Feature

Stad van Rechts

Wat heeft de normalisering van extreem rechts gedachtegoed met architectuur te maken? Helaas meer dan we denken. Andrea Prins las het boek Stadt von rechts van Johann Braun. Belangrijkste les: extreem rechts* maakt behendig gebruik van newspeak.

Racistische teksten geprojecteerd op Erasmusbrug / Rotterdam (2024) / foto Anoniem

Racistische teksten geprojecteerd op Erasmusbrug tijdens oudejaarsviering (Rotterdam, 2024) / foto anoniem, bron Metro

De ontkenningsfase is nu echt voorbij: extreem rechts is in opmars. Een aantal Europese landen hebben inmiddels een extreem rechtse regering met fascistische tendensen en het dreigen er steeds meer te worden. In Nederland bleef het na de Tweede Kamer verkiezingen van afgelopen november en de vorming van het PVV, VVD, NSC en BBB kabinet verontrustend stil. Gelukkig lijken ook wij langzaam wakker te worden hoewel betogingen zoals in Duitsland tegen de AfD (Alternative für Deutschland) hier geen tegenhanger kennen. Zo was er laatst het debat ‘Hoe herken ik een fascist?’ in Pakhuis de Zwijger en De Dependance organiseerde de bijeenkomst ‘The New Global Far Right’.
Far right, extreem rechts in het Nederlands, is een verzamelbegrip voor politieke stromingen die zich kenmerkt door racisme en wit superioriteitsdenken, autoritair nationalisme, antisemitisme en haat jegens vreemdelingen en vreemde (cultuur)elementen, kortom: een ideologie die gewelddadige uitsluiting van groepen van mensen rechtvaardigt. Een standaarddefinitie van fascisme lijkt moeilijker te definiëren. In Pakhuis de Zwijger noemt historicus Robin Te Slaa als kenmerken een etnisch homogene maatschappij, een totalitaire leider en het beginsel van de biologisch-witte, veelal mannelijke superioriteit. Beide bijeenkomsten – goed bezocht door een divers publiek – verduidelijkten onze politieke naïviteit ten aanzien van de mens-verachtende extreem rechtse ideologie. Voor wie liever leest, weekblad De Groene Amsterdammer publiceert regelmatig over hoe handig extreem rechts inspeelt op angsten voor verlies van welvaart en veiligheid [1].

Wat hebben deze beangstigende ontwikkelingen met architectuur te maken? Hierover gaat het boek Stadt von Rechts. Über Brennpunkte und Ordnungsversuche geschreven door Johann Braun. De human geographer onderzoekt het extreem rechtse stadsbeeld en de erbij behorende ruimtelijke praktijken. Stadt von Rechts is de boekbewerking van Brauns dissertatie en heeft een heldere opbouw: begripsbepalingen, wetenschappelijke methodiek, de ideeëngeschiedenis van stads-vijandelijk denken en een analyse van het rechtse spectrum. Ik focus op één gedeelte van het boek: de analyse van het huidige extreem rechtse staddiscours.

De stad als probleem – en als oplossing

Braun analyseert het stadsbeeld aan de hand van historische en hedendaagse extreem rechtse Duitstalige publicaties. Deze teksten problematiseren de moderne voor- en naoorlogse architectuur en stad als onnatuurlijk, a-historisch en geglobaliseerd. Het gebruik van ‘onnatuurlijke’ materialen als beton, staal en glas, ‘onnatuurlijke’ geïndustrialiseerde bouwmethodes en – op stedebouwkundige schaal – de resulterende gebouwen, zouden inwoners en bouwarbeiders vervreemd laten raken van hun omgeving, respectievelijk hun werk. Bovendien zou de tegennatuurlijkheid van de bouwpraktijk leiden tot achteloze cycli van bouw, afbraak en nieuwbouw.
De snel wisselende opeenvolging van ‘modes’, zoals functionalisme, structuralisme, postmoderne en deconstructivisme komen voort uit verlies van enig historisch besef, aldus dit narratief. De modernistische planner is gewoon het spoor bijster. Tenslotte zou iedere regionaal gegroeide traditie verdrongen worden door een geglobaliseerde, hegemoniale bouwpraktijk, waardoor steden wereldwijd ‘gleich geschaltet’ worden.
Nog problematischer is de stedeling zelf. Volgens de geanalyseerde publicaties is de stad een oncontroleerbare vrijplaats van (linkse) intellectuelen en feministen, losgeslagen van het leven van ‘gewone burgers’. De bewoording ‘parasitaire elite’ zal niet onbekend klinken. Nog bedreigender ziet men een andere bewonersgroep: de ‘indringers’, Invasoren in het Duits: statushouders en (post-)migranten, levend in parallelgemeenschappen. Daarbij suggereert het woord ‘indringers’ een ruimte grijpende strategie, waarmee andere inwoners verdrongen zouden worden.

Een ‘oplossing’ voor de ontspoorde stad biedt aldus de geanalyseerde publicaties – niet erg verrassend – het natuurlijke, overzichtelijke en in regionale tradities gewortelde dorp. De tweede oplossing is geraffineerder. Hierbij gaat het om het ‘repareren’ van de stad, niet alleen volgens een kleinschalig, historisch en traditioneel ideaalbeeld, maar vooral in een Heimat – in de betekenis van ‘thuishoren, native identiteit’ – zonder ‘lichtschuw gespuis’ [2].
De impliciete dreiging van uitsluiting die in het begrip Heimat resoneert, wordt hier expliciet gemaakt. Vergezicht is een nette, geordende omgeving, waarin ‘gewone burgers’ zich weer veilig voelen. Dit doel rechtvaardigt uitzettingen en patrouillerende burgerwachten. Zo wordt de controle herwonnen en het multiculturele, pluralistische chaos vervangen door één ordening: die van witte/heteroseksuele/nationalistische burgers. Voorbeeld van al bestaande ‘reparaties’ zijn reconstructieprojecten zoals de nieuwe Altstadt Frankfurt, het Berliner Schloss – nu Humboldt Forum – en Neumarkt en Frauenkirche in Dresden, waarbij reconstructies sluw werden verbonden aan het normaliseren van een extreem rechts geschiedenis- en maatschappijbegrip, waarin Duits nationalisme opnieuw openlijk gevierd wordt. De ‘reparatie’ van de stad, concludeert Braun, is een ‘politiek-narratieve tussenstap’ voor een ‘reparatie’ op een veel grotere schaal: die van de maatschappij. Waarom is dit allemaal ook voor Nederland belangrijk?

Een toxische ideeën-cocktail

‘Zie: biobased bouwen’, ‘circulair’, ‘contextualiteit’, schreef ik in de marges van Brauns boek bij het lezen over het verlangen naar natuurlijke materialen, de afkeer van de sloop-nieuwbouwpraktijk en de behoefte aan historisch of regionaal schoon. Wie kan daar nou op tegen zijn? Daarnaast spreekt uit de begrippen een hunkering naar kleinschaligheid, overzichtelijkheid en vertrouwdheid, allemaal aspecten van een fundamenteel menselijke behoefte aan veiligheid. Ook hier is niets mis mee. Wat de extreem rechte ‘oplossingen’ betreft, lijkt het gevaar van een monoculturele samenleving in Nederland ver weg. Waar zit dan wel een probleem? Daarvoor moeten we terug naar het vergezicht van de nette omgeving voor ‘gewone burgers’, en hoe men die wil bereiken.

Bouwbord vinex locatie Leidsche Rijn / Utrecht, 2001 / foto © Bart Sorgedrager

Bouwbord Vinex-locatie Leidsche Rijn (Utrecht, 2001) / foto © Bart Sorgedrager

Want hiermee is (extreem) rechts Nederland overduidelijk wél bezig: een exclusieve definitie van de ‘gewone burger’ en een beangstigende koppeling van de behoefte naar zekerheid aan de angst voor ‘de vreemde’, de ‘indringer’. Hierin zit het venijn van het (extreem) rechtse narratief. Ik probeer dit aan het voorbeeld van de wooncrisis te verduidelijken. Een betaalbare woning kan gezien worden als een basis voor de bestaanszekerheid, een basis die voor steeds meer mensen door een decennialang durende verkeerde woningbouwpolitiek onbereikbaar wordt. Onzekerheid en angst voor de toekomst nemen daardoor toe. En nu de propagandastunt: het ontbreken van betaalbare woningen wordt sluw in relatie gebracht met de aanwezigheid van gevluchte mensen en (post)migranten. Daarbij wordt ‘de vreemde’ geframed als ‘de ander’, als een bedreigende concurrentie voor de huisvesting van de ‘gewone Nederlander’. Dan volgt de roep naar een verscherpt asielbeleid, het afnemen van de Nederlandse nationaliteit en onmenselijke landuitzettingen vanzelf. Door continue herhaling wordt de geconstrueerde samenhang tussen woningtekort en ‘de ander’ langzaamaan onlosmakelijk.

Tegengif?

Wat kunnen architecten doen om het toxische narratief tegen te gaan? Ook al is architectuur niet zijn vakgebied, wil Braun tijdens een telefoongesprek toch zijn gedachten delen. Om bij het woningbouwvoorbeeld te blijven: architecten zouden het verlangen naar overzichtelijkheid kunnen koppelen aan solidaire woonvormen. Braun denkt daarbij aan co-housing of coöperatieve projecten waarbij bewoners hun woongebouw zelf ontwerpen én voorzieningen voor de wijk of woningen voor mensen met een smalle beurs meefinancieren. Belangrijk is daarbij aldus Braun dat concrete anti-modellen ontstaan en burgers en lokale besluitvormers geïnspireerd worden. Net zo belangrijk is het sensibiliseren van studenten als de komende generatie van architecten. Zo werkt bijvoorbeeld associate researcher Verena Hartbaum aan de Universiteit Stuttgart met studenten aan het thema politiek van het bouwen. Hartbaum gaat het aldus Braun vooral erom de studenten te leren dat architectuur nooit apolitiek kan zijn; het is een thema dat in architectuuropleidingen niet vaak expliciet aan bod komt.

We spreken ook over de hunkering naar dorps en historiserend bouwen. “Let op,” zegt Braun, “wanneer je bij een project op een woordcombinatie als ‘natuurlijk’ versus ‘vreemd’ of ‘vervreemd’ stuit.” Dit kan duiden op een (extreem) rechtse agenda die op de achtergrond speelt. En ook verder blijft het opletten: door wie wordt landelijkheid als crisisoplossing geponeerd, voor wiens werkelijke belang wordt gebouwd, en waar komt het geld vandaan? De moeite waard zijn in deze samenhang de boeken Idyllische Ländlichkeit van Christoph Baumann, die hierin beschrijft waar het positieve beeld van het landelijke vandaan komt en welke rol de landlust nu speelt, en Philipp Oswalds Bauen am nationalen Haus over de ideologische achtergronden van de wederopbouw van historische symboolgebouwen.

De laatste maanden wordt in Duitsland met spoed gewerkt aan het weerbaar maken van het Verfassungsgericht – het Constitutioneel Hof – en de rechterlijke macht. Het gaat daarbij om het voorkomen van grondwetswijzigingen door extreem rechts en benoemingen op kritieke juridische posities, zoals Donald Trump doorvoerde tijdens zijn presidentschap van 2017 tot 2021. “Naar mijn mening zijn planningsinstanties kwetsbaarder voor overnames dan de juridische macht, simpelweg omdat je sneller gemeenteambtenaar wordt dan rechter,” zegt Braun. “De AfD maakt nu al politiek op het gemeentelijke beleidsniveau, bijvoorbeeld bij infrastructuurplanningen. Ze positioneert zich daarbij als pleitbezorger van de lokale bevolking, tegen ‘opgelegd’ beleid uit Berlijn of Brussel of van ‘elites’. Dit frame gebruikt de AfD om zich zelf te vergoelijken, in de trant van ‘met ons valt te praten’.” Zo wordt sluipenderwijs steeds meer invloed op ruimtelijke vraagstukken gewonnen.

De door leden van de regering-Schoof gebruikte begrippen en hun politieke implicaties zijn griezeling verwant aan Brauns analyse. Ook in Nederland verbergt extreem rechts zich achter het narratief van zekerheid, en een keiharde, mens-vijandelijke politiek van stigmatisering en uitsluiting van hen die hier zogenaamd niet thuis horen. Het boek van Braun is voor mij vooral een les: extreem rechts heeft een enorm talent voor het maken van een geraffineerde mix van ogenschijnlijk onschuldige en toxische ingrediënten. De resulterende cocktail leidt – nagenoeg ongemerkt – tot propaganda voor en normalisatie van extreem rechtse ideeën. In Nederland zijn er al meer dan genoeg aanwijzingen om zeer alert te zijn en tot actie te komen, ieder op zijn/haar manier.

Enkele gerelateerde artikelen