Na verblijf in het buitenland was Alex van de Beld sinds lange tijd weer eens aanwezig bij een echte Nederlandse architectuurbijeenkomst, de presentatie van het Jaarboek Architectuur in Nederland 2023-2024 in het Nieuwe Instituut te Rotterdam.
Het was enige tijd geleden dat ik het Nieuwe Instituut in Rotterdam had bezocht. Ik had mij laten verleiden om toeschouwer te zijn van de jaarlijks terugkerende rituele dans rondom een eervolle plek in het Jaarboek van de architectuur. De sfeer in het vooral met architecten gevulde zaaltje leek als op de eerdere feestjes. De niet meer zo hele nieuwe directeur van het Nieuwe Instituut opende de avond met een oproep aan hen. Ze moesten ophouden met klagen over het delen van het gebouw met andere creatieve ’industrieën’. Gesprekken over architectuur blijven immers plaatsvinden tussen deze muren, mits zelf gestart en deze avond zou daar het bewijs van worden, aldus de directeur.
Er volgden praatjes van bescheiden tot zelfverzekerde architecten, ideële programmamakers, gedreven opdrachtgevers, een politicus die architectuur gestudeerd had en het publiek wist te vertellen wat iedereen al wist: de beroepsgroep wordt niet gehoord in politiek Den Haag.
De architectuurhistorica die de avond leidde, vroeg de uitgever naar het belang van het Jaarboek voor de Nederlandse architectuur. Deze lag volgens hem in de vaste kern van kwalitatief goede projecten en ieder jaar een aansprekend nieuw thema. Door een regelmatig wisselende redactie worden prangende ontwikkelingen voor het voetlicht gebracht en daardoor blijft, zo stelde de uitgever, het Jaarboek ’fris’.
Het publiek werd een sneak preview in het Jaarboek gegund, de cover zou in de loop van de avond ‘onthuld’ worden. Het eerste essay betrof een statistische beschouwing op het beroep van architect, het bood geen rooskleurig beeld. Het gemiddeld uurtarief is nog geen 30 euro per uur en 20% van de uren maken architecten voor eigen risico om mee te dingen met aanbestedingen. Inmiddels geeft een derde van alle architecten les, maar of dit is vanwege de minimale extra inkomstenbron of uit altruïsme werd niet duidelijk. De gespreksleider ging er van in de we-vorm spreken, toen deze schrijnende cijfers ter tafel kwamen.
De redactie vertelde over de keuze van de gekozen projecten. Ze waren unaniem positief: natuurlijk waren de meeste gebouwen materieel duurzaam gebouwd en vaak was er ook sprake van transformatie en hergebruik. De discussie omtrent wat mooi of lelijk was, werd vermeden. Dat maakte nieuwsgierig naar de criteria van de redactie, buiten de kwantitatieve kwalificaties (groot of klein, bestaand of nieuw, duurzaam of extra duurzaam), maar daar werd niets over losgelaten. De juryleden – excuus redactieleden – hadden in ieder geval veel van elkaar opgestoken. Zo werd ”het oog voor detail geprezen” en ook een meer “beschouwende kijk om de actuele relevantie van de projecten te duiden”.
De met veel fanfare omgeven onthulling van de cover van het boek leerde dat het woningtekort als belangrijkste maatschappelijk thema was gekozen. We zagen compacte appartementen voorzien van een bedstede in plaats van slaapkamers waardoor de overige ruimte aan flexibiliteit wint. De architect van het project vertelde dat ze, onterecht zo bleek, zich grote zorgen had gemaakt hoe de bewoners op deze slaapvorm zouden reageren. Het uitstappen aan het voeteneind bleek geen grote ongemakken op te leveren. Verbaasd en opgelucht besefte ze dat het wel degelijk mogelijk is om andere ruimte concepten uit te proberen en dat architectuur mag interveniëren in de leefruimte van mensen.
De geselecteerde projecten rolden voorbij op een groot scherm, begeleid door woorden over gebrek aan aandacht in de politiek (behalve rondom woningtekort), de hoge kostprijs en de lange ontwikkeltijd, en de concurrentiestrijd die veel vergt van vooral kleine bureaus. Deskundigen pleitten voor ontwerpend onderzoek waarbij de gebruiker kiest voor een plan, langlopende contracten voor meerdere gebouwen in eenzelfde bouwteam, en een oproep aan architecten en opdrachtgevers om elkaar eindelijk eens beter proberen te begrijpen.
Eensgezind was men over de stelling dat als de basis binnen een project op orde is, er ruimte ontstaat voor architectuur. Dit werd de bezweringsformule van de avond. De architect als pragmatisch planner, kundig bouwer, begripvolle commerciële partner, om daarna te kunnen spelen en uit je dak te gaan met ruimte die rest. De aanwezige opdrachtgevers waren blij met deze “ratio eerst’’ in een project, daarvoor wilde men best wat overgebleven ‘creatieve ruimte’ teruggeven. Werd hier opnieuw een poging ondernomen om de hoofdpersonages Howard Roark en Peter Keating uit de roman The Fountainhead (Ayn Rand, 1943), als idealist en pragmaticus, samen te laten smelten tot één ambigue karakter?
De avond leek nog een nog een spannend slot te krijgen. De redactie vond kennelijk dat er sprake was van een grote mate van uniformiteit in de wijze waarop projecten in beeld worden gebracht, eenvormige plaatjes ogenschijnlijk passend gemaakt in Jaarboek-format. De redactie had daarom zelf een fotograaf uitgenodigd een aantal projecten te fotograferen waarbij deze minder op een voetstuk staan, dus niet als autonome gebouwen, maar juist in hun context van de woonomgeving. De fotograaf vertelde over deze uitdaging en zijn verwachtingen. Hij verbaasde zich over het gebrek aan levendigheid rondom de gebouwen, over de gezamenlijke ruimtes zonder mensen. De woongebouwen stonden nogal statisch en koud in de ruimte, terwijl zijn lens op zoek ging naar tekenen van leven, beweging en warmte. Hij vond het maar mondjesmaat.
Was hiermee aan het eind van de avond de doos van Pandora geopend na alle rampspoed over de architectuur als beroepsgroep en de poging deze te bezweren in een hoopvolle cocktail van optimisme, baldadigheid, idealisme en ironie? Zoekend naar woorden beschreef de fotograaf wat hij niet had gezien en niet had gevonden. In zijn teleurstelling schudde hij het zaaltje gevuld met architecten, die ongemakkelijk begonnen te bewegen, wakker. Geen losse en goedbedoelde aanbevelingen en reflecties over trends of het verbeteren van samenwerkingen, hier werd echt een schep in de aarde gezet! Onderzoeken wat zich achter de gevels van gebouwen bevindt. Hier werd misschien zelfs wel begonnen met de zoektocht naar de fundamenten van de architectuur.
Ik begreep opeens de eerder gedane oproep aan architecten om volgend jaar hun gebouwen anders te fotograferen, met mensen en leven erin als bewijs dat ze echt bestaan en niet alleen representaties van een idee. Ik snapte ook de redactie van het boek, die een traditioneel fotoboek had gemaakt, deze had opgeladen met kwantificeerbare feiten over de architectuur en haar uitdagingen, maar met dit slotwoord ook de zoektocht naar antwoorden vervolgde. Was men zich bewust dat de deksel van de doos was gehaald? Hoopte ze mogelijk op deze avond op de bodem een antwoord te vinden, een antwoord dat verder gaat dan het aanbieden van een fotografieles aan architecten leidende tot een interessanter fotoboek?
Bij mij kwam de vraag op wat de kern van de architectuur nog is en hoe ze besloten ligt in haar ruimtelijkheid in plaats van in haar object zijn en materialiteit. Hoe ze ruimte letterlijk MAAKT waarin ze het leven laat floreren. Dat het wegzagen van een vloer in een bestaand gebouw pas architectuur kan worden als die ruimtelijkheid iets betekent voor de mensen die de ruimte gebruiken; als architectuur een ruimtekunst is die ook een alleenstaande moeder met drie kinderen kan helpen om een fijne plek te hebben. Hoe de lucht beweegt en hoe dat invloed heeft op hoe je je voelt. Die ervaring valt niet te transporteren naar een foto alleen.
Ik haalde de laatste trein naar het Noorden en kon daarom mijn gedachten niet direct delen na afloop. De woorden gleden al reizende van mijn hoofd naar mijn schrijfblok en weer terug naar het hoofd en misschien naar het hart van een beroepsgroep die er van houdt het noodlot te trotseren, maar vol hoop blijft. Hoop op betere opdrachtgevers, hoop op meer betekenisvol werk, en misschien zelfs hoop op een beter uurtarief.
Ik dacht verder na over de kern van de architectuur, waarvan ik zeker weet dat die niet gezocht moet worden in ludieke foto’s van mensen die de ruimtes bewonen, maar in hun verhalen. Over hoe men elkaar in het veranderende licht ontmoette en waar verliefdheid of vriendschap ontstaat. Over of het er stil kan zijn, hoe het er ruikt, hoe lucht beweegt. Zou het volgende jaarboek een verslag kunnen worden van al deze ervaringen van de bewoners van die ruimtes? Ruimtes die zijn ontworpen, door gebruikers zijn veranderd, maar waar de architect achter de schermen met al zijn gevoeligheid vorm aan heeft gegeven.
Ben benieuwd naar de volgende editie waar de mooiste, meest persoonlijke intieme en rare (beeld) verhalen in verzameld zijn. Over wonende, werkende en levende mensen in die ruimten. In die editie ‘Architectuur under cover‘, ontstaat er voor de redactie ook een nieuwe uitdaging om al die variëteit, ervaringen en belevingen in woord en beeld te duiden, zonder een al te star format, en de kennelijk onvermijdelijke (foto)grafische samenhang. Terwijl de namen van de architectenbureaus en de ontwerpers van al die diversiteit aan ruimtes in die editie naar de achtergrond verdwijnen, brengt het boek dan de mens in de omgeving naar voren. Dat leest als een werkelijk verslag van het leven in Nederland en de rol van architectuur daarin.