Recensie

Lof van het briljante simplisme

De columns die Violette Schönberger schrijft, koppelen alledaagse gebeurtenissen en ervaringen aan grote ontwerpvraagstukken. Veertig daarvan zijn nu gebundeld tot Paradijs van Imperfectie. Over macht en onmacht van architectuur. Gideon Boie over de kunst van het column-schrijven.

spread uit het besproken boek

spread uit het besproken boek

De column neemt een eigen plek in binnen de vaderlandse architectuurkritiek. De grote Geert Bekaert liet dan wel een bibliotheek na met verzamelde opstellen, maar hij benoemde ze als voornamelijk journalistiek van aard. Alle teksten schreef hij immers in opdracht; het waren lofredes, recensies en dergelijke – vaak voor de vrienden geschreven. Een journalist heeft iets nodig om over “naar huis te schrijven”, zo stelde hij. Een column heeft daarentegen niet veel aanleiding nodig, het gaat erom observaties en gedachten netjes samen te vatten in een afgerond stukje en deze publiek te maken. Noem het een ontboezeming.

Architect Violette Schönberger bedrijft de schone kunst van het columnschrijven. De teksten hebben geen aanleiding of doel, behalve het bevroeden van de gedachte zelf. De stukjes worden op gezette tijdstippen gepubliceerd op Architectenweb.nl en het eigen weblog fromscratch.work. De schrijfpraktijk heeft hierdoor een bescheiden karakter – er vallen weinig grote aanspraken – en is tegelijk uitbundig – de stukjes worden vrolijk in het rond gestrooid. De publicatie Paradijs van imperfectie. Over macht en onmacht van architectuur bundelt een veertigtal columns. Een inleiding en afsluitend manifest maken het boek compleet.

Paradijs van imperfectie is opgedeeld in drie delen: Ruimte, Regie, en Perceptie, en wordt aangevuld met een vierde deel over het corona-intermezzo. In de inleiding wordt het drieluik geschetst als een quasi fundamentele indeling, al lijkt dat ietwat met de haren erbij getrokken. Ruimte, regie en perceptie blijken de aandachtspunten van de auteur die in elke column doorschemeren. Zo is het verschil van focus tussen de stukjes in de verschillende delen met een vergrootglas te zoeken.
Het overheersende thema is toch wel het subjectieve perspectief, de auteur is aanwezig in de tekst, zoals het hoort in een column. Centraal staat de verwondering van de auteur bij het behandelen van heel diverse onderwerpen. Soms is er een lichte verontwaardiging te ontwaren, maar bijtende kritiek wordt het nooit. Zo handelen de columns over: ons trapje, onze portiek, onze straat, onze wijk, ons kinderboek, het operabezoek van laatst, het ouderlijke vakantiehuis in Zuid-Frankrijk, enzovoorts. Het biografische element zie ik als een feminisme – hoewel dat in het boek niet als zodanig benoemd wordt; het persoonlijke is politiek. In het afsluitende manifest wordt dat de ‘specifieke stad’ genoemd, het korte stukje met stelregels wijkt af van de overige columns, maar toont goed waar het de auteur om te doen is: de specifieke stad spreekt de verbeelding aan, stelt ethische vragen, laat ruimte voor de verhaallijnen van de bewoners en nog meer.

spread uit het besproken boek

spread uit het besproken boek

Kenmerkend in de columns van Schönberger is het denken in complexiteiten en contradicties, de titel Paradijs van imperfectie is een voorbode. De column ‘Van de olifant en de muis’ behandelt het onderwerp expliciet in verwijzing naar onze eerste kinderboeken, de olifant is groot en de muis is klein. Dit denken herkent Schönberger in wat architect Aldo Van Eyck de ‘tweelingparen’ noemde: groot/klein, open/gesloten, enzovoorts. Stedenbouwkundige Marcel Smets sprak over stedenbouwkundige antagonismen als de fundamenten van het stadsontwerp: straat/weg, stroom/luwte, lint/tros, … Opmerkelijk is dat de termen door haar gedacht worden als complementair, niet als oppositie. “Wanneer de complexiteit ons echt boven het hoofd groeit [is het] antagonisme – ondanks z’n simplisme – nog altijd een dankbaar middel om de gedachten te ordenen,” schrijft Schönberger.
De optimistische blik maakt wel dat het antagonisme haar politieke betekenis verliest. Voor Schönberger, evengoed als haar voorgangers, is het antagonisme geen uiting van fundamentele maatschappelijke tegenstellingen, maar staat het garant voor spannende ruimtelijke configuraties. In ‘Ode aan ons trapje’ gaat het dan ook om de zoektocht naar de tussenruimte bij Herman Hertzberger, “Stel je namelijk eens voor: een wereld die alleen bestaat uit strikt privé en strikt openbaar.”

‘Huis door de helft’ gaat over het ontwerp van de half-huis-typologie door Alejandro Aravena (Elemental). Het doel was een verbetering van de huisvestingstoestand in een sloppenwijk van Iquique (Chili). Het woningproduct bestaat louter uit de dragende structuur en de voorzieningen. Het afbouwen van de woning werd overgelaten aan de bewoners. Het model leverde uiteraard inspirerende before/after beeldjes op. Schönberger noemt het een “briljant simplisme” dat inhaakt op de drager-inbouw van John Habraken, het utopische gedachtengoed van Yona Friedman en de bestemmingsvrije casco’s van Frank Bijdendijk.
Een “intelligente oplossing voor betaalbare sociale woningbouw” toont zo voor Schönberger “het wezen van de architectuur.” De vraag is: waar begint en eindigt de rol van de architect? Dat ook Adri Duivesteijn het ‘sites and services’ ontleende aan een slum in Peru en het vervolgens toepaste in het welvarende Almere, wordt niet vermeld – dat is niet erg in een column. Ook Carel Weeber’s Wilde Wonen krijgt geen vermelding, maar een wandeling in pakweg Almere of Katendrecht biedt wel het antwoord op de provocatieve vraag: “Wat zou er van dit concept worden wanneer het met veel budget voor een vermogende doelgroep werd uitgevoerd?’”

Een column wil uiteraard geen studieboek zijn, maar ‘het wezen van de architectuur’ wordt iets te gemakkelijk losgekoppeld van de politiek logica. Een sloppenwijk is wel wat anders dan een stad in een kunstmatige polder of een woonontwikkeling aan een binnenhaven. Zou het kunnen dat ideologie evengoed kleur geeft aan de specifieke stad? Zo dweepte het Wilde Wonen indertijd met het ruimtelijke model van de Belgische verkaveling, maar men vergat dan wel dat deze verkaveling te danken was aan de zogenaamde Wet De Taeye, waarmee de sociale klasse gestimuleerd werd om zelf een huis te bouwen op een vrije kavel. Architect Renaat Braem dreef er de spot mee in zijn pamflet Het lelijkste land ter wereld als de ruimtelijke utopie van het katholieke kerngezin.

spread uit het besproken boek

spread uit het besproken boek

Hoe dan ook, het Paradijs van imperfectie leest in de beste traditie van Jane Jacobs, wiens pleidooi gevoed was vanuit een persoonlijke bekommernis met de directe leefomgeving, veel meer dan abstracte bespiegelingen over de ideale stad. Het gaat zelfs niet over de architect wiens schrijven dient ter rechtvaardiging van het eigen gebouwde oeuvre. De columns inspireren zich op de alledaagse vragen van de ontwerppraktijk, maar gaan er tegelijk mee aan de haal. Alledaagse gebeurtenissen en ervaringen worden met sprekend gemak gekoppeld aan grote ontwerpvraagstukken en gestoffeerd vanuit de architectuurgeschiedenis. De beelden bij de columns benadrukken deze specifieke kijk op architectuur, met een vrolijke mix van panorama’s, architectuurtekeningen en vakantiekiekjes.

Het samenstellen van een boek is als het “samenstellen van een CD op basis van eerder uitgebrachte singles”, schrijft Schönberger. Met enige ironie wordt meegegeven dat het boek tot stand kwam door een druk op de stopknop. Wellicht is die stopknop ook de sleutel tot de column, die een schier oneindige gedachtestroom onderbreekt en op papier stelt. Gedachten hebben “tijd en ruimte” nodig dat nagenoeg ontbreekt in de ontwerppraktijk, staat in de inleiding te lezen. Goed dat de gedachten nu te boek staan. Zo krijgt ook de lezer wat meer tijd om de gedachten te overdenken en indien nodig aan te vullen.

Enkele gerelateerde artikelen