Staan architecten altijd aan de zijde van macht en geld? De tentoonstelling Protest / Architecture laat zien hoe architecten zich actief kunnen engageren bij politiek protest. Het levert inspiratie op die we de komende jaren wellicht hard nodig zullen hebben.
Hier is het dan: een open plek in het bos. Een hek. Met mijn zus ben ik naar de locatie van het meest recente protestkamp van Frankfurt gelopen. Het protest richtte zich tegen de zoveelste snelwegverbinding net buiten de stad. Behoudens een ouderwetse schaftwagen, een wit-leren sofa en wat spandoeken is er niets meer te zien. Het kamp is begin 2023 geruimd. De snelweg gaat er komen. Het regent.
Was het protest dan zinloos? Nee, argumenteren de tentoonstellingsmakers van Protest / Architecture: Barricades, Camps, Superglue, nu te zien in het Deutsche Architekturmuseum in Frankfurt. Ook al zijn protestacties tijdelijk en semi-sedentair van aard, er valt van hen te leren. Zoals van een degelijke tentoonstelling te verwachten is, begint het bij een definitie. Protestarchitectuur, schrijven de curatoren, is elke vorm van protest waarbij ‘een stuk ruimte wordt veroverd’: van mensenkettingen, barricaden en bezette snelwegen tot semi-permanente kampen. Ruimte wordt toegeëigend, geblokkeerd en verdedigd. De curatoren onderzochten welke rol architectuur daarbij bij speelt.
Het voelt enigszins vreemd. Deels gaat het tentoongestelde materiaal over politiek protest door mensen, in de jaren ‘70 en ‘80 in Duitsland verfoeid als anarcho’s, communisten en erger. Ik herinner me sommige van die protesten nog heel goed, bijvoorbeeld de protesten rond 1980 tegen de bouw van Startbahn West, de westelijke uitbreiding van het vliegveld in Frankfurt, niet ver van waar ik ben opgegroeid. Nog beter ik herinner ik me de hatelijke commentaren over de activisten in de burgerlijke pers en zelfs uit mijn omgeving. De activisten werden geframed als sympathisanten van de extreemlinkse Rote Armee Fraktion (RAF) die vanaf medio jaren ‘70 dodelijke aanslagen pleegde. In maatschappij en politiek was angst leidend. De doorbraak van Die Grünen als milieupartij moest nog komen. In dit politieke klimaat was in grote bevolkingsdelen nul begrip voor protesten zoals die tegen een nieuwe landingsbaan – en geen medelijden wanneer geweld werd gebruikt bij een ruiming. Nu zijn deze protesten in een mainstreammuseum beland en te aanschouwen vanaf een veilige afstand. Wat gebeurt hier eigenlijk?
Omdat het DAM aan de Mainoever gerenoveerd wordt, is de tentoonstelling te zien in een voormalige fabriek in het oosten van de stad. De tijdelijkheid en ruwheid van de locatie past goed bij het thema. De ruimte oogt vol, bont en chaotisch met schreef opgehangen posters aan wanden en op stellages, alsof het allemaal is achter gelaten na een brainstormsessie. Na de inleidende teksten volgen posters met afbeeldingen van diverse protestarchitecturen. Het oudste voorbeeld is een barricade in Dresden, in 1848 vakkundig versterkt door niemand minder dan de befaamde architect Gottfried Semper. 1848 was een jaar van liberaal-democratische revoluties tegen de restauratie van de grote transnationale machthebbers, zoals het Habsburger Rijk en Huis Bourbon. Het begon in Frankrijk en sloeg snel over op Duitsland. Semper, sinds 1834 architectuurprofessor aan de Koninklijke Kunstacademie, liet in 1848 een barricade in Dresden zo goed versterken dat hij onneembaar was. Op de tentoongestelde ets zie je een metershoge wal versterkt met steenblokken, straatstenen en houtenbalken als borstwering. Andere voorbeelden zijn een 600 km lange mensenketting in Estland voor onafhankelijkheid van de Sovjet-Unie (1989) en de bezetting van de Maidan in Kiev (2014). De voorbeelden komen van over de hele wereld, voorbeelden uit Nederland ontbreken.
Dertien case studies worden nader toegelicht. Er zijn foto’s en tekeningen van de ruimtelijke opzet van kampen en gedetailleerde maquettes van gebouwen, aangevuld met de ervaringen en kritische analyses van activisten. Je leert waarom protest-op-hoogte handig is. Bij ontruiming van een toren of boomhut moeten er namelijk speciale politieteams aan te pas komen, getraind in het veilig werken op hoogte; het protestkamp blijft daardoor langer in stand. Gelijktijdig is deze vorm van protest niet voor iedereen weggelegd. Een videocollage samengesteld uit beeldmateriaal over diverse protestkampen toont de verschillende fasen in het bestaan van een kamp: van aanleiding voor protest, de bouw van het kamp, het dagelijkse leven – sommige kampen worden jaren bewoond – tot het einde: zonder uitzondering het afbreken van het kamp en het verdrijven van de activisten, meestal met massief politiegeweld. Alleen al er naar kijken, voelt beangstigend.
Niet alleen de tentoonstelling is helder gestructureerd, de protestkampen waren dat ook. ‘Wat denk je, hoe lang hou je het vol in een kamp zonder wegen en toiletten?’, is de retorische vraag van een activist op een van de tekstpanelen geciteerd. Veel protestkampen hebben daarom een geplande ruimtelijke opzet – in cirkel-, terp- of gridvorm – waarbij niet alleen is nagedacht over ontsluiting en hygiëne, maar waaruit telkens ook de kracht van het collectief en zelforganisatie spreekt. Zo zijn er bouwsels voor gezamenlijk gebruik (koken, eten, overleg, persactiviteiten) en (semi)private hutten (slapen, spelen, vrijen). In de tentoonstelling staan mooie maquettes van informele, zelf getimmerde gebouwen. Maar het kan nog gestructureerder. Bij het MTST-protest tegen de dakloosheid van arbeiders (Sao Paulo 2017-2018) kregen mensen een ‘basispakket’ van ondersteunende activisten: drie bamboestokken, een plastic zeil van drie meter lengte en een stuk koord om zelf een tent te bouwen. Een ‘architectuur-groep’ zette vooraf – zoals dat normaliter wordt gedaan door een landmeter bij het inmeten van een bouwterrein – de positie van de toekomstige wegen uit. In de Resurrection City, deel van de burgerrechtbeweging (Washington 1968) werden driehoekige A-frame hutten door architecten ontworpen, geprefabriceerd en op locatie door de activisten opgezet. De boomhutten in het Hambacher Forst (protest tegen de verdere uitbreiding van de bruinkoolmijnen, Noordrijn-Westfalen 2012-2020) zijn gemaakt op een vakkundige constructie van gespannen touwen, knopen, verstevigingen en vlonders. In de tentoonstelling is ze als maquette gereconstrueerd, een elegant-doelmatig web, hangend aan het plafond van de entreeruimte.
Mij verraste niet alleen de doordachte ‘orde’ binnen de ogenschijnlijk anarchistische chaos in de protestkampen, maar ook de huiselijkheid die uit vele documenten spreekt. Mensen legden pleinen, moestuinen en speelplekken voor hun kinderen aan, en bouwden podia voor optredens. Op foto’s is te zien dat vele tijdelijke behuizingen zo behaaglijk mogelijk zijn ingericht met matrassen, kussens en dekens: de kracht van het alledaagse, zelfs – of juist – in een buitengewone situatie. De op het eerste gezicht vervreemdende gelijktijdigheid van huiselijkheid en geweld wordt ervaarbaar gemaakt door de scenografie waarin de videocollage wordt getoond: plastic stoelen op een groot kleurrijk tapijt. Op het tweede gezicht is deze gelijktijdigheid misschien zo vreemd niet. Het gewone, schreef filosoof Walter Benjamin, is de basis van ons bestaan. Het stelt ons in staat om het leven aan te kunnen. De pogingen tot huiselijkheid zou je kunnen begrijpen als een (illusoir) aspect van ‘het gewone’ om het heftige bestaan in een kamp door te komen.
Voor het veroveren en toe-eigenen van een stuk ruimte voor een protestkamp zijn fantasie en zelforganisatie, overzicht en compassie, praktisch en utopisch denken nodig, dat maakt de tentoonstelling duidelijk. Hoe succesvol en ‘duurzaam’ een protestkamp was, had ook met kennis van structuren van nederzettingen, afwatering van locaties, constructie en bouwmateriaal te maken. Architectuur speelde dus voor het bereiken van de protestdoelen vaak een belangrijke rol, concluderen de curatoren. Architectonische kennis was – en is – hard nodig. Architecten engageerden zich, zoals in Dresden, Washington en Sao Paulo. Dat de architect ‘altijd in de ban van de macht’ is, zoals Friedrich Nietzsche stelde, wordt op de tentoonstelling ontkracht. In plaats van opdrachten af te werken, kunnen architecten hun vaardigheden ook in dienst stellen van een politiek zinvolle zaak. De tentoonstelling Protest / Architecture pleit voor zo’n (her)politisering van architectuur en laat voorbeelden zien hoe architecten zich actief voor politieke doelen kunnen inzetten. Dat dat pleidooi gedaan wordt vanuit een veilige afstand tot de gebeurtenissen zelf, valt museumcuratoren misschien niet te verwijten. Mogelijk is de tentoonstelling ook ontstaan vanuit de behoefde aan rehabilitatie van het gediffamerde protest in Duitsland, een aspect dat best geformuleerd had mogen worden.
Inherent aan het meewerken aan (ruimtelijke) protesten is dat men aanschurkt tegen wat mag, of zelfs wetten overtreedt. ‘Protesten moeten ontwrichten, anders zouden ze vruchteloos zijn,’ schrijven de curatoren. Maar waar ligt precies de grens tussen wat geoorloofd is, en wat niet meer? Kortom, een tentoonstelling die stof tot nadenken biedt. En de aangereikte kennis over (architectonische) protestbijdragen, die zal in de nabije toekomst wellicht goed van pas komen nu de gure extreem-rechtse wind door Europa wederom aan kracht begint toe te nemen.