Het innemen van pleinen en straten, graffiti en tijdelijke programmering van openbare ruimtes zijn zichtbare uitingen van politiek in de stad. Mike Emmerik las het boek Living Politics in the City en concludeerde dat burgers over de hele wereld strijden voor meer invloed op hun directe leefomgeving.

spread uit Living Politics in the City – Architecture as Catalyst for Public Space
De publieke ruimte is misschien wel de meest democratische plek om ons heen. Op de straten, pleinen, parken en boulevards komen we elkaar tegen en moeten we ons tot elkaar verhouden. Het zijn plekken waar interactie plaatsvindt tussen onbekenden, waar vriendschappen worden gesloten, of ruzies worden uitgevochten, waar demonstraties plaatsvinden, waar men kan flaneren of juist in de anonimiteit kan verdwijnen. Maar het gebruik van de publieke ruimte staat wereldwijd onder druk.
In de zomer van 2023 verscheen het boek Living Politics in the City – Architecture as Catalyst for Public Space, samengesteld door de wetenschappers Marion Hohlfeldt en Carmen Popescu, beide werkzaam aan Université de Rennes 2 (Frankrijk). Het boek is het resultaat van twee internationale symposia over de relatie tussen formeel gevormde en ontworpen openbare ruimte en het informele gebruik daarvan. De publicatie bevat een verzameling van 17 artikelen en essays, waarin vanuit verschillende invalshoeken, thematieken, en cases van overal ter wereld, wordt beschreven hoe openbare ruimte tot stand komt, de manier waarop het gebruikt wordt, door wie en hoe dit gebruik in de loop van de tijd kan veranderen, en hoe het beheerd en gecontroleerd wordt. Veiligheidsmaatregelen, gentrificatie en het steeds smoother worden van de openbare ruimte zorgen ervoor dat de openbare ruimte in steeds grotere mate wordt beheerst en het gebruik ervan wordt gereguleerd.

spread uit Living Politics in the City – Architecture as Catalyst for Public Space
De bonte verzameling aan verschillende verhalen en perspectieven toont enerzijds de complexiteit van het onderwerp Living Politics in the City, oftewel de dynamiek achter de totstandkoming en het gebruik van de openbare ruimte, en het zorgt er tegelijkertijd ook voor dat het soms lastig is om door het boek te navigeren en er samenhang in te ontdekken. Om toch enige orde in de bundeling te brengen hebben de redacteuren een onderverdeling gemaakt in drie delen. De eerste Architecturing the Polis, bevat artikelen die ingaan op de manier waarop bepaalde stedelijke ruimtes daadwerkelijk publieke plekken kunnen worden door het gebruik en de toe-eigening daarvan. In het tweede deel Performing Politics of Place, wordt beschreven hoe protestbewegingen, maar ook evenementen of artistieke interventies de politiek van een plek zichtbaar kunnen maken. Het laatste deel Who cares? bestaat uit een reeks artikelen die gaan over het beheer en onderhoud van publieke ruimte en hoe zorg voor deze plekken kan bijdragen aan een bepaalde interactie tussen mensen en die plek.
Het voordeel van de grote diversiteit aan invalshoeken is dat het de lezer de mogelijkheid geeft om ook zelf verbanden te ontdekken tussen hoofdstukken in het boek. Bij mij ontstond vooral een beeld van burgers die overal ter wereld vechten voor meer invloed op hun directe leefomgeving. Zo behandelt de in Frankrijk wonende architect en onderzoeker Can Onaner in zijn artikel The Crowd, Revolt and Assembly (De Menigte, Opstand en Samenkomst) misschien wel het meest radicale gebruik van de openbare ruimte, namelijk als plek voor protest. Hij beschrijft de opstanden in Caïro (Egypte), Istanbul (Turkije) en Santiago (Chili) om te analyseren hoe protesterende menigten zich, al dan niet tijdelijk, tot de openbare ruimte verhouden en hoe deze wordt gebruikt. Hij baseert zijn verhaal op de uitspraak van de marxistische historicus Furio Jesi, dat de stad in tijden van oproer als het ware op pauze wordt gezet doordat de sociale en politieke orde wordt verstoord en de economie wordt stilgelegd. Jesi stelt dat hierdoor ruimte ontstaat voor een discussie over nieuwe waarden en een nieuwe vorm van orde. Onaner bouwt hierop voort door de interactie te beschrijven tussen de architectuur en de menigte, waarbij protestgroepen “het gezicht van de stad veranderen door de pleinen en belangrijkste straten binnen te dringen”, door tekens aan te brengen op de muren en de grond, en door ontmoetingsplaatsen te creëren in zowel de openbare ruimte als in bezette gebouwen. Parken worden plekken van collectieve architectuur zoals bibliotheken of cafés, winkelcentra transformeren in EHBO posten, gevels worden uithangborden voor de protestbewegingen, straatmeubilair worden barricades en de grenzen tussen interieur en exterieur vervagen. Hij benadrukt daarbij dat het vermogen van een menigte om een centrale plek in de stad in te nemen een belangrijk teken is van haar macht, en dat het de menigte niet alleen in staat stelt om (tijdelijk) een politieke ruimte te creëren, maar ook een bepaalde symboliek aan de plek geeft die op langere termijn herinnert aan de opstand.

spread uit Living Politics in the City – Architecture as Catalyst for Public Space
Een andere opvallende bijdrage in deze context is die van socioloog Pavel Kunysz en onderzoeker Eric Coguiec, die ingaan op de blijvende effecten van tijdelijke programmering. Ze gebruiken daarvoor twee voorbeelden uit het Belgische Luik. Het eerste is het voormalige ziekenhuis Bavière, dat in de jaren tachtig van de vorige eeuw is verlaten en gesloopt. Op dit vier hectare grote terrein zijn in de loop der tijd meerdere grote stadsprojecten geprojecteerd, maar om verschillende redenen kwamen deze telkens niet tot realisatie. Hierdoor ontstond ruimte voor informele, tijdelijke initiatieven en culturele evenementen. Het tweede gebied, Tivoli, is het resultaat van de nooit voltooide reorganisatie van het stadscentrum in de jaren zeventig. Het terrein kwam braak te liggen en is nu een plek waar evenementen worden georganiseerd. Met name interessant aan deze bijdrage is dat de auteurs duiding geven aan verschillende strategieën van tijdelijkheid, elk met zijn eigen doelen en actoren. Hiermee adresseren ze zowel de waarde van tijdelijke programmering voor en door lokale gemeenschappen, als de meer commercieel gedreven vormen die we al snel onder placemaking zouden scharen. Ze spreken van tactische stedenbouw wanneer de tijdelijkheid georganiseerd wordt door lokale groepen en initiatieven. Vaak gaat het daarbij om niet-geïnstitutionaliseerde vormen van tijdelijkheid, waarbij parkeerterreinen, lege panden of braakliggende terreinen worden overgenomen door omwonenden voor functies waar elders geen plek kan worden gevonden of als protest tegen sloop of andere voorgenomen plannen. Als tweede categorie onderscheiden de auteurs Transition Planning, oftewel transitieplanning. Hier is sprake van op het moment dat tijdelijke programmering wordt gebruikt om een plek aantrekkelijk te maken voor een op langere termijn geplande ontwikkeling. Dit is meer top-down georganiseerd en heeft vaak als doel het gebied op de kaart te zetten bij het grotere publiek, het draagvlak van een toekomstige ontwikkeling te vergroten of om aan belanghebbende te laten zien wat er allemaal mogelijk is op die specifieke locatie. De derde variant, Transitional Planning, overgangsplanning, is volgens de auteurs vergelijkbaar in de zin dat het ook van bovenaf georganiseerd is met als doel om een bepaalde plek te activeren, met als grote verschil dat er geen relatie is tussen de tijdelijke programmering en de uiteindelijke ontwikkeling. Als laatste categorie wordt de efemere, oftewel kortstondige planning, benoemd. Dit zijn plekken waar tijdelijke evenementen georganiseerd kunnen worden met als doel betekenis aan het gebied te geven, zonder dat er structurele ingrepen plaatsvinden.

spread uit Living Politics in the City – Architecture as Catalyst for Public Space
Een ander hoofdstuk dat in zekere zin aansluit bij het thema, is dat van Tracey Bowen, onderzoeker aan de Technische Universiteit van Toronto in Canada. Ze beschrijft aan de hand van twee locaties in Toronto – Graffiti Alley en Reclamation Wall – hoe graffiti en street art al ruim 50 jaar een onmisbaar onderdeel zijn van het straatbeeld van vrijwel iedere grote stad. De rol en functie ervan zijn echter sterk veranderd in de loop der jaren. Waar het in de tweede helft van de vorige eeuw sterk gecriminaliseerd werd en vooral een manier was voor gemarginaliseerde groepen om hun plek te claimen of te beschermen, wordt met name street art nu juist omarmd door overheden en ontwikkelaars als onderdeel van de marketing van de creatieve stad. Door sommige vormen van graffiti te normaliseren en andere te negeren, ontstaat volgens Bowen echter een problematische situatie. Zowel het cureren van straatkunst op bepaalde plekken in de stad, als bijvoorbeeld rondleidingen langs een selectie van kunstwerken die nu vaak aan toeristen worden aangeboden, zorgt ervoor dat een bepaald verhaal over de stad en haar subculturen wordt verteld. Hierbij worden bepaalde stemmen en expressie van bepaalde groepen al dan niet bewust verkeerd geïnterpreteerd of genegeerd, wat de diversiteit en relevantie van de graffiticultuur ondermijnt.
Bowen stelt dat in de zoektocht naar het activeren van vergeten en onderbenutte ruimtes, gecombineerd met de hang naar een bepaalde creatieve en rauwe omgeving, er een bepaalde stedelijke esthetiek is ontstaan die juist de creatieve expressie waar het uit voortkomt, beschadigt. Ze eindigt met de oproep dat als we de inclusiviteit van de stedelijke ruimte willen koesteren, we ons moeten afvragen van wie de stad eigenlijk is, door welke straten we lopen en wiens stemmen gehoord moeten worden.
Living Politics in the City is een boek met een grote rijkdom aan verhalen en cases en stelt, ondanks de soms wat willekeurige verzameling van artikelen, de lezer in staat om deze of vele andere verhaallijnen te ontdekken afhankelijk van de interesse en achtergrond van de lezer. Daarbij is het jammer dat de bijdragen voornamelijk beschrijvend en academisch blijven en concrete aanbevelingen voor de productie van meer open of inclusieve ruimte uitblijven. De teksten zijn vaak theoretisch en soms vrij filosofisch. Het boek is daarom – ondanks het onderwerp – niet zozeer voor het grote publiek, maar moet gezien worden als een naslagwerk voor professionals die met deze thematiek bezig zijn of die werken aan een van de specifieke cases.