De wereldwijde klimaatverandering vraagt om een andere omgang met het Nederlandse landschap. Een die getuigt van een geografisch realisme dat redeneert vanuit de draagkracht van het bodem- en watersysteem. Een ruimtelijke ordening die zich opnieuw verhoudt tot de topografie van onze delta, zoals we dat al eeuwen deden, zo leert de Historische Atlas van Nederland. Hoe ons land in 2000 jaar is ingericht van Reinout Rutte.
We schrijven de start van het tweede decennium van deze eeuw. De politieke marginalisering van de nationaal ruimtelijke ordening was al in volle gang en gelijktijdig vertaalden de gevolgen van de financieel-economische crisis zich in forse vraaguitval op de woningmarkt en een crisis in de vastgoed- en bouwsector. Beide ontwikkelingen grepen ongelukkigerwijs in elkaar en vormden de humuslaag waarop de idee dat de ordening, inrichting en vormgeving van ons land nauwelijks nog aandacht behoefde, kon opbloeien. We zouden ons in een fase van het groot en klein onderhoud bevinden. Van serieuze interventies in de ruimte zou geen sprake meer zijn. Ambitieuze en dure beleidsdoelen op dit vlak waren niet langer aan de orde. De eventuele kleinschalige transformaties van stad en landschap konden prima door lagere bestuurlijke niveaus worden afgehandeld. Daarbij hoefden provincies en gemeenten, conform de neoliberale dogmatiek, slechts de marktdynamiek te faciliteren. De ruimtelijke ordening stond immers ten dienste van de BV Nederland. Planologisch pragmatisme nam de plaats in van het ooit zo breed gedeelde geloof in de maakbaarheid van onze topografie.
De notie dat Nederland af is en geen ruimtelijke inspanning meer behoeft, kan achteraf niet anders dan als een collectieve vorm van amnesie worden bestempeld. De geleidelijke ontmanteling van de ruimtelijke ordening én het afschalen van plannenmakerij staan immers haaks op onze geschiedenis. Die geschiedenis is sterk vervlochten met een eeuwenlange cultuur van land maken, inrichten, ordenen en vormgeven. Of, zoals politicus Herman Tjeenk Willink het in zijn boekje Groter denken, kleiner doen (2018) treffend formuleert: “Nederland kan alleen worden gekend door zijn ruimtelijk verleden: de verdediging tegen het water, de stedelijke planning en de inrichting van nieuw land.” (p. 108)
Dat Nederland grotendeels door mensenhand is gemaakt, blijft – zeker internationaal bezien – een tamelijk uniek feit. Onze identiteit, hier opgevat als het zelfbeeld dat wij koesteren én het beeld dat anderen van ons hebben, is niet voor niets sterk verbonden met de activiteit van het plannen, inrichten en cultiveren van land in de zompige delta van Maas, Rijn en Schelde. De bijzondere condities van bodem en water hebben een bepalende invloed gehad op hoe we onze delta hebben ingericht. Sterker nog, volgens Reinout Rutte, stads- en architectuurhistoricus en auteur van de Historische Atlas van Nederland, zijn het de (kleine) hoogteverschillen en de daarmee samenhangende grondsoorten (zand, löss, klei, veen) die het landschap vorm geven.
Om de diversiteit aan gronden voor menselijk gebruik te kunnen benutten, moesten deze worden ontgonnen. En elke grondsoort vroeg om een specifieke inrichting en organisatie. In het westen van Nederland leidde de moeizame ontginning van veengrond en vruchtbare klei tot een zeer dynamische wisselwerking tussen mens en water. Eén die ruimtelijk expressie heeft gekregen in een bijzonder iconisch cultuurlandschap, dat we tot op de dag van vandaag koesteren. We staan ons er niet voor niets voor op het feit dat we een land zijn van dijken, polders, ontginningen, gemalen, sloten, geulen, boezems en vaarten. Een vlak land, waarin het landschap geen ornament is, maar – letterlijk – als fundament dient, de basis van ons bestaan.
In dit licht bezien is ruimtelijke ordening en inrichting geen luxe of vrijblijvende zaak, maar een vrij existentiële handeling. Wie het in onze streken nalaat zich te wapenen tegen het wassende water ondergraaft immers zijn bestaan. Het holocene deel van Nederland is feitelijk één grote, landschappelijke prothese, zoals landschapsarchitect Dirk Sijmons het ooit treffend uitdrukte. Deze kunstmatige constellatie vergt voortdurend aandacht en onderhoud, wil ze niet wegzakken in de Noordzee, feitelijk de enige echte wildernis die wij kennen.
Hoewel de kunstmatigheid van het landschap in onze collectieve beeldvorming voorbehouden lijkt tot het laaggelegen westen van Nederland blijft ze er zeker niet toe beperkt, zo laat de Historische Atlas van Nederland mooi zien. In weerwil van haar arcadische imago is het hoger gelegen, pleistocene deel van ons land minstens zo kunstmatig van karakter. Alleen is die kunstmatigheid pas vanaf de laatste decennia van de negentiende eeuw ontstaan door de grootschalige ontginning van de woeste gronden. Deze uitgestrekte gebieden, door historicus Auke van der Woud ooit bestempeld als ‘het lege land’, evolueerden in relatief korte tijd tot proefveld voor een meer omvattende bemoeienis van de overheid met de inrichting van het landschap.
Als gevolg van de introductie van de kunstmest, konden de voedselarme, vrij schrale zandgronden productief worden gemaakt voor grootschalige en intensieve landbouw. Heide, veen en moeras maakten plaats voor strakke landbouwpercelen, productiebos, afwateringskanalen en rechte wegen. De voor deze operatie opgetuigde ‘ontginningsmachinerie’ werd na de Tweede Wereldoorlog ingezet voor grootschalige ruilverkaveling en later landinrichting, dat grote delen van datzelfde zandlandschap opnieuw (en radicaal) reorganiseerde ten behoeve van de voedselproductie.
De kaarten en foto’s in de Historische Atlas van Nederland tonen op indringende wijze dat de naoorlogse wederopbouw van stad en boerenland het resultaat zijn van omvangrijke staatsinterventies in de ruimtelijke orde. De aanleg van rijkswegen, nieuwe polders, uitbreidingswijken en de Deltawerken getuigen daarvan. Met behulp van planning en technologie kregen naoorlogse maakbaarheidsidealen een stevige grip op de topografie van ons land. Waar de ontginning en inrichting van het landschap lange tijd een vrij ingewikkelde stap-voor-stap activiteit vormden, resultaat van een moeizame strijd tegen de natuurlijke condities van bodem en water, werden diezelfde condities nu vrij eenvoudig gemanipuleerd ten gunste van een snel groeiende economie en samenleving.
Als gevolg van de meer ingrijpende, systematische en grootschalige interventies in de ruimtelijke orde is de samenhang tussen grondsoort, ontginning, inrichting en beheer in de loop van de negentiende en vooral twintigste eeuw minder vanzelfsprekend geworden. Door de inzet van techniek (denk aan drainage, egalisatie, ophoging van dijken) kunnen steeds meer functies – letterlijk – ‘los van de grond’ worden georganiseerd. De globalisering van de economie, met zijn digitale netwerken, relativeert de voorheen zo innige relatie tussen grond en gebruik nog verder. Hypermoderne vormen van data-opslag en logistiek bewijzen dat. Ze kunnen werkelijk overal in het landschap verschijnen. Niet de conditie van bodem of water, maar de strategische positie in netwerken en ketens bepalen de locatiekeuze.
Hoe verder je als lezer vordert in de Historische Atlas van Nederland, hoe meer je merkt dat de in de ruimtelijke ordening veelgeroemde ‘lagenbenadering’ langzaam maar zeker op zijn kop wordt gezet: niet de laag van de bodem en ondergrond, maar die van de netwerken en het gebruik (occupatie) worden in de loop van de tijd steeds bepalender voor de inrichting van ons land. Sterker nog, in steeds meer gevallen wordt de ondergrond aangepast aan het economisch gebruik, in plaats van andersom. Het ontstaan en de vorm van nieuwe wijken, industriezones en agrarische landschappen kent vandaag de dag dus lang niet altijd meer een directe relatie met de fysieke ondergrond.
Na een tijdperk van geografisch determinisme, lijken we beland in een tijdperk van geografisch relativisme of laisser-faire. Maar schijn bedriegt. De ruimtelijke inrichting van ons land wordt geconfronteerd met een uitdaging van formaat: wereldwijde klimaatverandering. Die drukt ons opnieuw met de neus op de bodem (en in het water). De weersextremen die het gevolg zijn van klimaatopwarming zetten het historisch geplande, ruimtelijk systeem van onze delta onder hoogspanning. Door eigen toedoen hebben we dat systeem te strak afgesteld, met nauwelijks marge voor adaptatie. Klimaatverandering legt feilloos bloot dat we de logica van de ondergrond uit het oog zijn verloren. Verzilting, verdroging en verzakking tasten het bodemsysteem aan.
We komen erachter dat de maakbaarheid van ons landschap, gebaseerd op een ongekend vertrouwen in technologie, op fysieke en ecologische grenzen stuit. Niet alles blijkt plooibaar naar onze economische gebruikswensen. Zo zorgen de ver doorgevoerde ontwatering en het steeds aanpassen van polderpeilen voor oxidatie van veen en (extra) CO2 uitstoot, kampen steeds meer landbouwgebieden door oprukkend zeewater met verzilting en hapt de natuur op de zandgronden naar vocht door steeds drogere zomers en de extra claims op grondwater voor de landbouw en drinkwatervoorziening.
De externe klimatologische invloeden, de veelheid van ruimtelijke claims voor wonen en werken die het gevolg zijn van economische en demografische groei en de omslag naar hernieuwbare energie en een circulaire economie stellen ons voor een compleet nieuwe opdracht en opgave. Nederland staat aan de vooravond van ingrijpende en complexe verbouwing, een heuse ‘wederombouw’, zo heb ik eerder al eens betoogd. Anders dan ten tijde van de wederopbouw, staat in de aanstaande wederombouw het bestaande landschap centraal. We beginnen immers niet op een leeg vel, maar bouwen, in de woorden van Reinout Rutte, voort op een ‘gelaagd landschap’. Geen ‘tabula rasa’ dus maar ‘tabula scripta’.
Dit alles vraagt niet om geografisch determinisme noch om relativisme, maar om realisme; een geografisch realisme dat redeneert vanuit de draagkracht van het bodem- en watersysteem, de logica van het landschap en op natuur geïnspireerde principes, zoals de sponswerking van veen of de koolstofvastlegging in bossen. De doorwerking daarvan zorgt ongetwijfeld voor ingewikkelde afwegingen ten aanzien van de inrichting en het gebruik van de ruimte, wat onherroepelijk zal leiden tot veel verzet, en niet alleen bij de agrarische sector. Maar stevige keuzes zijn niettemin noodzakelijk. Wat voorheen op een bepaalde plek nog een rendabel landgebruik leek, ligt nu al, of anders in de zeer nabije toekomst, minder voor de hand. Denk aan de bouw van woningen in overstromingsgevoelige gebieden, waterintensieve teelten op droogtegevoelige, hoge zandgronden of grootschalige melkveehouderij op wegzakkend laagveen. Bovendien vraagt de adaptieve (her)inrichting van onze steden en landschappen om extra ruimte, bijvoorbeeld voor waterberging.
De noodzakelijke visievorming en keuzeprocessen die samenhangen met de hier geschetste wederombouw van ons landschap krijgt een steun in de rug doordat in Den Haag de actieve herinnering aan onze eeuwenlange ruimtelijke traditie wordt hersteld. Met een (demissionair) minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de opbouw van een nieuw directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening (bij het ministerie van BZK) en de aankondiging van een nieuwe Nota Ruimte, die richting moet geven aan ruimtelijke keuzes met grote nationale belangen, krijgt de ruimtelijke ordening weer profiel.
In de politiek groeit het besef dat Nederland niet (of beter: nooit) af is en wenst men zich via de verloren gewaande discipline van de ruimtelijke ordening opnieuw te verhouden tot de topografie van onze delta. In de zoektocht naar een nieuw verband – en hopelijk ook verbond – tussen politiek en planologie kan de Historische Atlas van Nederland behulpzaam zijn. Ze maakt duidelijk wat de ordening en inrichting van onze kwetsbare delta behelst en welke lessen we daaruit kunnen leren. Daarmee is het perfecte, planologische geheugensteun voor de uitwerking van de Nota Ruimte.
______________________
reactie Luuk Boelens 3.10.2023:
Deze atlas en deze recensie getuigen wederom van het zoveelste landschappelijk gewild hollandcentrisme dat begint te neigen naar geschiedvervalsing. Het gaat volstrekt voorbij aan het feit dat de strijd tegen en met water in deze Eurodelta is gestart rond het IJzer-estuarium, op basis van privaat initiatief, gesteund door (en niet op regie van) de centrale overheid. Die privaat-publieke praktijk bleek zo succesvol (ecologisch en economisch) dat het daarna ook rap in de noordelijke delen van de Eurodelta is gekopieerd. De atlas en ook deze recensie negeren dat en houden hollandcentristisch netjes op bij de grens.
Verder gaat het weer landschappelijk gewild uit van een, zij het ietwat aangepast, menselijk maakbaarheidsidee met bombastische termen als ‘yes we can’ en ‘de grote wederombouw’. De klimaatverandering is ondanks de al 50 jaar oude waarschuwingen een feit en vraagt inmiddels niet om een op territoir gebaseerde ‘ombouw’, maar om een op gedrag gebaseerde herverdeling van de bestaande ruimtelijke voorraad; i.c. een planologisch adaptatiebeleid. Hiermee recht doen aan de al decennia oude definitie van de ruimtelijke planning als ‘de best denkbare wederkerige aanpassing van mens en ruimte’. Het accent ligt thans eerder bij de eerste dan het laatste.
Ook reageren? Stuur een e-mail naar news@archined.nl