Sinds de start van de verkiezingscampagne is de wooncrisis weer hot topic in de media. Het onderwerp staat volgens Ipsos in de top drie van de belangrijkste verkiezingsthema’s. En niet voor niets. Platform Woonopgave las de woonparagrafen van de zeven grootste partijen en zette de meest opmerkelijke bevindingen op een rij.
Tijdens een publieke werksessie op 28 september heeft Platform Woonopgave, een alliantie van ontwerpers, experts uit andere kennisvelden en geïnteresseerden, de verkiezingsprogramma’s geanalyseerd van de toen zeven grootste politieke partijen in de peilingen: VVD, NSC, BBB, GL/PvdA, PvdD, PVV en D66. In de partijprogramma’s staan punten die positief verrassen, maar er ontbreken ook een aantal zaken waarvoor we een voorzet doen.
De woonparagrafen van de partijprogramma’s
De wooncrisis bevindt zich in een impasse. Marktpartijen leggen projecten steeds vaker stil, woningbouwcorporaties bouwen nog lang niet genoeg en voor een ‘betaalbare woning’ zijn twee volledig modale salarissen nodig. Terwijl met name starters gedwongen zijn om een groot deel van hun inkomen aan huur uit te geven in de private sector, stappen beleggers naar de rechter om de staat aan te klagen tegen de huurregulering via de zogeheten WOZ-cap.
Afgelopen mei werd Platform Woonopgave gelanceerd vanuit een collectieve zorg dat de huidige aanpak van de wooncrisis niet zal leiden tot een bewoonbaar Nederland. De nadruk is vooral op de bouwopgave komen te liggen, waarbij de woonopgave uit het oog is verloren. Platform Woonopgave publiceerde bij de lancering een uitgebreide analyse naar de wooncrisis die iedereen onder Creative Commons licentie kan aanvragen en mag gebruiken. Zonder direct in oplossingen te denken is gestart met het stellen van ogenschijnlijk eenvoudige vragen om op zoek te gaan naar de werkelijke woonopgave. Waar komt het getal van 1 miljoen nieuwe woningen vandaan? Hoe ziet de huidige voorraad eruit? Waar moeten er woningen bij komen en voor wie zijn ze? De analyse legt de impasse bloot, maar toont anderzijds – tussen de vragen door – ook mogelijke oplossingsrichtingen.
Ten tijde van het opstellen van de analyse was elke politieke partij het eens over de oplossing: we moeten ‘bouwen, bouwen, bouwen’. Het is inmiddels ook de politiek duidelijk dat de oplossing niet zo eenvoudig is, maar hoe dan wel? Hoe willen de politieke partijen de wooncrisis te lijf gaan?
Een eerste lezing van de partijprogramma’s toont direct grote verschillen. Zo heeft de woonparagraaf van GL/PvdA de titel “Volkshuisvesting als publieke voorziening” en de paragraaf van de VVD draagt de titel “Fijn wonen en vlot doorrijden”. De eerste lezing is positief. Wonen staat weer op de agenda als onderdeel van de “bestaanszekerheid”. Alle partijen, behalve de VVD, benoemen de bestrijding van dakloosheid als expliciet punt.
De teruggekeerde minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening staat niet ter discussie. Van de BBB, D66, GL/PvdA en NSC krijgt de minister zelfs weer een volwaardig ministerie. De meeste partijen omschrijven wonen als een “recht”. Bij de BBB is wonen “een basisrecht”, bij de PvdD “een grondrecht”, waarin “woningen geen handelswaar zijn”. De VVD pleit voor een wettelijk “kooprecht”; het recht op het kopen van de eigen sociale huurwoning.
Alle partijen lijken het eens te zijn dat enkel bijbouwen niet de heilige graal is. Het beter benutten van de bestaande voorraad gebouwen is in elk verkiezingsprogramma, behalve dat van de PVV, terug te vinden. D66 maakt dat zeer expliciet door er direct maatregelen aan te koppelen zoals een leegstandsverordening, leegstandsregister, uitbreiding van transformatiesubsidies en optopteams. Ook het stimuleren van de mogelijkheid om grote woningen te splitsen komt in bijna alle programma’s terug. Het NSC roept bovendien woningcorporaties en gemeentes op om “woningruil” te bevorderen en de BBB noemt naast woningsplitsen ook de mogelijkheid tot erfsplitsen, om met meerdere huishoudens samen op een groter erf te kunnen wonen.
Opvallend genoeg wordt in geen enkel programma een vermindering van sloop benoemd, laat staan een sloopverbod, terwijl er naar schatting meer dan 100.000 woningen bij moeten komen om de woningen die de komende jaren gesloopt gaan worden te vervangen. Dat dit niet enkel om woongebouwen gaat die in slechte staat verkeren, maar dat dit ook gebouwen in goede staat betreft, laten voorbeelden in Rotterdam zien.
Ook duurzame nieuwbouw is geen gegeven. De PVV en de BBB zien de duurzaamheidseisen voor nieuwbouw vooral als een belemmering voor de bouw en willen deze voorlopig bevriezen. De BBB is samen met VVD, D66, NSC en PvdD, wel voorstander van de inzet van biobased bouwmaterialen. Helaas komt het sturen op een reductie van de CO2-uitstoot enkel bij de PvdD voor, terwijl dit juist hard nodig is. Demissionair minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Hugo de Jonge heeft onlangs in zijn aanscherping van de MPG (Milieuprestatie Gebouwen)-norm nagelaten de CO2-uitstoot aan banden te leggen, waardoor de kans groot is dat het maximale CO2 ‘budget’ voor de woningbouw, zoals vastgelegd in de afspraken van Parijs, al opgebruikt zal zijn lang voordat de wooncrisis is opgelost.
We moeten echter nog verder kijken dan de 2030 van Hugo de Jonge of de 2050 van Parijs. De woningen die we nu bouwen gaan mogelijk 100 jaar of langer mee, maar waar kunnen we over 100 jaar nog wonen? Welke bodem is geschikt voor langdurige bebouwing? Welke gebieden zullen straks onder water staan? Deze vragen raken aan de grotere ruimtelijke ordening van Nederland. De woonopgave en de ruimtelijke ordening zijn in de beleidsvorming momenteel twee aparte stromingen waar te weinig integratie tussen bestaat. Aan de ene kant heeft demissionair minister van Infrastructuur en Waterstaat Mark Harbers water en bodem ‘sturend’ gemaakt, maar aan de andere kant plant minister de Jonge grootschalige woningbouwlocaties in diepgelegen polders. De relatie tussen Ruimtelijke Ordening en de woningbouw, en het belang van een goede integratie tussen de twee wordt in de verkiezingsprogramma’s niet benoemd. De notie dat we niet op elke locatie meer kunnen bouwen komt wel terug. De PvdD is hier het meest expliciet in en benoemt dat alleen gebouwd mag worden op “klimaatbestendige locaties”; niet meer buitendijks of in laaggelegen polders. Gl/PvdA en D66 zetten in op binnenstedelijk bouwen. Inmiddels is de armoedige strategie “aan de rand van elke stad en dorp een straatje erbij” omarmd door NSC, BBB en de PVV. Deze strategie is niet onderbouwd vanuit een grotere visie op de toekomst van Nederland.
Voor wie moeten er eigenlijk woningen bij komen? En op welke manier willen mensen nu en in de toekomst wonen? De partijprogramma’s bieden veel ruimte voor nieuwe woonvormen. De BBB wil ruimte voor familiewonen, D66, NSC en GL/PvdA willen meer ruimte voor coöperatieve woonvormen en PvdD wil daarnaast ook aandacht voor zelfvoorzienende (off grid) woonvormen. De brede steun voor coöperatief wonen heeft al geleid tot een leenfonds van 40 miljoen euro voor wooncoöperaties, recent vrijgemaakt door de Tweede Kamer.
Het thema woonkwaliteit komt helaas in geen van de partijprogramma’s voor en dat is een gemis. De laatste jaren is de woning verworden tot een ‘woonproduct’. Terwijl de bevolking en de samenstelling van huishoudens steeds diverser wordt, is de woning gereduceerd tot een standaardproduct dat bij voorkeur zo uit de fabriek rolt. Met name aan de ‘betaalbare’ kant krijgen bewoners steeds minder woning voor hun geld. Nieuwe appartementsgebouwen worden anoniemer, met donkere gangen en enkelzijdig georiënteerde woningen. En dat terwijl de maatschappij jaarlijks twee miljard (!) euro uitgeeft aan de kosten rondom eenzaamheid.
Systeemverandering
Om de wooncrisis op een toekomstwaardige (de overtreffende trap van “toekomstbestendig”) manier aan te pakken is meer nodig dan een doorbouwfonds of een leegstandsregister; maatregelen gestoeld op het licht aanjagen en bijsturen van de huidige gang van zaken. De afgelopen tien jaar is bijna de hele volkshuisvesting verworden tot woningmarkt. De verschillen tussen koop en huur, huizenbezitters en starters, en tussen sociale huur en vrije sector zijn nog nooit zo groot geweest. De BBB roemt terecht de Nederlandse sociale woningbouw, maar de voorraad sociale woningen is de afgelopen tien jaar alleen maar afgenomen. Om de huidige impasse te doorbreken en om de kloven te dichten is niet alleen een meer integrale ruimtelijke visie, maar zijn ook structurele veranderingen nodig.
Systeemverandering gaat de meeste partijen echter te ver. Zij blijven hangen in de systematiek van de afgelopen tien jaar: een woningmarkt waarin woningen en grond een speculatief product zijn en sociale woningen enkel voor de allerlaagste inkomens. Voor de oplossingen wordt met name gekeken naar de marktpartijen, overheid en woningcorporaties, alternatieve denkrichtingen en ontwikkelmodellen, afgezien van de coöperatie, zijn nauwelijks aan de orde. De hypotheekrenteaftrek, een maatregel waarvan alle grote banken de afschaffing noodzakelijk achten, wordt enkel langzaam afgeschaft bij GL/PvdA, D66 en de PvdD.
Zelfs dé partij die pleit voor een “overheid die het publiek belang dient” en “Nederland wil herstellen”, het NSC, blijft op de gebaande paden. De ‘regie’ van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening bestaat uit een taakstelling op het aantal jaarlijks te bouwen woningen en een overheid die vooral de markt moet faciliteren in het versnellen van de uitvoering.
GL/PvdA pakt uit met “wonen als publieke voorziening” en de PvdD benoemt dat “huizen geen handelswaar” mogen zijn. Grote statements die – als ze volledig tot wasdom zouden komen – inderdaad een systeemverandering voor staan. Om dit te bereiken zetten GL/PvdA en de PvdD in op een grotere en breder toegankelijke sociale corporatiesector die het publieke belang dient (GL/PvdA noemt als voorbeeld voor Nederland het Weense model, waarin 60% van de woningen binnen het sociale domein vallen). Daarnaast richt GL/PvdA een Nationale Grondbank op, waarmee meer grond in handen van de publieke gemeenschap komt. Ook is het de enige partij die de Community Land Trust (CLT) als model benoemt. Dit is een model dat veel voorkomt in de Verenigde Staten, en steeds vaker in België en het Verenigd Koninkrijk wordt toegepast. Bij een CLT worden de grond en voorzieningen ondergebracht in een brede gemeenschappelijke stichting zonder winstoogmerk. De opbouw is losgekoppeld van de grond, waardoor de woningen betaalbaarder zijn en blijven.
Van bouwopgave naar woonopgave, van woningmarkt naar volkshuisvesting
Sommige punten in de verschillende partijprogramma’s stemmen hoopvol, maar zijn ze genoeg om de wooncrisis duurzaam op te lossen? We vragen het ons af. De verschillen tussen de programma’s zijn groot en bij coalitievorming zullen er altijd punten sneuvelen. Onze grootste punt van zorg is echter het gebrek aan begrip van de werkelijke complexiteit van deze wooncrisis. Wellicht is dat ook niet verwonderlijk, als we zien welke partijen het publieke debat over het onderwerp domineren: ontwikkelaars, investeerders en bouwlobbyisten. Een scherpere analyse van de wooncrisis is essentieel, want wie de opgave niet scherp heeft, zal oplossingen formuleren die de vraag niet beantwoorden. Heeft de politiek een voldoende helder beeld welke woningen nu en in de toekomst écht nodig zijn? Hoe kan goede volkshuisvesting zorgen voor maatschappelijke baten op de lange termijn? Hoe zorgen we dat de andere grote opgaves zoals het klimaat, sociale duurzaamheid, gezondheid en biodiversiteit niet verergeren door kortzichtige paniekoplossingen voor de wooncrisis? De woonopgave wordt daarom niet opgelost met de retoriek van gevestigde belangen, maar met een nieuw verhaal over hoe we in dit land kunnen en willen wonen. Zo wordt de woningmarkt weer volkshuisvesting.