Oskar Oonk geeft argumenten waarom een te innige verbondenheid tussen ontwerponderwijs en -praktijk niet goed is voor het onderwijs, de praktijk en de relevantie van de architect, landschapsarchitect en stedenbouwkundig ontwerper voor de samenleving.
Februari 2021, middenin de pandemie, de wereld staat in brand en ik heb net mijn universitaire diploma in de sociale wetenschappen en humanistiek op zak.
Tijdens mijn bachelor aan het University College Maastricht richtte ik mij hoofdzakelijk op de multidisciplinaire urban studies. Deze richting sprak mij aan omdat ze voortdurend schakelt tussen een hoog theoretisch abstractie niveau en de fysieke stedelijke ruimte: de concrete, alledaagse leefomgeving van bijna 75% van de Nederlanders. Intrigerend hoe dergelijke biotopen werken, maar het bestuderen en beschrijven van complexe stedelijke problemen lijdt onverhoopt tot een enigszins pessimistisch wereldbeeld. Ik werd daar onrustig van en wilde werken aan tastbare oplossingen. De pre-master Stedenbouw en Landschapsarchitectuur aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam (vervolgens: de Academie), een tot dan toe onbekende onderwijsinstelling voor mij, zag ik als dé grote uitkomst.
November 2023
Ik stop na ruim twee jaar voortijdig met de master stedenbouw aan de Academie. Die beslissing nam ik niet licht. In een wilde bovenloop van de rivier belemmert het opstuivend sediment een helder zicht. Bereikt de rivier eindelijk de delta, dan komt de stroom tot rust en maakt het zakkend sediment ruimte voor perspectief. Nu, na een aantal maanden rust en reflectie, kijk ik overwegend tevreden, maar ook met enige weemoed, terug op het besluit. Vanaf het begin twijfelde ik al of de Academie de juiste plek was voor mij. Sprak ik mijn twijfel dan hoorde ik vaak: “Even doorbijten totdat je een mooi diploma hebt…” Ik heb daar uiteindelijk toch niet voor gekozen. Uiteraard woog de grote inspanning mee in mijn besluit. Het is alom bekend dat studeren aan de academie zwaar is; studeren en werken, en daar nog bovenop – verwacht en onverwacht – alles wat een mensenleven eigen is. Daarnaast, en fundamenteler voor mijn beslissing, was dat er iets ontbrak in het onderwijs waardoor ik het gevoel kreeg dat de academie mij meer tijd en energie kostte dan het opleverde. Dat mijn ontwikkeling marginaal was; sterker nog, soms had ik het gevoeld dat ik geen tijd meer had om te leren en ontwikkelen vanwege de Academie.
Aan de hand van het thema onderwijs & praktijk beschrijf ik mijn ervaring als student aan de Academie. Ik heb de geschiedenis van het architectuuronderwijs op de Academie betrokken om mijn ervaring te contextualiseren. Voorbereidend op dit artikel sprak ik met medestudenten, docenten en medewerkers van de Academie. Ondanks het voor- ‘onderzoek’ herinner ik de lezer eraan dat deze tekst een beschouwend verslag is van míjn ervaring.
Onderwijs & praktijk
De Academie was groot contrast met het University College Maastricht social science, zo werd al snel duidelijk. Zo moest ik onmiskenbaar harder werken – dat wil zeggen: produceren – dan voorheen. Geen weken de tijd om te lezen en na te denken, feiten te verzamelen en argumenten op te bouwen, om de bevindingen vervolgens in zorgvuldig overwogen woorden op papier vast te leggen. Nee, het liefst, zo maakten de gastdocenten uit de praktijk wel duidelijk, kwam ik vanaf dag één al met een volle schetsrol binnen. Hoeveel uren heb ik wel niet met zwarte fineliners gebouwplattegronden en stedenbouwkundige plannen overgetrokken, of met profiel schetsen ‘ruimtelijke analyses’ gemaakt van Amsterdamse straten. Dat ik, kleurliefhebber, met spiksplinternieuwe alcoholmarkers de bomen groen en bakstenengevel rood maakte, werd minder gewaardeerd “een profiel hoort zwart-wit te zijn”. Docenten wilde nog wel eens een dikke streep zetten door het eindresultaat als het niet beviel: terug naar de tekentafel. Kortom, de eerste paar weken kenmerkte zich door een grote cultuurshock en een hele steile leercurve.
“Bouwkunst kan niet als bouwkunde wetenschappelijk worden geleerd. De eenige leerschool is het intense leven in de praktijk zelf”
J. de Meyer, voorzitter van het vhbo (de voorloper van de huidige Academie) in 1908 in De Opmerker.
Anno 2024 is het nog steeds zichtbaar hoe het ambachtelijke beaux-arts onderwijsmodel als inspiratie diende ten tijde van de oprichting van de Academie in 1908. Een model waar kopiëren een belangrijke oefening was en gastdocenten (meesters) standaard uit de praktijk kwamen. Deze praktijkgerichte aanpak is beslist de kracht van het ontwerponderwijs. Wie Wortels van het Architectuuronderwijs van Dion Kooijmans uit 1995 leest, ontdekt dat een tekort aan vakmensen in de regio Amsterdam rond 1900 de aanleiding was voor de oprichting van de Academie. De school werd gesticht door architecten verbonden aan kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae om te voorzien in de behoefde aan praktisch geschoolde ontwerp-arbeiders. Overdag werkten de studenten op een bureau, ’s avonds zaten ze in de schoolbanken.
De Academie is in de afgelopen decennia al meerder malen geprezen voor haar nauwe verbondenheid met de praktijk en vormt de tegenhanger van het meer theoretisch en technisch-wetenschappelijk georiënteerde ontwerponderwijs aan de TU Delft, TU Eindhoven en Wageningen University & Research. De bijzondere relatie tussen Academie en praktijk zorgt er voor dat studenten na hun afsturen meestal al een vaste baan hebben en minimaal vier jaar werkervaring. Ik ken weinig andere masters waar dit ook het geval is.
Ondanks de lovenswaardige verbondenheid van de Academie met de praktijk ervaarde ik ook de nadelen van een opleiding waarvan het docentencorps grotendeels bestaat uit ontwerpers uit diezelfde praktijk. Gedegen vakkennis is namelijk niet per se een garantie voor degelijke didactische vaardigheden. In mijn jaren als student heb ik ervaren dat docentschap daadwerkelijk een vak apart is. Een concreet voorbeeld: hoe ga je als docent uit de praktijk om met internationale studenten en cultuurverschillen. De Academie is een Engelstalige studie en profileert zich expliciet als een internationale leeromgeving waar culturele uitwisseling bijdraagt aan de ontwikkeling van studenten. Bij het gemiddelde Nederlandse ontwerpbureau is de voertaal en de werkcultuur Nederlands. Miscommunicatie met docenten leidde ertoe dat internationale jaargenoten van mij niet begrepen werden en soms hierdoor vakken niet haalden. Er waren zeker ook gastdocenten die hun rol breder trokken en daar echt als praktijk expert én docent voor de klas stonden. Gelukkig ontvangen gastdocenten bij aanvang van de Academie wel een beknopte training en wat literatuur over doceren, maar met een vaste staf van ongeveer vijfendertig mensen en met jaarlijks ruim twee honderd gastdocenten blijft het een behoorlijke uitdaging om een de didactische standaard in het docentencorps te garanderen.
Een overheersende praktijkcultuur binnen een onderwijsinstelling werkt bias en blinde vlekken in de hand die een open, onderzoekende en (vakgebied-)kritische leeromgeving kunnen ondermijnen en vernieuwing in en van het vak in de weg staan. Mijn eerste ervaring met het ontwerponderwijs was tijdens een minor aan de bouwkunde faculteit van de TU Delft. Ik was verbaasd toen de docent met onverholen verontwaardiging en onbegrip reageerde op al mijn ‘waarom’ vragen. Het antwoord was meestal kortaf “zo doen we het altijd!”. Als ik dan toch doorvroeg, werd het vaak duidelijk dat de docent ook niet precies kon verwoorden wat de achterliggende gedachte van een bepaalde ontwerpconventie was.
Zo was het ook bij veel van de onderzoekvakken op de Academie. Terwijl, zo lijkt mij, onderwijs júíst de plek is om de ideeën en veronderstellingen van conventies te bevragen. Tegelijkertijd staat dit vasthouden aan conventies ook innovatie in de weg. Voor je het weet herhaal je jaren lang precies dezelfde fouten.
Gelijktijdig, welke plek hebben twijfels, vragen en kritische zelfreflectie – belangrijk in een leerproces – in een ontwerppraktijk die zich kenmerkt door aanbestedingen, prijsvragen en competities? En hoe kan je als student kritisch zijn op de praktijk, als je door diezelfde praktijk beoordeeld wordt? Dit waren ook vragen waar ik mee worstelde. Zelf heb ik vooral ervaren dat die ruimte voor kritische zelfreflectie en twijfel maar in geringe mate een plek kregen binnen het ontwerponderwijs. Tijdens mijn studie in de (sociale) wetenschap was het een vereiste om bij het presenteren van onderzoek ook stil te staan bij de onderzoekbeperkingen. Daarom besteedde ik tijdens een van mijn eerste tussentijdse presentaties op de Academie aandacht aan de tekortkomingen in mijn ontwerp. Maar daar lag het struikelblok. Hoe overtuig je je publiek van een ontwerp, voor een deel toch echt subjectief, als je tegelijk ook twijfel uit over je ontwerp? Zo waren gangbare afmetingen van typologieën volledig nieuw voor mij tijdens mijn eerste project aan de Academie. Vandaar dat ik in mijn presentatie uitlegde dat de afmetingen misschien niet overal correct waren en dat dit een aandachtspunt zou zijn in het volgende ontwerp. Uit de feedback bleek die zelfkritische houding het tegengestelde effect te hebben. Het ontwerp werd niet als overtuigend gezien, en dus niet goed. Mijn doel was om waardevolle kritiek op te halen om te kunnen ontwikkelen, maar de docenten konden alleen maar bevestigen dat de afmetingen niet klopte, zonder dan inzicht te geven hoe ik het vervolgens anders had moeten doen. Frustrerend. Op zo een moment wordt het heel verleidelijk om in het vervolg een fake it till you make it mentaliteit aan te nemen: overtuigingskracht als ontwerpkwaliteit.
Ik denk dat er een tal van waardevolle vaardigheden zijn die nog niet alomtegenwoordig zijn in de praktijk, maar wel belangrijk zijn voor de toekomstige ontwerper: samenwerken, kritisch interpreteren van onderzoek, jezelf en je ontwerp positioneren in de politiek van de ruimte, om er maar een paar te noemen. De Academie is zich hier ook van bewust. Zo schrijft Janna Bystrykh, hoofd van de master architectuur in het Jaarverslag 2022-2023 (p.43) “As a design profession, we relate to and build on this knowledge of other fields, but it requires other skills in communication, exchange of information, hosting interviews and conversation, writing and being able to work in the context of and with other forms of knowledge as well.” Een mooie ambitie, maar het zal wel veel verandering vragen bij de staf en de gastdocenten. Samenwerking van studenten is tot nu toe bijvoorbeeld nog maar beperkt tot ‘bijvakken’ zoals vormstudies en tools, of de ‘onderzoek’ vakken. Bij de ‘echte’ ontwerpvakken is het solowerk. Het zal om een structurele en fundamentele verandering vragen om de bovengenoemde ambities vorm te geven binnen het academie-onderwijs.
In het kader van kritische zelfreflectie moet ik wel iets opbiechten. Ik ben nogal eigenwijs. Dat heeft natuurlijk mijn beleving van de studie en wat ik hier schrijf, beïnvloed. Laat ik in mijn eigenwijsheid niet het mooie van de Academie uit het oog verliezen. Ik heb oprecht genoten van de twee en een half jaar Academie. Het is een plek vol bijzondere, inspirerende en hardwerkende studenten, docenten, ondersteunend personeel, en vrolijke huismeesters die met toewijding van het gebouw een tweede thuis maken voor iedereen. Dankzij de Academie heb ik een breed netwerk binnen de ontwerppraktijk opgebouwd, vele mooie vriendschappen gemaakt, nu ook al weer drie jaar ervaring op ontwerpbureaus, en een uitdagende baan. Dat ik heb besloten om de academie te verlaten neemt dat niet weg.
Er is altijd ruimte voor verbetering. Hoe die veranderingen binnen de opleiding vorm te geven blijft een lastige vraag. De oude structuur en cultuur van de beaux-arts uit 1908 is nog steeds voelbaar. Ik vermoed dat alleen met structurele veranderingen de studie kan verschuiven van een overtuig- naar een ontwikkelcultuur; een academie waar de praktijk innig verbonden is met het onderwijs en elkaar aanvullend stimuleren, maar waar met een soort scheiding der machten praktijk en onderwijs niet mede-afhankelijk zijn. De scheiding der machten geef ruimte voor een waardering van een zelf, en praktijk-kritisch leerproces in de beoordelingen omdat dat tot innovatie leidt. De innovatie die we juist nu met klimaatcrisis etc. zo zeer nodig hebben. Alleen dan blijf je als architect, stedenbouwkundig ontwerper en landschapsarchitect ook in de toekomst relevant.