Volkshuisvesting moet weer prioriteit nummer één worden waarvoor stevige beslissingen nodig zijn op taaie beleidsterreinen. De randvoorwaarden die huidige praktijken blijven faciliteren en nieuwe verhinderen moeten worden beïnvloed. Politieke betrokkenheid van ontwerpers is hierbij nodig, stellen Mark Minkjan en René Boer.
De wooncrisis zal in rap tempo verergeren. Ondanks de al genomen maatregelen loopt het aantal verwachte opleveringen van nieuwbouwwoningen voor de komende jaren terug, stijgen de huren van vrije sectorwoningen in rap tempo en worden in de grote steden praktisch geen sociale huurwoningen meer toegewezen aan mensen zonder een specifieke voorrangsregeling. De prijzen van koopwoningen zijn ondanks enige fluctuaties en de stijgende rente nogal altijd torenhoog en voor steeds meer mensen onbetaalbaar. Voor jongeren raakt een eerste woning, of het nu koop of huur is, steeds verder uit zicht. Het is een somber vooruitzicht, met als enige lichtpunt dat de urgentie van het probleem inmiddels breed gedeeld wordt.
Voor daadwerkelijke oplossingen moet op landelijk niveau volkshuisvesting weer prioriteit nummer één worden waarbij stevige beslissingen nodig zijn op taaie beleidsterreinen zoals financieringsstructuren, grondpolitiek, bouwregelgeving en allerhande fiscale bepalingen. Dit zal niet gebeuren zonder aanhoudende druk vanuit het maatschappelijk middenveld waar jongeren hun stem alvast luid hebben doen klinken en tot op zekere hoogte ook gehoord worden. Het ontwerpveld is echter nog relatief onzichtbaar in deze crisis, zoals Arna Mačkić en Teun van den Ende al benoemden in het Jaarboek Architectuur in Nederland 2022-2023. Gelijktijdig valt de vakgemeenschap uiteen in een race naar de bodem, strijdend om de mager betaalde uitwerking van conventionele vastgoedproducten. Het is tijd dat ontwerpers hier zelf verandering in brengen. Niet door zich nog meer in te graven in loopgraven van hun eigen professie, maar door zichzelf en hun handelen (weer) maatschappelijk en politiek te positioneren.
Gelukkig zijn er de laatste jaren ook verschillende ontwikkelingen gaande, ontwikkelingen waar weer fundamenteel over ruimtelijke ordening wordt nagedacht en voorbij de status quo van de woningmarkt wordt ontworpen. Een groeiend aantal bureaus is bezig met ontwerpend onderzoek en het ontwikkelen van nieuwe plannen binnen de programma’s Mooi Nederland en NOVEX in aanloop naar de nieuwe Nota Ruimte, ook al is er van een publiek debat over de plannen nauwelijks sprake. Het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie rolt ondertussen het Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp uit, waarin binnen het traject Anders Werken Aan Wonen coalities van bureaus, overheidsinstanties en zelfs activistische collectieven gewerkt wordt aan het uitdenken van nieuwe ideeën, typologieën, ontwikkelmodellen en eigendoms- en zeggenschapsvormen. Daarnaast is recent vanuit het ontwerpveld Platform Woonopgave gelanceerd met een kritische analyse van de wooncrisis en de oproep aan ontwerpers zich te committeren aan een “inclusieve, betaalbare en toekomstbestendige volkshuisvesting”.
Voortbouwend op deze ontwikkelingen zijn er uiteenlopende manieren waarop ontwerpers hun maatschappelijke en politieke positionering kunnen vormgeven en realiseren. Cruciaal daarbij is het denken over, en opbouwen van een zekere machtspositie. Naast het bestaan van de gevestigde politieke macht en de (daarmee samenhangende) economische macht van marktpartijen in de ruimtelijke sector benoemt voormalig Rijksbouwmeester Floris Alkemade het belang van een ‘derde macht’: de collectieve denkkracht van ruimtelijk ontwerpers die “de dominantie van het marktdenken en de politieke waan van de dag doorbreekt”. De klemtoon zou daarbij volgens ons ook moeten liggen op de uitingen van die derde macht in het publieke domein, zodat het professionele cirkels ontstijgt. Niet alleen wordt hiermee de relevantie van ruimtelijk ontwerp getoond, het kan ook mensen en groeperingen mobiliseren om zich in te zetten voor een bepaalde ruimtelijke visie of extra gewicht geven aan politieke bewegingen die zich nu al hard maken voor alternatieven.
De vraag is hoe ruimtelijk ontwerpers die derde macht kunnen ontwikkelen op een manier die ook daadwerkelijk invloed heeft en niet alleen verwordt tot een stapel mooie onderzoeksprojecten, om vervolgens toe te zien dat er enkel eengezinskoopwoningen worden gebouwd waarvan er verhoudingsgewijs al (veel) te veel zijn. Het hoognodige ontwerpdenken zal niet via de traditionele opdrachtgevers tot bloei komen en zelfs de veelal door de rijksoverheid (indirect) gefinancierde ontwerpend onderzoekstrajecten zijn waarschijnlijk niet toereikend omdat ze vaak het speculatieve niet lijken te ontstijgen, in plaats van te hopen op een plek aan tafel moeten ontwerpers zich meer op andere manieren laten gelden dan alleen als dienstverlener aan – veelal conservatieve – marktpartijen voor wie toch echt financiële winsten voorop blijven staan. Zaken als betaalbaarheid, toegankelijkheid, woonkwaliteit, lage CO2-uitstoot, biodiversiteitsgroei en water- of bodemregeneratie worden door de meeste marktpartijen pas serieus opgepakt als daarvoor duidelijke regelgeving of belastingdruk wordt ingesteld. Door zelf initiatief te nemen binnen en buiten het vakgebied, door vernieuwende coalities te smeden en door ruimte op te eisen in het publieke domein zou deze ‘derde macht’ zich publiekelijk kunnen manifesteren en aan invloed kunnen winnen.
De randvoorwaarden die huidige praktijken blijven faciliteren en nieuwe verhinderen moeten worden beïnvloed. Politieke betrokkenheid van ontwerpers is hierbij nodig, ook buiten wat doorgaans als hun professionele domein wordt gezien. In de eerste plaats is het van groot belang dat ontwerpers zich politiek uitspreken en daarmee naar buiten treden. Dat kan op allerlei manieren, maar om te beginnen moet dat met elkaar. Het is tijd voor nieuwe culturele en politieke bewegingen, stromingen, allianties en vakbonden die zich politiek manifesteren met eigen agenda’s, maatschappelijke vergezichten en eisenpakketten, ver voorbij de veelgehoorde klaagzang over de uitgeklede rol van de ontwerper in het bouwproces – laat liever zien wat ontwerpdenken vermag. Deze politieke organisatievormen kunnen zich ook weer tot bestaande politieke structuren verhouden, waarvan de aankomende Tweede Kamerverkiezingen natuurlijk een logisch vooruitzicht zijn. Als ontwerpers nu al georganiseerd waren geweest, had er de afgelopen zomer meegeschreven kunnen worden aan de verkiezingsprogramma’s.
Daarnaast vindt politieke beïnvloeding niet alleen plaats in de traditionele politieke arena’s maar ook op straat. Ontwerpers zouden zich, vanuit hun eigen organisatievormen, meer kunnen verbinden met en ondersteuning kunnen verlenen aan grotere bewegingen die door middel van protesten en disruptieve acties bijdragen aan publiek debat, zoals het Woonprotest of Extinction Rebellion. Zoals klimaatwetenschappers de klimaatbeweging van extra geloofwaardigheid voorzien zouden (bekende) ontwerpers de wanhopige maar strijdbare jongeren van het Woonprotest een steun in de rug kunnen geven door naast hen te gaan staan op straat en in de media. Ruimtelijk ontwerpdenken kan deze bewegingen verder helpen om complexiteit inzichtelijk te maken en veelzijdige oplossingsrichtingen te formuleren, ver voorbij simpele mantra’s als ‘bouwen, bouwen, bouwen’. Ook het zelf vormen van een collectieve stem of het vaststellen van een collectieve agenda door middel van nieuwe bewegingen of organisatiestructuren kan de invloed van ruimtelijk ontwerpers verder vergroten. Op dit moment worden vrijwel altijd vertegenwoordigers van Neprom of Bouwend Nederland geïnterviewd voor inzichten over de woningmarkt, er zijn geen gezaghebbende vertegenwoordigers uit de ontwerpsector met een duidelijke agenda die aan het woord komen (op een enkele keer het College van Rijksadviseurs na). Politieke organisatie kan hierin het verschil maken.
Om de machtspositie van ontwerpdenkers verder op te bouwen moeten ontwerpkrachten worden gebundeld en is een breder verhaal nodig. Daarvoor moet de juiste kennis vrij beschikbaar zijn, breed gedeeld worden en op de juiste plekken terechtkomen. In de wereld van biobased architectuur en coöperatief ontwikkelen zien we ontwerpers en gemeenschappen veel best practices, contacten, juridische uitwerkingen, bouwmethoden en ontwerpdetails uitwisselen vanuit een geloof in iets beters. Vincent van der Meulen van Kraaijvanger Architects publiceerde de richtlijnen voor Bouwen met een Positieve Footprint (2022) en LEVS deelt haar Carbon Based Design-methode, om uitstoot tijdens het ontwerpproces meetbaar te maken, kosteloos in een publicatie. Marieke Kums, Carolin Koopmann and Ina Kapitola maken op basis van onderzoek naar coöperatief wonen in Duitsland en Nederland een handboek voor organisatie, financiering en ontwerp van coöperatieve woonprojecten, en Platform Woonopgave werkt aan een groeiend en toegankelijk verhaal over de impasses in het huidige woonsysteem en schetst oplossingsrichtingen voor de Nederlandse woonopgave die alle architecten in hun werk vrij mogen gebruiken.
Een dergelijke houding is relatief nieuw in een individualistische, competitieve sector waar publieke uitingen doorgaans uit zelfpromotie bestaan. Het normaliseren van vrije kennisdeling, bijvoorbeeld via creative commons licenties, kan een enorme stimulans zijn voor het sneller laten circuleren en uiteindelijk realiseren van nieuwe ideeën. Hoewel het begrijpelijk lijkt dat bureaus uit zelfbehoud kennis zo veel mogelijk binnenshuis houden, is dit juist funest voor de kennisontwikkeling van de sector zelf, en als gevolg daarvan voor de maatschappelijke positie van de ruimtelijke ontwerpers. Niet in de laatste plaats zijn financiële en economische berekeningen waardevol, alsook innovatieve rekenmethoden die brede waardebepalingen meenemen zodat argumentaties voorbij gangbare vastgoedlogica (en -termijnen) kunnen worden ontwikkeld.
Naast politieke zelforganisatie en het delen van kennis is een proactieve en gepolitiseerde houding van groot belang. Ontwerpers zouden minder moeten wachten op een opdracht maar ervoor zorgen dat ze eerder aan tafel zitten met gemeenten en andere partijen die de kaders voor gebiedsontwikkeling of voorschriften voor nieuwbouw of verbouw bepalen. Lokale inspraak kan hiervoor een weg zijn, maar ook ongevraagd plannen voorstellen, studies die de opgave voor een wijkontwikkeling voorbij de conventionele praktijk brengen en het aandragen van best practices; en misschien is de invloed van een ontwerper wel groter in dienst van een overheid of aan tafels waar normering en wetgeving wordt opgesteld. Daarnaast kan een vergelijkbare houding ingezet worden om ervoor te zorgen dat toekomstige bewoners meer zeggenschap in een ontwikkeling of uiteindelijke woonsituatie krijgen. Het ontwerp van een inspraakproces, de juridische vorm, de manier van communiceren zijn bepalend voor de betrokkenheid dan wel uitsluiting van individuen, groepen of toekomstige generaties bewoners in een woonomgeving. Daarmee wordt zeggenschap politiek.
In het huidige kantelmoment in de geschiedenis is het noodzakelijk dat afscheid wordt genomen van bepaalde culturele gewoontes, zo ook in de bouwcultuur. De actieve weigering om aan bepaalde opdrachten of praktijken mee te werken en hierover vervolgens te communiceren kan een sterke en invloedrijke handeling zijn, in tegenstelling tot het passief voorbij laten gaan van een opdracht of manier van werken. Vierhonderd nieuwe eengezinswoningen in de polder? Het weglaten van betaalbare woningen? Het minimaliseren van woonkwaliteit? Sloop van nog bruikbare gebouwen? Tijdelijkheid als kunstmest voor vastgoedwinst en gebiedsontwikkeling? Door hierover stellig publiekelijk positie in te nemen kunnen geldende normen en waarden veranderen.
Verandering is niet eenduidig en zo ook niet de houdingen, rollen en handelingen die ontwerpers zich kunnen aanmeten om de derde macht te vormen die nodig is om bestaande instituties tot koerswijziging te brengen. Dit is hét moment om de ontwerpsector te politiseren, de significantie van ontwerpdenken te tonen, en samen te werken aan het oplossen van de wooncrisis om tegenwicht te bieden aan cynisch marktdenken en onjuiste dogma’s en met vernieuwende, inclusieve, betaalbare en duurzame oplossingen te komen.