Recensie

Marcel Raymaekers, leren van kitsch

Haast bij toeval stuitte het architectencollectief Rotor op een opmerkelijke maar onbekende figuur uit de Vlaamse Architectuurgeschiedenis: Marcel Raymaekers (°1933). De tentoonstelling in het Vlaams architectuurinstituut en bijhorende publicatie schuiven hem naar voor als pionier in circulaire architectuur. Ondanks de veranderende context raakt zijn werk aan hedendaagse thema’s rond circulariteit.

woning Vandewijer / spread uit besproken boek

In deSingel presenteert het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) samen met Rotor en UGent het werk van een opmerkelijke maar onbekende figuur uit de Vlaamse Architectuurgeschiedenis. Marcel Raymaekers, pionier in circulaire architectuur is nummer zes in de reeks Unfolding the Archives, een serie tentoonstellingen waarin het Vlaams Architectuurinstituut normaliter in hun collectie-archieven duikt en zeer diverse thema’s opgraaft. Raymaekers’ werk kreeg tot nu toe weinig aandacht binnen de architectuurvakwereld. De stukken die in deze editie tentoongesteld worden zijn dan ook niet afkomstig uit de archieven van het instituut maar werden ontdekt tijdens een onderzoeksproject van Rotor en UGent. Tijdens het onderzoeksproces digitaliseerde VAi een selectie archiefstukken om ze voor verder onderzoek toegankelijker te maken.

De omvang van Raymaekers (°1933) zijn oeuvre is moeilijk te bepalen. Hoewel hij na vijf jaar opleiding aan Sint-Lucas Brussel zijn studie architecturaal tekenen – zonder diploma – stopzet, begint hij al snel met het ontwerpen van een aantal woningen. Het ondertekenen van deze projecten laat hij over aan collega’s [1], wat ervoor zorgt dat zijn naam niet op officiële documenten verschijnt. In de jaren 50 en begin jaren 60 ontwerpt hij een aantal huizen volledig in lijn met de tijdsgeest: eenvoudige vrijstaande, gelijkvloerse villa’s onder licht hellende daken met bakstenen gevels. Een tweede opleiding beeldende kunsten en een bezoek aan de opslagplaats van een afbraakaannemer zorgen voor een breuklijn in zijn loopbaan.
Vanaf de tweede helft van de jaren 60 typeren zijn bouwwerken zich door complexiteit en extravagantie, en bovenal door het incorporeren van hergebruikte materialen. Raymaekers schuimt afbraakwerven en -depots af op zoek naar materialen en elementen die hij kan gebruiken in zijn projecten. Zijn ontwerpen zijn op zijn minst markant te noemen. Af en toe verschijnen er dan ook artikels over deze eigenaardige bouwwerken in de populaire media maar in de architectuurcultuur wordt zijn werk afgedaan als kitscherig en verdwijnt hij al snel in de marge van de geschiedenis. Het meest bekend wordt hij nog met zijn Queen Of The South, zijn eigen materialenpark dat, om de zaken te doen draaien, tegelijk uitgerust wordt met dancing, café en restaurant. Het is dan ook een bezoek aan deze plek door leden van het architectencollectief Rotor die de aanleiding vormt voor het onderzoeksproject, de publicatie en de tentoonstelling naar het werk van Raymaekers. In verschillende Vlaamse gemeenten vind je zo een materialendepot waar je tussen de oude houten planken en pallets met recuperatiestenen kunt ronddwalen. Wat maakt dat deze plek opvalt?

huis Witters / spread uit besproken boek

De tentoonstellingsruimte, een naakte, neutrale ruimte met gipskartonnen wanden en plafond, staat in schril contrast met de architectuur die Raymaekers typeert. De tentoonstelling focust, zo staat in de begeleidende tekst, op een aantal materiaalstromen in het werk van de architect. Op de grond tekenen witte lijnen een diagonaal raster van ongeveer een meter op een meter met daarop een aantal bouwelementen; een vaalgroene, gietijzeren pijler versierd met gekrulde details en bloemvormige rozassen ligt diagonaal over de vloer. Een ietwat buitenaards ogende, overmaatse kei staat op de rand van het grid. Tegen de muur leunen kraagstenen uit donkerpaars gespikkeld en beige-bruin marmer en panelen van Iraanse rode travertijn en Carrara marmer. Kleine witte letters op de vloer vertellen ons over de identiteit of de eigenschappen van deze objecten: “Paneel met lijstwerk in ‘Calacatta’, een Carrera marmersoort typisch voor zijn warrig netwerk van grijzige aderen.” Wat de tekst ons niet vertelt is waar de curatoren, Lionel Devlieger, Stijn Colon en Arne Vande Capelle (Rotor en UGent) en Robbe Van der Mynsbrugge (UGent), dit materiaal vandaan haalden.

In stalen vitrinekasten met posterpanelen ontdek je aan de hand van archiefstukken en nieuw fotografisch materiaal hoe verscheiden de hergebruikte elementen in het werk van Raymaekers zijn: de overmaatse kei blijkt een Maaskei te zijn, afval van de betonindustrie verwerkte hij tot een centrale draagkolom en open haard in een woning in Houthalen-Helchteren. Het materiaal dat Raymaekers selecteerde gaat veel verder dan decoratie. 23 plexiglazen cockpitkappen van ontmantelde gevechtsvliegtuigen verwerkte hij in het dak van een familiewoning en dokterspraktijk. Hij werkte mee aan de volledige ontmanteling en herassemblage van gebouwen zoals het Postmeesterhof in Berchem dat wordt verplaats naar Vissenaken. De curatoren kiezen er expliciet voor om de nadruk niet op de ontwerpen en niet op de enigmatische figuur achter de ontwerpen te leggen. Discussie omtrent de kwaliteit van het werk en de integriteit van de maker wordt bewust buiten beschouwing gelaten. In de kleine ruimte van amper tien op tien meter ligt de focus op het hergebruik, want het is vanuit deze insteek dat het team onderzoekers vertrekt.

huis Kelchtermans / spread uit besproken boek

De tentoonstelling fungeert als een introductie op de bijhorende publicatie: Ad Hoc Barok – Marcel Raymaekers’ hergebruikarchitectuur in naoorlogs België. Tijdens de boekpresentatie verklapte Lionel Devlieger ons het antwoord op de vraag waarom Raymaekers hun aandacht trok. In 2011 begint Rotor met het project Opalis, een website die onder andere een overzicht toont van professionals die recuperatie bouwmaterialen verkopen. In het kader hiervan trekken ze het hele land door en komen zo op een dag terecht bij Queen of the South. De plek valt in eerste instantie niet op, dit bezoek was er eentje in een hele reeks. Hun aandacht wordt niet getrokken door het hoofdgebouw op de site, een eclectisch hergebruikkasteel, maar door het steenhouwersatelier. Devlieger benoemt het als “een eenvoudig, maar trefzeker staaltje hergebruikarchitectuur”.
Na een tweede bezoek merken ze dat Raymaekers werk verder gaat dan het verkopen van recuperatiematerialen en aan de hand van talloze gesprekken ontvouwt zich een wereld vol gebouwen opgetrokken uit sloopafval. Het eindeloze hergebruik in het werk van deze architect is indrukwekkend. De vraag rijst: hoe kan het dat een ontwerper zo’n groot oeuvre – een lijst achteraan het boek identificeert een 100-tal projecten – met zo’n doorgedreven hergebruik van materialen heeft kunnen opbouwen? En welke lessen kunnen we hier uittrekken? De betrokken auteurs, Arne Vande Capelle, Stijn Colon en Lionel Devlieger zijn allemaal verbonden met het architectencollectief Rotor. Rotor en kleine broertje Rotor DC [2] kregen de laatste jaren veel aandacht voor hun werk rond hergebruik. Met het onderzoek naar Marcel Raymaekers plaatst het bureau zich binnen een bredere, lokale traditie.

Uit het onderzoek van Rotor en UGent wordt duidelijk dat het doorgedreven gebruik van recuperatie materialen vraagt om een uitzonderlijke invulling van het beroep van architect. De architect is niet enkel ontwerper maar ook handelaar – potentiële bouwmaterialen worden opgeslagen tot ze van pas komen. Ontwerpen ontstaan vanuit het objet trouvé, verschillende elementen worden geassembleerd tot een nieuw geheel. In het boek staat daar een mooie illustratie van. Twee tekeningen, de ene een vergunningsaanvraag van een woning, de andere de uitvoeringstekening van datzelfde huis, lijken in de verre verte op elkaar. Onvoorspelbaarheid is dan ook een eigenschap van werken met recuperatiemateriaal. Het bouwwerk wordt niet op voorhand tot in de puntjes op papier gezet. Er ontstaat een specifieke relatie met de opdrachtgever en de aannemer. Van beiden wordt een ongelooflijk engagement en flexibiliteit verwacht. Van de aannemer wordt kennis van zijn vak verwacht en veel van de details mag hij naar eigen inzicht uitwerken; op de werf worden ad hoc beslissingen gemaakt en ideeën omgegooid.

woning Raymaekers / spread uit besproken boek

De auteurs benoemen daarnaast een aantal tijdsgebonden omstandigheden die de gepaste context vormden voor het werk van Raymaekers. Zo kan zijn oeuvre bijvoorbeeld niet los worden gezien van de cultuur van zelfbouw die rechtstreeks door de Belgische Overheid gesubsidieerd werd [3], en zonder de brede traditie in het zelf afbreken en weer opbouwen van schuren en huizen door landelijke families. Deze cultuur en traditie zijn amper gedocumenteerd maar zorgden ervoor dat Raymaekers zijn opdrachtgevers kon inzetten in het zelf op zoek gaan naar, en ontginnen van bouwmaterialen. Veel van zijn klanten stonden op de werf en bouwden mee aan hun eigen huis, soms zelfs zonder aannemer.
Raymaekers putte zijn materiaal uit diverse bronnen. De scheepsloperijen net buiten de Antwerpse stad zijn daarvan een goed voorbeeld: koperen scheepsplaten werden ingezet als grote toegangspoort in Huis Verjans in Tongeren en vloeren in de Feestzaal Onder Ons in Beringen werden bedekt met scheepshout. Ook de afbraakstroom die ontstond in naam van de naoorlogse modernisering was voor hem een belangrijke toevoer van materiaal. Tal van historische gebouwen gingen in naam van de vooruitgang tegen de grond en leverden iconische elementen voor de woningen van Raymaekers.

Tijden veranderen. Tegenwoordig is er meer controle op veiligheid op de werf waardoor het niet meer voor de hand ligt om met een gemeenschap een huis op te bouwen, schepen worden naar de andere kant van de wereld gebracht voor ontmanteling, en onze afbraakcultuur concentreert zich niet meer op vooroorlogs erfgoed maar op naoorlogse betonnen gebouwen. Ondanks de veranderende context reikt de publicatie hedendaagse thema’s rond circulariteit aan. Moeten we weer op zoek naar meer flexibiliteit tijdens het ganse bouwproces? Stappen we beter af van het ‘definitieve ontwerp’ voor de start van de bouw? En welke invloed heeft dit op het wetgevend kader? Hoe trekken we de relatie tussen aannemer en architect weer open? Vormt het lokaal verwerken van afval mogelijk een bron van materialen? En hoe maken we deze materialen toegankelijk voor zowel ontwerper als opdrachtgever? Hoe stimuleren we binnen de bouwsector emancipatie en agency in meer dan alleen de interieurafwerking? Kunnen we desondanks de strenge wetgeving omtrent veiligheid op de werf toch de eindgebruikers betrekken in het bouwproces? Of moet ook hier het kader aangepast worden?

Tentoonstelling Unfolding the Archives #6 Marcel Raymaekers, pionier in circulaire architectuur (Vlaams Architectuurinstituut, Antwerpen) / foto © Dries Luyten

Tentoonstelling Unfolding the Archives #6 Marcel Raymaekers, pionier in circulaire architectuur (Vlaams Architectuurinstituut, Antwerpen) / foto © Dries Luyten

Laat het wel duidelijk zijn dat Raymaekers’ motivatie voor hergebruik een heel andere oorsprong kent dan die van Rotor. Raymaekers zette zich af tegen de toen opkomende tendens van massaproductie en vereenvoudiging en zal het woord circulariteit nooit in de mond nemen. Kijkend naar het oeuvre in het boek, gefotografeerd door Anja Hellebaut en Anthony De Meyere, wordt duidelijk dat de ontwerpen van Raymaekers evolueren van ruimtelijk zeer intrigerende en complexe structuren tot gebouwen met een overdaad aan opsmuk met rijke materialen. Raymaekers’ verhaal is niet sociaal onderbouwd en zijn verdienmodel – hij vraagt geen loon, maar neemt een commissie op de toegepaste stukken – wreekt zich in een perverse toepassing van zoveel mogelijk dure materialen. Zijn imperium wordt uitgebouwd dankzij de onvoorwaardelijke – en verregaande – steun van zijn naasten. Het boek sluit af met een opmerkelijk citaat van de architect, die eindigt met de zin “(…) De wereld moet toch verder reiken dan alleen de werkelijkheid.” Raymaekers trekt een lans voor verbeelding en spelplezier. Hoewel tijden verandert zijn en Raymaekers zijn werkmethode en motivaties niet geheel onomstreden zijn, opent het onderzoek naar het werk van deze flamboyante figuur de deur naar verloren verhalen uit de Belgische bouwgeschiedenis, die onder een kritisch oog wijsheden in pacht hebben voor onze toekomst.

Enkele gerelateerde artikelen