Feature

Waarom jong erfgoed zo lastig is

Tijdens een vergadering van de Apeldoornse monumentencommissie verdedigt Herman Hertzberger zijn ontwerp voor de herontwikkeling van het door hem in 1972 ontworpen Centraal Beheergebouw. Zijn ideeën over flexibel te gebruiken ruimte-eenheden lijken niet overeen te komen met de opvattingen van de commissie over de erfgoedwaarde van het gemeentelijke monument. Dit gesprek resulteert in een fascinerende, maar pijnlijke scène in de documentaire The Proof of the Pudding en laat zien waarom onze huidige omgang met jong erfgoed problematisch is.

Centraal Beheer, Apeldoorn (Nederland, 1972) / ontwerp Herman Hertzberger / foto Abdency - Wikimedia (exterieur 03.08.2013 interieur 10.09.2016)

Centraal Beheer, Apeldoorn (Nederland, 1972) / ontwerp Herman Hertzberger / foto Abdency – Wikimedia (exterieur 03.08.2013 interieur 10.09.2016)

In The Proof of the Pudding (Patrick Minks, Jaap Veldhoen, 2023, online te zien) worden de onvermoeibare pogingen van architect Herman Hertzberger belicht om zijn topstuk, Centraal Beheer, een nieuw leven te geven als woongebouw. Voor een ander kantoorcomplex van Hertzberger is het inmiddels te laat. Afgelopen december stemde de Haagse gemeenteraad in met de sloop van het voormalige Ministerie van Sociale Zaken ten gunste van de bouw van 1000 tot 1200 nieuwe woningen. Ook was er veel aandacht voor de aanpak van twee werken van Aldo en Hannie Van Eyck. ‘Alsof er een intercity over een deux chevaux heen is gewalst’, kopte Het Parool over de onverbiddelijke nieuwbouw waarbij kantoorgebouw Tripolis in Amsterdam weliswaar behouden is gebleven, maar niet bepaald ongeschonden uit de strijd is gekomen. “Tripolis is dood. Leve de nieuwe Zuidas hotspot”, schreef Matteo Kuijpers onlangs voor Archined . Afgelopen september verscheen een open brief van een groep architectuurprominenten die zich uitsprak tegen de ingrijpende verbouwing van de Algemene Rekenkamer in Den Haag. Hoewel de plannen vallen onder een geheimhoudingsplicht is wel duidelijk dat de interne structuur van het gebouw flink op de schop moet, waarbij de besloten werkplekken plaatsmaken voor een open kantoortuin.

Over bovenstaande casussen is driftig gedebatteerd in landelijke dagbladen en op architectuurfora. Tegelijkertijd vond de teloorgang van andere topstukken in relatieve luwte plaats. Denk aan de Beurs in Almere van Environmental Design (geopend in 1982, gesloopt in 2021), het PEN-dorp in Alkmaar van Abe Bonnema (geopend in 1982, momenteel in afwachting van sloop) en het GAK-gebouw van Onno Greiner in Hilversum (geopend in 1984, gesloopt in 2019). Deze voorbeelden van experimentele kantoorarchitectuur werden opgegeven, de inspanningen van plaatselijke architectuurliefhebbers en erfgoedverenigingen ten spijt. De achterliggende argumentatie is altijd min of meer hetzelfde. Herbestemming van de kantoorkolossen zou technisch te gecompliceerd en financieel te kostbaar worden. Een argument dat bij de herbestemming of restauratie van oudere historische panden veel minder vaak klinkt. Waarom is het zo razend ingewikkeld om jong erfgoed op de juiste waarde te schatten zonder alle transformatiemogelijkheden op slot te zetten?

PEN-dorp, Alkmaar (Nederland, 1982 - op de nominatie om gesloopt te worden) / ontwerp gebouwencomplex Abe Bonnema, ontwerp tuin Mien Ruys/ foto Regionaal Archief Alkmaar (03.08.2013)

PEN-dorp, Alkmaar (Nederland, 1982 – op de nominatie om gesloopt te worden) / ontwerp gebouwencomplex Abe Bonnema, ontwerp tuin Mien Ruys/ foto Regionaal Archief Alkmaar (03.08.2013)

Mentale afstand

In een maatschappij geobsedeerd door schoonheid, jeugd, botox en glad gepoetste selfies op Instagram, gelden in de erfgoedwereld juist tegenovergestelde normen. Een gebouw of landschap van hoge ouderdom staat garant voor een positief waardeoordeel, zowel bij experts als publiek. Onderzoekers kunnen putten uit een gedegen kennisfundament, er is voldoende mentale afstand voor een neutraal oordeel en het draagvlak bij publiek, bewoners en andere betrokkenen is groot en eensgezind. Jong erfgoed is veel problematischer. Dit heeft te maken met vier problemen die in elkaars verlengde liggen: allereerst is er een gebrek aan afstand (in tijd, maar ook mentaal), een gebrek aan kennis, een gebrek aan waardering en een gebrekkige bescherming.

Er heerst vaak weerstand tegen het associëren van stedenbouw en architectuur uit onze jeugd met erfgoed, omdat het ons confronteert met onze eigen sterfelijkheid. Bij ontwerpers is niet zelden een grote geldingsdrang om af te rekenen met de voorgaande generatie. Ook historici worstelen om de recente geschiedenis te duiden. Volgens de Britse historicus Dominic Sandbrook van de podcast The rest is history ligt de grens voor onafhankelijk historisch onderzoek bij dertig à veertig jaar. In een radio-interview legt hij uit: ‘You have to let it recede over the horizon so that conflicts and controversies no longer feel current, and you can write about them without feeling you’ve got a dog in the fight.’ Deze redenering past in de lijn van de argumenten die werden genoemd in het kader van de Modernisering van de Monumentenzorg (vanaf 2009). Een veelgehoord argument is dat mentale afstand nodig is voor reflectie. De houdbaarheid van het erfgoed moet op de proef worden gesteld en natuurlijke selectie moet zijn werk kunnen doen. Met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet in 2016 werd de vijftigjarengrens voor rijksmonumenten opgeheven en een jarenlange discussie beslecht. Er waren namelijk ook steekhoudende argumenten om juist wél jongere monumenten aan te wijzen. Zo is de levensduur van gebouwen na de oorlog veel korter geworden. Tegenwoordig ligt na dertig jaar of zelfs eerder sloop al op de loer. Een andere overweging betreft de toenemende aandacht voor gelaagdheid in het erfgoed, waarbij recente toevoegingen volwaardig onderdeel zijn van het cultuurlandschap als historisch gelaagd ensemble. Hiermee verandert ook de rol van de cultuurhistoricus, die moet in staat zijn om de periode te analyseren waarin hij of zij zelf is opgegroeid.

Uitbreiding Algemene Rekenkamer, Den Haag (Nederland, 1997 - op de nominatie om ingrijpend verbouwd te worden) / ontwerp uitbreiding Aldo en Hannie van Eyck - van Rooijen / foto Dienst Stedelijke Ontwikkeling Willem Vermeij (1998)

Uitbreiding Algemene Rekenkamer, Den Haag (Nederland, 1997 – op de nominatie om ingrijpend verbouwd te worden) / ontwerp uitbreiding Aldo en Hannie van Eyck – van Rooijen / foto Dienst Stedelijke Ontwikkeling Willem Vermeij (1998)

Blanco canvas

Meer kennis kan helpen om de periode 1965-1990 beter te kunnen waarderen. Waarderen heeft hier een tweeledige betekenis, namelijk het beoordelen van de waarde van een object gebaseerd op architectuurhistorisch onderzoek, maar ook: houden van. De discussie over mooi of lelijk is cultureel bepaald en sterk afhankelijk van de tijdsgeest. Zoals goede wijn of kaas heeft ook architectuur tijd nodig om te rijpen, maar die tijd is er vaak niet meer. Tegenwoordig is architectuur een gebruiksvoorwerp dat zich volledig moet plooien naar de – snel veranderende – wensen van de gebruikers: doelmatig en efficiënt. Dat wringt, want een gebouw is niet als een paar modieuze handschoenen die je na een seizoen weer kunt vervangen. In het Bulletin van de KNOB (jaargang 122, 2023, nummer 4) staat een uitstekende analyse van Bernard Colenbrander waarin hij betoogt dat gebouwen commodities zijn geworden. Volgens Colenbrander worden gebouwen steeds vaker beschouwd als neutrale voorzieningen die bij iedere bedrijfsmatige oprisping opnieuw in beweging moeten komen om zich bij een veranderde realiteit aan te passen in plaats van ‘in materie gestolde functies’. Colenbrander laat zien hoe Hertzberger zich voegt in dit narratief door vast te houden aan de opvatting dat de ruimte-eenheden van het Centraal Beheer zich min of meer neutraal zouden moeten laten omvormen tot een andere vorm van gebruik. Ironisch genoeg zet Hertzberger zichzelf hiermee buitenspel. Dit verklaart ook het moeizame gesprek met de Apeldoornse monumentencommissie in de eerdergenoemde scène uit The Proof of the Pudding. De commissie moet de plannen immers beoordelen in het licht van de monumentenstatus van het pand. Monumenten zijn geen neutrale gebouwen waarmee alles mogelijk is. Ze worden juist gewaardeerd vanwege hun eigenzinnigheid, de manier waarop ze een verhaal vertellen, een tijdsbeeld laten zien en betekenis geven aan een gebied. Het is paradoxaal, wanneer we het post-65-erfgoed beschouwen als een soort blanco canvas, krijgt het nooit de waardering die het verdient en wordt enkel de weg vrijgemaakt voor sloop.

Beurs, Almere (Nederland, 1981 - gesloopt 2021) / ontwerp Environmental Design Architecten / foto Google streetview - website Post65

Beurs, Almere (Nederland, 1981 – gesloopt 2021) / ontwerp Environmental Design Architecten / foto Google streetview – website Post65

Inwisselbaarheid van typologieën

De huidige ontwerppraktijk kenmerkt zich vaak door de inwisselbaarheid van typologieën en een afwaardering van architectuur als identiteitsdrager. Ik zou daar een andere werkwijze tegenover willen stellen, eentje die voor erfgoedspecialisten al decennia gemeengoed is: ga uit van het bestaande, onderwerp het gebouw (monument of niet) aan een serieuze analyse en stop met die vermaledijde tabula-rasabenadering. Dat betekent uiteraard niet dat er niets mogelijk is. De denkbeeldige glazen stolp bestaat niet, ook in ‘oudere’ monumenten worden vaak genoeg pijnlijke (sloop)werkzaamheden toegestaan om nieuw gebruik mogelijk te maken. Maar de realiteit is dat architectuur in beginsel niet flexibel is. Gebouwen zijn immers ontworpen vanuit een bepaalde vraag en hebben – als het goed is – een lange levensduur. Gebruikers en opdrachtgevers kunnen daarentegen wel flexibel zijn, als ze dat tenminste willen. Wanneer het lukt om een kerk een nieuw leven te geven als trampolinepark (de Clemenskerk in Hilversum), een gashouder als evenementenlocatie (Westergasfabriek in Amsterdam) en een fort als woonplek voor jongeren met autisme (Fort K’IJK in Uitgeest), dan zou het toch een niet al te grote krachttoer moeten zijn om een voormalig kantoorgebouw opnieuw te gebruiken als – noem maar iets geks – kantoor? Neem het voorbeeld van de Algemene Rekenkamer. Dat de plannen niet openbaar zijn, maakt het gesprek er niet makkelijker op, maar één ding is wel duidelijk. Volgens de website van de Algemene Rekenkamer is de renovatie noodzakelijk ‘zodat het uit historisch belangwekkende delen bestaande kantoorpand voldoet aan 21e-eeuwse eisen voor een onderzoeksinstituut.’ De Algemene Rekenkamer naar ontwerp van Aldo en Hannie van Eyck – het deel waar nu ophef over is – werd opgeleverd in 1997. Strikt genomen is dat inderdaad niet in de 21ste eeuw, maar de vraag rijst desondanks welk probleem men hier probeert op te lossen.
De afwaardering van architectuur als identiteitsdrager komt fraai tot uitdrukking in de nieuw te bouwen woonwijk op de locatie van het voormalige Ministerie van Sociale Zaken. Het behoud van – een deel van – het complex van het voormalige ministerie had de Laan van NOI kunnen voorzien van een unieke eigen identiteit en herkenbaarheid. Op de artist impression van de nieuwbouw staan gebouwen die rechtstreeks uit een AI-generator lijken te komen. Het zijn woontorens die overal had kunnen staan. Er is geen spoor meer te bekennen van wat deze locatie de Haagse Laan van NOI maakt.

Inmiddels is de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gestart met een aanwijzingsprogramma voor een ‘beperkt aantal’ rijksmonumenten uit de periode 1965-1990. Onderdeel van het programma is het vergaren en delen van kennis, met een grote rol voor publieksparticipatie. Het aanwijzen van jonge (rijks)monumenten is broodnodig en onmisbaar als stok achter de deur. Het is een treurige constatering: hoe goed de intenties ook zijn, als een pand – hoe bijzonder ook – geen beschermde status heeft ligt de weg naar sloop open.

Enkele gerelateerde artikelen