nederland op een indirecte manier, door een bepaald klimaat of vibe te creëren met een aantal sleutelconcepten die vervolgens steeds terugkomen in het debat, zoals klimaatbestendig bouwen. Hierin reageren nieuwe rapporten weer op eerdere rapporten en worden er Kamervragen over gesteld: waarom heeft de regering hier nog steeds niets aan gedaan? Daarmee maken ze langzaam de geesten rijp om gaandeweg in politiek, ontwerp, regelgeving en uitvoering, andere keuzes te maken.
De vraag is dus niet welk rapport de minister al dan niet naast zich neer kan leggen. Een relevantere vraag is: welke rapporten door de mensen rondom bijvoorbeeld Hugo de Jonge steeds weer opnieuw op de vergadertafel zullen worden gelegd. Dat wordt onder andere beïnvloed door (plots) groeiende politieke urgentie, zoals de mogelijkheid te scoren op de energietransitie of het verkleinen van de woningnood. En doordat een wenkend perspectief dat in zo’n visie of scenario geboden wordt toevallig goed past bij de kleur van de coalitie, bijvoorbeeld het idee van ‘groene groei’ of ‘elke regio telt’. Het komende jaar zullen we tijdens de campagne en formatie dus ook weer een hoop cherrypicking uit rapporten zien.
Mindset van het toekomstdenken
Uit bovenstaande zou je misschien denken dat het ontwikkelen van toekomstvisies weinig zin heeft en uiteindelijk verzandt in het normale politieke gekonkel. Niets is minder waar. De beleidsmachine is verkrampt geraakt door narratieven die stellen dat we de huidige wereld kunnen handhaven (oplossen van het stikstofprobleem zonder verkleining van de veestapel), of zelfs terug kunnen naar een fantasiewereld van rond 1950 (zogenaamd zonder migranten). Factchecken heeft hierop helaas maar weinig invloed. Om weer vrij beslissingen te kunnen nemen is een nieuwe mindset nodig. Floris Alkemade noemt dit ‘goesting voor de toekomst’, met het idee dat verandering en het opgeven van het huidige niet erg hoeft te zijn als je tegelijk een voorstelling kan maken van een wenselijke toekomst. Dit is misschien wel het krachtigste tegengif tegen populisme.
Leren denken in onzekerheden en scenario’s, leven met beperkingen in het mogelijke, concessies doen in het wenselijke, en wennen aan andere landschappen, zit minder in de menselijke natuur dan kortetermijndenken. We kunnen het wel leren. Het leren en stimuleren van toekomstdenken is dan ook de grootste verdienste van alle genoemde visies en verkenningen bij elkaar, in plaats van hun directe toepassing. Hun onderlinge tegenstellingen zijn voer voor het democratische debat, waarin hopelijk de lange termijn en belangen van alle Nederlanders worden meegewogen en hun (ruimtelijke) concepten een rol gaan spelen in de definitie van nieuwe projecten. Veelzijdigheid is bij toekomstdenken een kracht, net zoals het IPCC uitgaat van duizenden modellen en onderzoeken om consensus te bereiken over klimaatverandering. Om een idee te krijgen, het IPCC heeft 195 panelleden. Ook onze toekomstkluwen wijst een bepaalde kant op. Het duiden daarvan is niet aan mij maar een grote collectieve klus. Gezamenlijk bepalen we het klimaat waarin de ruimtelijke beslissingen worden genomen, met de juiste concepten en argumenten. Klopt daarin nog iets niet, maak er dan vooral nog een nieuwe verkenning bij.