Recensie

Architectuur in transitie: de proef op de som

Architect Ninke Happel van HCVA bezocht de tentoonstelling Nature of Hope en twee van de vele events die de IABR (Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam) dit jaar organiseert. Het vroeg inspanning, ze moest zichzelf vermanend toespreken, maar uiteindelijk ervaarde ze het als een verrijking.

Material Transition - Learning from Grand Paris / CHRITH architects en Emma Diehl Studio mmv Built by Nature / foto © Jacqueline Fuijkschot

Material Transition – Learning from Grand Paris / CHRITH architects en Emma Diehl Studio mmv Built by Nature / foto © Jacqueline Fuijkschot

Toen ik twee jaar geleden de IABR tentoonstelling It’s about time bezocht, was ik gefascineerd door de tijdlijn die al terugkijkend inzichtelijk maakte dat we al zolang weten dat het anders moet, maar dat we het gewoonweg niet doen. Het gevoel wat achterbleef was samen te vatten met de eenvoudige vraag: En nu? En dat zegt veel over mij en ons bureau.

Als mensen mij vragen wat wij in onze ontwerppraktijk doen om bij te dragen aan de transitie kan ik twee verhalen vertellen. Het ene verhaal is glamoureus en doet het goed op de socials. Het vertelt over hoe we al bijna 20 jaar ontwerpkracht inzetten om bestaande, veelal publieke gebouwen te behoeden van sloop door ze met radicale interventies voor nieuw gebruik geschikt te maken en energetisch verduurzamen. Dat ‘reparatieve’ werk doen we inmiddels zoveel mogelijk met biobased of hergebruikte materialen die we losmaakbaar detailleren. We zijn goed bezig!

Het tweede verhaal is dat we dag in dag uit ploeteren om een hoopvolle bijdrage te kunnen leveren. Dat verhaal vertel ik bijna nooit, het is niet sexy en maakt mensen nerveus. Het gaat dan over de woningbouwpraktijk, de bulk van het architectenwerk, waarin de dagelijkse realiteit nog steeds, beton, beton, beton én pir en pur is, een enkel ‘pilot’- of ‘parelproject’ daargelaten. Duurzaamheid is in dit deel van ons werkveld nog allerminst een genormaliseerd onderdeel van het werk. In een poging om als team optimistisch te blijven, proberen we kleine duurzame wapenfeiten projecten ‘binnen te smokkelen’. De ene keer isoleren we met vlas, dan voorzien we middengangen van natuurlijk daglicht en bij een volgend project passen we hergebruikte bakstenen toe. Het zijn kleine, particuliere veldslagen.

Ons bureau is geen pionier, innovator of cijfer- en feitenkanon van verduurzaming. Wij maken geen uitvoerige berekeningen naar de impact van onze gebouwen en wij bedenken geen nieuwe technieken of materialen. Ons werk zet in op continuïteit van cultuurhistorie en wortelt in een geloof in de wederkerige verwantschap tussen conceptuele ideeën en praktische maakbaarheid. Je zou kunnen zeggen dat onze bijdrage aan de transitie ‘het nemen van de zogenaamde proef op de som’ is. Als bouwend architect wens ik dan ook dat we wat minder zouden gaan praten over duurzaamheid en het wat meer zouden gaan doen.
Met die blik begon ik aan mijn bezoek aan Nature of Hope, de tentoonstelling van de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (IABR) 2024. Naast de tentoonstelling in het Nieuwe Instituut programmeert de IABR dit jaar op 26 locaties in Rotterdam de zogenaamde Botanical Monuments, houdt ze ‘plekberaden’ door het hele land, en heeft ze midden in de tentoonstellingsruimte een Practice Place ingericht waar mensen uit het werkveld samen komen om in gesprek te gaan over transitiethema’s. Ik bezocht de tentoonstelling, deed mee aan een nachtelijke wandeling door Diergaarde Blijdorp en schreef me in voor een Practice Place.

Building Cities from Waste Soil / Anna Zań ism Rokus Oskam / foto © Jacqueline Fuijkschot

Building Cities from Waste Soil / Anna Zań ism Rokus Oskam / foto © Jacqueline Fuijkschot

Het was lang geleden dat ik in het Nieuwe Instituut was. De sfeer was optimistisch. Het voelde als de hernieuwde pleisterplaats voor de architectengemeenschap, wat hoopvol an sich is. Een goede zet om Nature of Hope op deze plek te organiseren! In de ontvangstruimte vormt een vooruitgeschoven witte doos de uitnodigende toegang. Het blijkt de prelude op de tentoonstelling. Er hangen kunst- en archiefwerken. Deze werken worden door historici, kunstenaars en architecten met de kennis van vandaag opnieuw geïnterpreteerd. Het gaf mij het gevoel dat alles een reden van bestaan heeft, dat alles met elkaar verbonden is, dat wij mensen óók natuur zijn. Het is een rustige, poëtische opmaat tot wat er komen gaat.

Eenmaal door de prelude, opent zich de grote open ruimte. Die staat bomvol en doet denken aan een Wunderkammer. De veelheid overvalt me. Ik betrap mezelf erop dat ik, architect als ik ben, zoek naar ruimtelijke structuren om me aan vast te houden. Die ontdek ik niet. Ik kan hier wel verklappen dat onder sommigen van mijn architectenvrienden het beeld leeft dat de IABR altijd ‘veel en vaag’ is. Even schoot ook ik in een aangeleerde afwijzende kramp. Ik sprak mezelf vermanend toe: als het onderliggende thema van de tentoonstelling, het leggen van nieuwe verbindingen is, dan kan ik op zijn minst proberen het te begrijpen.
Vier uur lang dompelde ik mezelf vervolgens onder in de wonderlijke amalgaam van lokale en globale duurzaamheidsinitiatieven op ecologisch, ruimtelijk, sociaal en maatschappelijk gebied. Afhankelijk van persoonlijke interesses zal het ene project de bezoeker meer aanspreken dan de ander, maar er zit altijd een project tussen dat zal inspireren – gezien de hoeveelheid kan dat bijna niet anders. In die zin is veelheid een verbindende kwaliteit.

Ik werd bijvoorbeeld direct aangetrokken door de film HouseEurope! van HouseEurope!, station+ (ETH Zurich) en bplus.xyz die oproept om verenigd te stoppen met de verontreinigende, kapitalistische huisvestingsmachine. De film was een feest der herkenning en appelleerde aan een lange en persoonlijke frustratie ten aanzien van de totstandkoming van woningbouwprojecten. De pamfletten van The Architecture Lobby roepen op tot vereniging voor een eerlijke en rechtvaardige transitie voor architectuurwerkers. Fair enough, dacht ik. De verhalen over slecht werkgeverschap dat een systeem van uitbuiting in stand houdt zijn eindeloos. Het is goed voor de vakgemeenschap als dat stopt. En in If toxic air is a monument to slavery, how do we take in down? laat Forensic Architecture zien hoe ruimtelijke onderzoeksmethodes kunnen worden ingezet om recht te doen aan onrechtvaardigheid. Het opent een breder perspectief op de vakmatige toepassingen van het architectenwerk.

Ook worden op de tentoonstelling diverse nieuwe mogelijkheden van bestaande instrumenten en werkprocessen getoond. Denk bijvoorbeeld aan de Eco-systeem-dienst-plicht van Studio Ester van de Wiel en Studio Joost Adriaanse, dat uitgaat van het idee dat als de natuur de basis is, waarom zou dan niet iedereen er middels het verplicht opdoen van basiskennis aan bij moeten dragen? Het project De eerste steen van het niet-bouwen van RE-ST stelt niet een bouwopgave maar een ruimtelijke behoefte centraal. Door deze houding bouwt het bureau al jaren veel minder dan haar gevraagd wordt. Ik ben er van overtuigd dat we als samenleving ons veel meer zouden moeten richten op de bestaande gebouwenvoorraad. De reparatieve opgave is bovendien uitdagend. Werken met bestaande gebouwen vraagt om een sterke ontwerpcultuur en houdt sociale structuren en ambachten levend.
In de film Labour van Material Cultures worden een aantal bouwvakkers gevolgd, en gevraagd naar hun werk en wat hen motiveert om elke dag voor dag en dauw weer aan de slag te gaan. De film brengt hun noodzakelijke bijdrage en tegelijkertijd fysiek kwetsbare rol als makers in beeld, maar vooral ook dat de liefde voor hun vak tegelijkertijd de motivatie is. En tot slot genoot ik van enkele wonderschone materiaalinnovaties door de techniek van het weg laten, zoals de ongebakken stenen van Anna Zań en de betonloze funderingstechniek van LaDiDa. De intelligentie in combinatie met de eenvoud maakt ze geloofwaardig en realistisch. Door de oogharen heen zie ik ze al landen in de nieuwe woningbouwtraditie.

Na het bezoek aan de tentoonstelling voelde ik me verrijkt. Mijn hersenen hadden veel nieuwe verbindingen gelegd. Tegelijkertijd was ik ook verward. De inzet van Nature of Hope is duidelijk. De natuur wijst de weg naar verandering. Voor de innovatie en toepassing van biobased materialen is dat bijna letterlijk te nemen. Maar, een uitzondering daargelaten, lijkt de weg naar praktische toepasbaarheid nog lang; veel initiatieven zijn nog te afhankelijk van een goed bedoelende enkeling. En hoewel ik snap dat veel van de voorstellen daar bewust ver weg van willen blijven, zijn ze door dit particuliere karakter nog niet verbonden met de systemische wereld van de woningbouw.

eco-systeem-dienst-plicht door –zee –plaats –werk –land / Studio Ester van de Wiel en Studio Joost Adriaanse / foto © Jacqueline Fuijkschot

In een poging om grip te krijgen op mijn verwarring sprak ik met andere architecten. Veel van hen waren nog niet naar Nature of Hope geweest (typisch). Een aantal van hen deelden mijn ervaring, maar tot een duiding kwam ik niet. Co-curator Janna Bystrykh vertelde in een gesprek dat ik met haar voerde dat bij het samenstellen van de tentoonstelling was opgevallen hoe we in Nederland achterlopen als het gaat om beleid dat de verduurzaming versnelt. Dat gebrek aan beleid zou wel eens een van de verklaringen kunnen zijn voor de algehele situatie waarin er nu als (vak)gemeenschap zitten. Want is het onderliggende idee van de tentoonstelling niet juist ook het leggen van nieuwe verbindingen? En refereert dat niet naar de vernuftigheid van een natuurlijk ecosysteem waarin elk onderdeel, klein of groot, in staat wordt gesteld om gebalanceerd bij te dragen aan het grotere geheel? De film House Europe! overtuigt bijvoorbeeld door inzichtelijk te maken wat er gebeurt als de balans te ver doorslaat naar één kant (woningen als verdienmodel) en we andere aspecten (welzijn) uit het oog verliezen. Platform Woonopgave laat zien hoe een groep geëngageerde architecten, stedenbouwkundigen en andere ontwerpende denkers tot een alternatieve oplossing voor de woningcrisis kan komen dan het treurige mantra ‘bouwen bouwen bouwen’ van de bouwlobby waar beleidsmakers braaf in geloven. In een marktgestuurde wereld zijn ontwerpende denkers steeds verder gemarginaliseerd. Beleid is nodig om in het algemeen belang ieder zijn bijdrage te laten doen, om het ecosysteem te voeden.

Twee weken na mijn bezoek aan de tentoonstelling deed ik mee aan de Practice Place ‘work, labour, action!’ Hier trof ik mezelf (verbazingwekkend genoeg) als enige werkgever onder tientallen architecten, die zich ‘architecture workers’ noemen en zich willen verenigen voor een rechtvaardige transitie. Met input van onder andere The Architecture Lobby, Netherlands Angry Architects, FNV, Dear Architects en Dutch Architects Climate Action Network, spraken we onder leiding van co-curator Catherine Koekoek over de mogelijkheden van professionalisering van hun verzet. Hun drive vinden deze architecten doordat ze zich misbruikt voelen door een systeem van onderbetaling, overwerk en profiterende werkgevers met weinig interesse in (systeem- of praktijk-) veranderingen, en de mens achter hun ‘architectuurwerkers’. Hierdoor ontstaat bij hen het gevoel dat ze maar beperkt kunnen bijdragen aan de transitie naar een fossielvrije en rechtvaardige architectuurpraktijk, Ze lopen stuk tegen een dinosauriër van een werkveld en een bouwkolom die zo flexibel lijkt als een blok beton.

Hoewel ik de verhalen al kende, maakten ze opnieuw indruk omdat ik ze uit eerste mond hoorde. Hoewel ik moeite had met de stagnerende boosheid op een systeem waar zij toch ook onderdeel van zijn, kon ik me er ook toe verhouden. Wij, HCVA-ers, voelen ons ook regelmatig niet serieus genomen als bouwpartner met complementaire kennis van zaken. Bijvoorbeeld als ik een wethouder van Klimaat Bouwen en Wonen op een congres hoor zeggen dat “we natuurlijk ook architecten nodig hebben om de woningen ook nog mooi te maken”. En wij voelen ons ook weleens door het systeem in de steek gelaten als we in tenders worden verslagen door bureaus die de helft van de omzet draaien die verwacht mag worden bij de omvang van hun teams. Dan zijn wij ook boos. Vooralsnog wordt er bij aanbestedingen door opdrachtgevers niet gekeken naar de verhouding tussen omzet en aantal fte, terwijl dat toch een eenvoudige indicator voor uitbuiting is. Door de gesprekken in de Practice Place realiseerde ik me dat we (werkgevers en werknemers) op zoek zijn naar hetzelfde, namelijk eerlijke waardering én een serieuze plek aan tafel.

Beyond Repair / Phineas Harper, Thomas Randall-Page, Kate Bowman, Lucas Facer, Kit Jones, Felix Kary, Smith Mordak, Allegra FitzHerbert, Sanjukta Jitendhar, Martha Summers / foto © Jacqueline Fuijkschot

In het gesprek dat ik vervolgens met Jeroen de Willigen, de huidige BNA voorzitter voerde, herinnerde hij mij er aan dat de maatschappij momenteel niet eens overtuigd is van het nut van architecten voor de duurzame transitie. “Wat absurd is, want feitelijk is het zo dat er zonder architecten geen noemenswaardig bouwproject van de grond zou komen, laat staan een transitie. Juist omdat architecten met relatief kleine belangen in het bouwproces zitten, kunnen ze met integriteit publieke en private belangen met elkaar verenigen.” Om te vervolgen “alle architecten zijn gebaat bij betere maatschappelijke kennis over wat architecten kunnen doen, wat hun bijdrage is aan de transitie in het algemeen en de kwaliteit van ieders leven in het bijzonder.” En hoe hun werk eerlijk tot stand kan komen, vulde ik aan. Jeroen vertelde mij dat de BNA het nu als haar opgave ziet om dat duidelijk te maken aan de politiek. Dat stemt hoopvol, het is namelijk een belangrijke stap naar beleid dat de rol van architecten erkent.

En toen dacht ik terug aan de tentoonstelling. Aan het onderzoek Material Transition, Learning from grand Paris van CHRITH architects en Emma Diehl Studio. Het onderzoek laat tientallen biobased gebouwen zien die in Parijs zijn gerealiseerd sinds daar negen jaar geleden het Akkoord van Parijs werd getekend. Van elk project kan je een A6-fotootje met enkele samenvattende gegevens meenemen. De mooisten hangen nu ter inspiratie in onze studio aan de muur. De stad Parijs is simpelweg het gebruik van biobased materialen en een anti-sloopbeleid actief gaan promoten. Daarnaast initieert ze de realisatie van voorbeeldprojecten. Door verplichte toepassing van nieuwe biobased materialen in deze projecten kon de bouwwereld niet verder via geijkte paden. Er was aldus sprake van een ontwerpopgave. Architecten kregen de wind in de rug om voorbij innovatie en gepraat over duurzaamheid, gezamenlijk met hun opdrachtgever én bouwer verandering te praktiseren. Het resultaat is een hoopvolle proeftuin van projecten die vernieuwing uitademen. Misschien nog niet allemaal 100% Paris Proof, maar dat hoeft niet, het educatieve aspect is op weg naar een nieuwe bouwcultuur niet te onderschatten. Wat belangrijk is, is dat de condities van het werkveld werden verbeterd, simpelweg door te stoppen met het verbijzonderen van duurzaamheid, maar Paris Proof bouwen juist radicaal te ‘normaliseren’ en met lef de proef op de som te nemen.

Nature of Hope laat de raderen en tandwielen in het hoofd draaien, en dat is goed – en noodzakelijk!

Enkele gerelateerde artikelen