Het Kruispleingebouw in Rotterdam markeert niet alleen de start van architectenbureau Mecanoo, maar is ook een kantelpunt in de Nederlandse architectuurcultuur. De prijsvraag die hiervoor werd uitgeschreven kan gezien worden als een poging om de inventiviteit en creativiteit van jonge architecten in te zetten om alternatieven te formuleren voor de conventionele gezinswoning én om deze daadwerkelijk te bouwen. Voor Jurjen Zeinstra die in de jaren tachtig in Delft studeerde, vormt het wooncomplex een tot gebouw gestolde culminatie van Delftse architectonisch onderzoek en ontwerp. Maar wat betekent dit gebouw voor Jurriën van Duijkeren en Inara Nevskaya, architecten van een andere generatie en achtergrond, die er meer onbevangen naar kunnen kijken?
In het vorig jaar verschenen kloeke overzichtswerk van en over het architectenbureau Mecanoo staat ergens achterin het boek een kleine zwart-wit foto. Het laat een maquettefoto zien van het prijswinnende ontwerp voor jongerenhuisvesting uit 1980 die zorgvuldig gemonteerd is in een foto van het Rotterdamse Kruisplein. Het uiteindelijk gerealiseerde gebouw bestaat uit twee aparte delen: een hogere flat die deels zeven en deels tien lagen hoog is, voorzien van drie galerijverdiepingen die steeds drie verdiepingen bedienen, en een kleiner, gekromd bouwblok van vijf lagen met portiekwoningen op bedrijfsruimten. Het Kruispleingebouw markeert niet alleen de start van Mecanoo, nog voor het afstuderen van de partners Francine Houben, Henk Döll en Roelf Steenhuis (al snel voegden Erick van Egeraat en Chris de Weijer zich bij hen), maar wordt ook vaak gezien als een kantelpunt in de Nederlandse architectuurcultuur. Na het succes van de prijsvraag georganiseerd door aktiegroep Het Oude Westen en de Maatschappij voor Volkswoningen, kregen steeds meer jonge architecten met een uitgesproken neo-modernistische architectuuropvatting een kans om te experimenteren binnen de strakke regels, normen en financiële kaders van de Nederlandse volkshuisvesting én om deze experimenten te realiseren, zoals Geurst en Schulze met de Louwse Poort in Den Bosch (1983-1986) of Frits van Dongen met het woongebouw Natal in Rotterdam (1984-1990).
Inmiddels is het Nederlandse huisvestingsbeleid radicaal veranderd, ziet de overheid het niet langer als haar taak om de architectuurcultuur extra te stimuleren en lijken er maar weinig mogelijkheden te zijn voor jonge architecten om grotere opdrachten te verwerven, laat staan om woongebouwen te realiseren waarin ruimte is om te experimenteren. Toch gebeurt dit af en toe nog wel. Inara Nevskaya en Jurriën van Duijkeren van het Amsterdamse bureau Common Practice leverden in 2022 in samenwerking met Studio AAAN hun eerste woongebouwen op, met betaalbare middelgrote huurwoningen aan een bijzonder smal binnenhof op het Amsterdamse Oostenburg. Met hen kijk ik terug op het Kruispleingebouw.
Eerst iets meer over de context waarin het eerste ontwerp van Mecanoo ontstond. Eind jaren zeventig groeide er binnen de afdeling Bouwkunde van de Delftse TH (tegenwoordig TU) een ideologische gemotiveerde kritiek op de voortdurende dominantie van de gezinswoning in een tijd waarin het tekort aan jongeren- en studentenwoningen alleen maar toenam. Deze kritiek manifesteert zich het duidelijkst in een themanummer over jongerenhuisvesting van het toen kersverse tijdschrift O (later OASE). In dit nummer is naast het winnende Kruispleinontwerp ook afstudeerwerk te zien van collectieven als ‘Jenepiko’ (Jenneke ter Horst, Nel Brouwer, Pieternel Fortuyn) en ‘Chefarine 4’ (Jaap van den Bout, Stef van der Gaag, Jan Hoffmans, Jan de Waal) waar middels minutieuze plattegrondstudies naar beukmaten en schakelingen van eenheden binnen de destijds geldende normeringen gezocht wordt naar alternatieven voor de conventionele gezinswoning. Wat bij deze studies opvalt is de combinatie van gemeenschappelijke voorzieningen en neutrale standaardkamers waarin geslapen, gewerkt en ‘gezeten’ kan worden.
Het typisch Delftse plananalyse-onderwijs van docenten als Max Risselada en Henk Engel heeft door het introduceren van precedenten, zoals de Dom Kommuna van Moisej Ginzburg of Robin Hood Gardens van Alison en Peter Smithson, het fundament gelegd voor deze wijze van ontwerpen. In het prijsvraagprogramma voor het Kruisplein (woningtypes voor jongeren en voor woongroepen), in de samenstelling van de jury met onder andere Max Risselada en toenmalig Rijksbouwmeester Tjeerd Dijkstra, en in de meeste van de inzendingen, resoneert deze typisch Delftse preoccupatie met flexibele woningtypologieën die niet alleen op gezinnen gericht zijn. En voor iemand die in de jaren tachtig in Delft studeerde, vormt het Kruispleingebouw dan ook een tot gebouw gestolde culminatie van dit Delftse architectonisch onderzoek en ontwerp. Maar wat betekent dit gebouw voor architecten van een andere generatie en achtergrond, die er meer onbevangen naar kunnen kijken? En hoe verhouden de woningen in het Kruispleingebouw zich tot de complexen die er nu gebouwd worden, met vele kleine woonstudio’s en minimale gemeenschappelijke ruimte?
Common Practice: Wij kennen het gebouw goed als schakelpunt van routes in de stad en het riep bij ons, vooral in de schemering, vaak stedenbouwkundige vragen op over hoekoplossingen, het omgaan met voorzijdes, achterzijdes en bergingblokken in aansluiting op de openbare ruimte. Maar uit de architectuurgeschiedenis wisten wij dat het ensemble draait om experimentele woonvormen. Toen jij ons vroeg om samen het Kruispleingebouw in perspectief te plaatsen zijn wij eerst terug gegaan om het eindelijk eens van binnen te ervaren. We spraken met één van de langst zittende bewoners van een zogenaamde verticale ‘Z4 woning’, een triplexwoning met boven en beneden steeds twee kamers van 21 en 24 m2 met gedeeld sanitair en op de tussenverdieping de entree en gemeenschappelijke woonkamer met keuken. Hij had een heel eigen verhaal over wat flexibiliteit voor hem betekende.
Hij ging er, begin jaren negentig, als gescheiden vader samenwonen met een kennis: hij beneden in twee standaardkamers, de kennis boven, samen deelden ze de woonkeuken. Vervolgens kwamen er twee andere huisgenoten boven hem te wonen, terwijl in zijn privé deel genoeg ruimte was voor de kinderen die in de weekenden bij hem logeerden. Later werden zijn studerende kinderen huisgenoten op de bovenverdieping. Nu deelt hij de woning als alleenstaande senior met twee jonge alleenstaande starters. “Er zat geen plan achter, maar het kwam allemaal mooi uit.” Dankzij het gebouw en de flexibele contractvormen kon hij al deze tijd midden in Rotterdam fijn en betaalbaar blijven wonen. De zorgvuldig ontworpen zonering met een gradatie in collectiviteit, het beetje overmaat aan ruimte in de generieke standaardkamers, de twee badkamers en de goed benutbare overlopen bieden zowel ruimte voor individuele woonroutines als voor in de tijd veranderende woonvormen.
In vergelijking met de hedendaagse, tot het minimum gekrompen monofunctionele studio’s bieden de collectieve Kruispleinwoningen een groter woonoppervlak per bewoner, een ruimtelijke scheiding van functies, zoals koken en slapen, en de mogelijkheid om langer op één adres te blijven wonen. In die zin is het concept ‘friends-woningen’ misschien een betere vergelijking, alleen wordt hier tegenwoordig vaak de woonkamer, keuken en badkamer gedeeld, terwijl de eigen kamers niet groter zijn dan 15m2, waardoor er effectief minder privé ruimte per bewoner is dan in het Kruispleingebouw.
Tijdens de uitwerking van het ontwerp besloot aktiegroep Het Oude Westen het gebouw niet alleen voor jongeren te bestemmen, maar juist te streven naar een diverse groep bewoners. Jammer genoeg is de periode dat het Kruispleingebouw door verschillende doelgroepen echt gemengd werd gebruikt beperkt gebleven. Vanaf het midden van de jaren ’90 is de bewonerssamenstelling geleidelijk veranderd: het aantal werkende starters, alleenstaanden met kinderen en gezinnen is flink afgenomen. Nu wordt 75% van de standaard kamers bewoond door jongeren. Recent is er helaas ook nog een overstap gemaakt naar het uitgeven van studentencontracten waardoor een langere wooncarrière in het gebouw onmogelijk is, en wat echt in tegenstrijd is met de oorspronkelijke innovatieve opzet van het gebouw.
Jurjen Zeinstra: Zoals gezegd speelt het concept ‘flexibiliteit’ een grote rol in het ontwerp van het Kruispleingebouw door het eenvoudig kunnen samenvoegen en splitsen van woningen. Maar daarnaast is er ook de flexibiliteit van het dagelijkse gebruik van de standaardkamer. Deze ruimte is vooral neutraal en generiek om de verschillende ‘woonmatjes’* (slapen, zitten) een plek te kunnen geven. Uiteindelijk bepaalt dan een functionele analyse van het concrete gebruik, à la Neufert, de geschiktheid van deze kamer. In jullie onderzoek Bijzonder Middelmatig speelt het gebruik van de woningplattegrond een grote rol, maar hanteren jullie ook een geheel andere benaderingswijze. Welke rol zou flexibiliteit en neutraliteit volgens jullie in de huidige woningbouw moeten spelen?
CP: Er zijn, in onze ogen, verschillende soorten flexibiliteit te onderscheiden. Ons bezoek aan het Kruisplein liet zien dat de proporties van de generieke en genereuze standaardkamers inderdaad meer dan één soort gebruik toelaten en zo ook zonder grote verbouwingen flexibiliteit en uitwisselbaarheid op woning- en kamerniveau mogelijk maken. Ons onderzoek ‘Bijzonder Middelmatig’ richt zich niet op hele eenheden of kamers, maar gaat in op flexibiliteit die verborgen zit in de diverse ruimtelijke fragmenten die samen de woning generositeit geven. Deze generositeit komt voort uit een nauwkeurige compositie van wanden, vloeren en openingen.
Ons onderzoek ontstond toen we voor het project op Oostenburg veel aandacht besteedden aan het ontwikkelen van zeer specifieke plattegronden, reagerend op de hoge dichtheid en afwijkende blokmaat, en daarbij nadachten over ervaringen van vrijheid en gevoelens van dierbaarheid. Met steun van het Stimuleringsfonds konden we vervolgens onderzoeken hoe bestaande woningen daadwerkelijk bewoond werden, ook in ons eigen project. Wij zagen hoe de functionele ‘woonmatjes’ in de praktijk zachtere grenzen hebben en samensmelten. Door slim te ontwerpen met de juiste wandlengtes en looproutes kan ruimte gemaakt worden voor verschillende dag- en nachtroutines, voor wijzigend gebruik en voor veranderende bewonerssamenstellingen.
Wij denken dat in de toekomstbestendige compacte stad er niet altijd ruimte zal zijn om het principe van neutrale kamers met overmaat, zoals in het Kruispleingebouw, toe te passen. In plaats daarvan zou de flexibiliteit gezocht kunnen worden in een optelsom van kleine beetjes overmaat in overlappende functionele zones, die door de woning heen verschillend inzetbaar zijn.
JZ: Laten we het ook nog even hebben over de verschijningsvorm van het Kruispleingebouw. Zonder schroom wordt er geciteerd uit het repertoire van de Moderne Meesters, zoals de Bergpolderflat van Van Tijen (de gevel), de Unité van Le Corbusier (het dakterras) en Robin Hood Gardens van de Smithsons (de galerij die drie woonlagen ontsluit). Het geheel wekt het beeld op van een constructivistische woonmachine die zich wil distantiëren van de bestaande negentiende-eeuwse aangrenzende buurt. Jullie referentiekader lijkt anders te zijn: in plaats van modernistische woonmachines met standaardkamers, zie ik in jullie referenties vaker de verstilde woninginterieurs van Vilhelm Hammershøj, Eleanor Ray of Edward Hopper.
CP: Voor ons laten deze schilderijen de gelaagdheid zien van het wonen in de stad, de dualiteit en de romantiek die ontstaat tussen de enigszins chaotische buitenwereld en de geborgenheid van het veilige nest. Een woning krijgt kwaliteit wanneer er aandacht is voor alle lagen. Ook het Kruispleingebouw wil van binnen meer zijn dan een functionele machine. Het heeft een bijzonder ruimtelijk trappenhuis met veel daglicht en doorzichten op de stad, er is ruimte voor ontmoeting en sociale controle, en een beperkt aantal looproutes waardoor men buren regelmatig tegenkomt. De interieurs ogen misschien wat versleten, maar doordat de standaardkamers letterlijk ruimte bieden aan persoonlijke interpretaties van wonen wordt het gebouw als dierbaar ervaren, althans volgens de bewoners die wij spraken. Hoewel er misschien wel iets is aan te merken op de aansluiting op de bestaande stad, zijn de woningen, zoals bij meer voorbeelden van de jaren ’80, ook een waardevolle aanvulling voor diezelfde stad.
JZ: Het Kruispleinproject is ontstaan in een tijd waarin zowel de landelijke als de lokale overheid de touwtjes stevig in handen hadden als het ging om (sociale) volkshuisvesting. Daarnaast was er een actieve kraakbeweging die zowel de urgentie van de woningnood als het groeiende onbehagen over de conventionele woningnormering aan de kaak stelde. Ook toen werd gesproken over woningnood en geklaagd over lange wachttijden voor jongerenwoningen. De Kruispleinprijsvraag kan gezien worden als een poging om de inventiviteit en creativiteit van architectonische ontwerpers in te zetten om alternatieven te formuleren voor de conventionele gezinswoning én om deze daadwerkelijk te bouwen. Het lijkt er sterk op dat opdrachtgevers tegenwoordig minder geïnteresseerd zijn in dergelijke experimenten en liever kiezen voor de veilige weg.
CP: Het woningvraagstuk is inderdaad weer actueel, maar er zijn sinds de jaren ‘80 wel meer eisen bijgekomen die aan woongebouwen worden gesteld. Diversiteit in huisvesting en een rechtvaardige verdeling van woonkwaliteit zijn onderdeel van een groter vraagstuk rond bouwen aan een duurzame stad en een duurzaam landschap. Hierbij spelen veel, soms ook onderling tegenstrijdige thema’s een rol, wat kan leiden tot patstellingen of armoedige, risicomijdende oplossingen die inventiviteit in de weg staan. Momenteel werken wij in een bredere coalitie met TU Delft, stichting !WOON, gemeente Amsterdam en enkele woningcorporaties aan een vervolgonderzoek dat observaties uit de bewoonde wereld centraal stelt. De ambitie is om zachte aanvullingen te formuleren op de normen en regels die de volkshuisvesting domineren en meer nadruk te leggen op de kwaliteit en waardigheid van wonen als ontwerpopgave. Op deze manier willen we handvatten bieden aan architecten, gemeenten en opdrachtgevers om in dialoog te werken aan alternatieve, meer passende en misschien verrassende woonvormen voor de nog onbekende bewoners van de stad van de toekomst.