Wat is eigenlijk natuurinclusieve architectuur, en welke inspanningen zijn hiervoor nodig? In Nature of Hope, de hoofdtentoonstelling van de elfde IABR (Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam) zijn ‘hoopvolle’ projecten te zien, maar hoe kijkt iemand zonder architectenbril hiernaar? Ecoloog en ethicus Dirk Hilbers over de titel, de intenties, en de tentoonstelling zelf.
Wat zou je mogen verwachten van een tentoonstelling over architectuur die de huidige, dominante mens-natuurrelatie bekritiseert? Ik wilde me die vraag eerst stellen, voordat ik de tentoonstelling Nature of Hope in het Nieuwe Instituut (Rotterdam) ging bekijken. De IABR wil, zo valt op haar website te lezen, onderzoeken hoe architectuur het ecologisch evenwicht kan herstellen door biodiversiteit en natuur als vertrekpunt voor ontwerp te nemen. Dat is geen geringe ambitie.
Mens-natuur relaties, en vooral de herbezinning ervan, zijn een hot topic. Niet zo vreemd natuurlijk, de dreigende (en al begonnen) klimaatramp en biodiversiteitsimplosie roept op tot snelle concrete maatregelen, maar ook tot reflectie op onszelf. Dat is een trager, meer onderzoekend en fundamenteler proces. Het leidt niet zelden tot een forse portie zelfkritiek, bijvoorbeeld op de stilzwijgende (Westerse!) aanname dat de mens en natuur strikt gescheiden entiteiten zijn, met een machtsverhouding als die van een meester tot een slaaf. Deze ‘heersersmentaliteit’ (de Heerser is een archetype in de milieufilosofie) is veroorzaker van de huidige crises (meervoud) en zou plaats moeten maken voor een grondhouding van partnerschap – de mens staat naast de natuur en is ermee in een gelijkwaardige relatie. Soms gaat de kritiek nog een stap verder. De mens moet zich geen partner wanen maar een participant in het ecosysteem, gelijk aan andere organismen. Dit ‘archetype’ benadrukt het systemische, relationele karakter van de wereld, waarbij alles inwerkt op alles.
Het moge duidelijk zijn we het niet meer hebben over een taak (de energietransitie) of een methodiek (duurzaamheid), maar over een mentaliteitskwestie. Een partnerschap vergt een luisterend oor, een poging tot inleven, een bepaalde mate van bescheidenheid. Vertaald naar de architectuur staan niet de wensen van de ontwerper voorop en zelfs niet die van de opdrachtgever. Deze moeten worden ingebed in de noden van het hele maatschappelijke en ecologische systeem. Sterker nog, voor de architect die zich waarlijk participant voelt, zijn de eigen wensen gelijk aan die van de hele biotische gemeenschap.
Maar wat is de natuur waar we rekening mee willen houden? Wat wil zij? Wanneer kwijnt ze, en wanneer floreert ze? Deze vragen vertrouwen we doorgaans toe aan ecologen en milieu-biologen. Het antwoord dat zij doorgaans geven is niet zo heel ingewikkeld: veiligheid, voorspelbaarheid en ‘bestaanszekerheid’, oftewel nestgelegenheid, rust, voedsel en af en toe een plekje om van bil te gaan. Wellicht is het een stereotype vooroordeel van mij, maar het lijkt me dat zo’n ecologische Maslovpyramide voor een ambitieuze architect uitermate saai is. Deze tentoonstelling doet echter een oproep om het eigen ego (deels) opzij te zetten en te luisteren.
De curatoren Janna Bystrykh, Catherine Koekoek, Hani Salih, Alina Paias en Noortje Weenink hebben gekozen voor projecten die dit luisterend oor centraal stellen. Daarnaast is ook de hoop een kernfactor van de tentoonstelling, wat tot uitdrukking komt in de titel ‘Nature of Hope’, en de zoektocht naar invoelend hoopvolle architectuur, zoals ze op de IABR website schrijven.
Die laatste keuze is opmerkelijk, omdat hoop bij uitstek het sentiment is dat de zo gewenste transitie behoorlijk in de weg kan staan. Meerdere filosofen hebben zich gebogen over de betekenis en functie van hoop. Het is, nader onderzocht, dan ook een bijzondere emotie, die een positief, verwachtingsvol voorschot neemt op hoe de wereld zou kunnen zijn, zonder een goede reden te hebben voor dit optimisme. Filosofen als Kant en Nussbaum definiëren hoop als ‘een geloof in mogelijkheid dat het goede zich voordoet’, maar Nietzsche, doorgaans wat zwaarder op de hand, ziet hoop als ‘een misleide relatie tot een wereld die niet in staat is aan de eisen van de mens te voldoen’.
Met name vanuit dat laatste perspectief is hoop bij uitstek hetgeen we, in elk geval in eerste instantie, los moeten laten om echt eerlijk te kunnen zijn. Zo is hoop de irrationele gedachte dat de industrie zelf haar CO2-uitstoot wel oplost, dat de markt met een natuur-inclusief alternatief voor de intensieve veehouderij komt, en dat het globale zuiden niet de prijs gaat betalen voor onze energietransitie. Hoop, zo wordt ons wel voorgespiegeld, is datgene dat we niet mogen verliezen. Dus vooral niet somberen, want hoop eist dat het wel een beetje leuk en haalbaar moet blijven. Ik wil maar zeggen, er is een reëel risico dat hoop als randvoorwaarde de zo gewenste invoelende houding in de weg staat, omdat deze weleens tot wanhoop zou kunnen leiden. Deze inperkende vorm van hoop was mijn vrees toen ik door de deuren het Nieuwe Instituut binnenliep.
De tentoonstelling Nature of Hope bestaat uit twee delen – een gang met 27 ‘projecten’ (reproducties met een begeleidende tekst en een enkel kunstwerk) en een grote ruimte waarin de architecturale projecten worden gepresenteerd. Die laatste is de kern van de tentoonstelling, de gang is vooral bedoeld om een mindset te creëren waarin het dominante heersersperspectief wordt uitgedaagd. Die uitdagingen vormen de basis van de in de grote zaal getoonde projecten.
De toon wordt bij binnenkomst meteen stevig gezet met een verhandeling over de rechten van de natuur, en een kort essay van Clemens Driessen naar aanleiding van de tekening ‘Das Große Rasenstück’ van Albrecht Dürer. De eerste presenteert het in de westerse wereld betrekkelijk nieuwe concept waarin natuur daadwerkelijk juridische en morele rechten krijgt, en het tweede waarin de kijker/kunstenaar zich openstelt voor de natuur zoals deze zichzelf presenteert, in plaats van hoe wij haar het liefste zien. Kortom, twee cruciale inzichten die als vertrekpunt dienen voor de natuurinclusieve architectuur.
Daarna volgen in rap tempo andere belangrijke uitgangspunten: de waarde van inheemse, niet-exploitatieve houdingen ten opzichte van de leefomgeving (aan de hand van ervaringen van de eerste vrouwelijke ecoloog, Maria Sibylla Merian), de zorghouding van traditionele olijventelers in Puglia (Italië), de bekritisering van de koloniale toe-eigening van land, en zo verder. De opzet van dit deel vraagt nogal wat van de visueel ingestelde bezoeker. Het is vooral praatje-plaatje, met veel nadruk op het praatje. Het is interessant, toepasselijk en toegankelijk geschreven, maar de presentatie is nogal klassiek.
Het contrast met de grote ruimte kan haast niet groter. Waar in de gang de geest gevoed werd en de zintuigen er wat bekaaid vanaf kwamen, is de zaal een explosie van indrukken. Duizend-en-een vormen, kleuren en concepten dringen zich aan je op. Er zijn tv-schermen, cubicles (met nog meer tv-schermen), een klimaatauto, wandpresentaties, projectpitches, materiaaluitstallingen, maquettes (opvallend weinig) en veel projecten in de categorie ‘overige objecten’.
Zodra de ruis naar de achtergrond verdwijnt en de focus terugkomt, is het eerste werk dat opvalt een groot zwart doek met daarop een soort geologische excavatie van alle euvels van deze tijd. Samengedrukt als een dik pak modder staan de gitzwarte horizonten van deze tijd; “Extractavism” en “Neo-colonialism” worden direct gekoppeld aan het karikatuur van de beroepsgroep – “starchitect” en de “fetishation of the architectural project”. De boosheid spat ervan af. Ik had mij geen zorgen hoeven maken over een naïef verhaal over transitie met een glansrol voor de architect. Deze tentoonstelling biedt alle ruimte voor problematisering en schuwt daarbij een kritische blik in de spiegel niet. Dit werk van MOULD staat niet op zich, er is, om maar eens wat te noemen, een uitgebreide kritiek op de door kapitalisme ingegeven sloop-en-nieuwbouw architectuur en er wordt een speciale constructie getoond die Extinction Rebellion UK gebruikt voor haar burgerlijke ongehoorzaamheidsacties.
Een blik op de tentoonstellingsbrochure leert dat deze werken (en nog een aantal meer) vallen onder het thema “resistance as practice”, een van de vijf hoofdthema’s (de andere zijn soil, infrastructures, hybrid becomings en material shadows).
Dat de tentoonstelling thematisch is georganiseerd betekent niet dat de werken ook ruimtelijk netjes geordend zijn. De projecten lijken ook niet altijd even goed bij de thema’s te passen. Zo zijn er flink wat projecten die de focus leggen op de sociale ongelijkheid (en het herstel daarvan), maar dit onderwerp heeft het niet tot hoofdthema geschopt.
Nature of Hope is dan ook qua vorm en inhoud all over the place.
Er is ook een grote veelvoud van makers. Zo zijn er bedrijfspresentaties, verslagen van maatschappelijke projecten, documentaires en interviews met een journalistieke insteek, projectverslagen van maatschappelijke organisaties en pamfletten van de internationale milieubeweging. Opvallend veel hiervan richten zich op ruimtelijke ordening in plaats van singuliere architectonische objecten.
Het is gemakkelijk om dit te interpreteren als rommeligheid, en daarmee kritiek. Je zou ook kunnen zeggen dat zo’n eclectische collectie recht doet aan de polycrisis – de onontwarbare kluwen van gerelateerde en elkaar versterkende uitdagingen: de biodiversiteitscrisis, klimaatverandering, sociale ongelijkheid, etc. Al deze aspecten zijn met elkaar verbonden en niet te isoleren; en dat geldt ook voor de tentoonstelling.
De kakofonie verbloemt ook wat. Het gaat namelijk uiteindelijk toch veel over de maker. De stem van de biotische gemeenschap komt ietsje minder goed uit de verf. We moeten de stad zien als ecosysteem. Een architect die bouwt ‘ten behoeve van alle leven op aarde’ ontwerpt geen huis meer maar een bewoonbaar natuurgebied. Hoe rijk of arm dat natuurgebied is hangt af van de keuzes van de architect (en de bewoner). Hoe goed die keuzes vervolgens zijn, hangt weer af naar hoe goed er geluisterd wordt naar de soorten die er een potentieel thuis in vinden. Wat wíl de gierzwaluw, de muurplanten en de rugstreeppad? Wie zijn het eigenlijk, die medebewoners? Hebben ze ook zo hun nukken? Samen wonen is immers niet alleen maar harmonie, zoals iedereen weet die in een enigszins groot gezin is opgegroeid. Op Nature of Hope vond ik maar heel beperkt antwoord op deze vragen.
Een project dat hier wel om draait is de Spaanse (Synanthro)love shack (Husos arquitecturas). Het is een serie van huizen in een bosrijke omgeving. Een daarvan is een bescheiden onderkomen voor de architect en zijn partner, de overige zijn voor de vleermuizen en vogels die in die streek van nature voorkomen maar steeds zeldzamer worden. Het is een concreet project om een biotische gemeenschap te creëren.
Een tweede project dat zich op deze vragen richt (maar dan op een heel andere manier), is de eco-systeem-dienst-plicht, een project van Studio Ester van de Wielen Studio Joost Adriaanse. Project en titel zijn een referentie naar het controversiële concept van ecosysteemdiensten (ook wel “ecosystem services”) waarin het belang van natuur gekapitaliseerd wordt door te berekenen hoeveel euros ze ons oplevert dan wel bespaart. De benadering is bejubeld omdat het de waarde van de natuur inzichtelijk maakt, maar ook verguisd vanwege de erin besloten grondhouding dat het bestaansrecht van ‘ecosystemen’ afhangt van hun nut voor de mens. Eco-systeem-dienst-plicht draait het concept met de simpele toevoeging ‘plicht’ volledig op zijn kop. Ineens heeft de mens de plicht om actief bij te dragen aan de verrijking van het ecosysteem.
(Synanthro)love shack en eco-systeem-dienst-plicht zijn twee totaal verschillende perspectieven op hetzelfde thema. Dat is illustratief voor Nature of Hope. Deze tentoonstelling is een waterval van ideeën. Ze gaan van rijp tot groen, van concept tot uitvoering, van liefdesbetuiging tot polemiek. Daarnaast is er ook nog plaats voor een enkel luchtkasteel en iets te roze wolk. Het is een ruimte volgepakt met inspiratie, waarvoor je wel je leesbril mee moet nemen, want aan uitleg is er geen gebrek.
Mijn aanvankelijke vrees dat de toeschouwer onder het mom van hoop door een zaal vol eco-technologisch optimisme zou worden geleid, blijkt volledig ongegrond. En gelukkig is de keerzijde ook niet het geval – zowel de ‘modernistische’, technologische benadering als de kritiek erop krijgen in Nature of Hope ruim baan.
Een woord van waarschuwing is wel op zijn plaats: voor de liefhebber van duidelijke conclusies en definitieve oplossingen kan Nature of Hope rommelig overkomen. Zelf vind ik dit, omdat dit een onderwerp is met zoveel verschillende geluiden en perspectieven, juist een kracht. In plaats van chaotisch spreek ik dan ook liever van ‘hoopvol meerstemmig’. Sterker nog, er mogen nog wel een paar non-humane stemmen bij.