De voormalige huisvesting van het ministerie van Sociale Zaken in Den Haag ontworpen door Herman Hertzberger, is de laatste jaren veel in het nieuws. Sinds 2016 staat dit grote kantoorgebouw leeg. In discussies gaat het over hergebruik, herontwikkeling en sloop, maar over het bijzondere architectonische karakter en de schoonheid van dit gebouw blijft het vaak stil. Jurjen Zeinstra en Ard de Vries brachten een herbezoek aan het voormalige ministerie om hier verandering in te brengen.
In 1990 werd het ministerie van Sociale Zaken opgeleverd, lang nadat Herman Hertzberger de eerste schetsen eind jaren zeventig al op papier had gezet. Het kantoorcomplex ligt pal naast het NS station Laan van NOI en bestaat uit acht hoge en acht lage kruisvormige torens die onderling geschakeld zijn. Terwijl aan de buitenkant de torens duidelijk herkenbaar zijn, lossen ze in het interieur op: daar domineren twee grote vides die de verschillende verdiepingen ruimtelijk verbinden.
Door mij (Jurjen) en mijn eveneens net afgestudeerde collega’s werd dit gebouw bij oplevering vooral gezien werd als een tragische mastodont, als een unzeitgemäße oprisping van het Hollandse structuralisme. De fascinerende, woekerende structuur van Centraal Beheer uit de roaring sixties werd hier, zo meenden wij, ingetoomd door een benepen programma van eisen en de inspraak van ambtenaren die allemaal een kantoortje met uitzicht naar buiten wilden. Dat Hertzberger hier een uiterst ingenieuze compositie had gerealiseerd, met een heel eigen esthetiek, ontging ons destijds. Vanzelfsprekend kenden alle Delftse architectuurstudenten hem als een bevlogen hoogleraar die in drukbezochte colleges zijn ontwerpopvattingen vaak illustreerde met fascinerende voorbeelden, zoals het paleis van Diocletianus in Split, het amfitheater van Arles of de Parijse passages. Over zijn eigen projecten sprak hij voornamelijk in termen van gebruik, toe-eigening en veranderbaarheid; begrippen als compositie, vorm en esthetiek kwamen nauwelijks aan de orde.
In 2016 kwam het gebouw leeg te staan vanwege een grote reorganisatie en werd het verkocht aan een investeringsmaatschappij die toen al aangaf het pand op termijn te willen slopen. De tender verplichtte de koper om er in ieder geval vijf jaar lang statushouders te huisvesten. Na veel gestrande haalbaarheidsonderzoeken ligt er nu een plan van de projectontwikkelaar VORM, Barcode architecten en Delva landscape om na de afbraak van Sociale Zaken op de locatie meer dan 1000 woningen te realiseren.
Omdat sloop onontkoombaar lijkt, besluit ik terug te keren naar dit nog geen 35 jaar oude gebouw. In de trein bekijk ik de bijzondere plattegronden, waar kantoorkamers gespiegeld en geschakeld worden tot clusters, die vervolgens zelf weer listig geschakeld zijn tot grotere eenheden. Binnen een onverwacht strakke symmetrie ontstaat er zo een complexe plancompositie die doet denken aan 19de eeuwse Beaux-Arts ontwerpen. Maar het ruimtelijke interieur laat iets heel anders zien. Daar maakt vooral de allesomvattende draagstructuur en de verscheidenheid aan details grote indruk, waarbij bovenlichten en puien van glas en glazen bouwstenen het daglicht tot diep in het gebouw laten doordringen. Mijn kijk op het ministerie van Sociale Zaken is in 35 jaar behoorlijk veranderd, tegelijkertijd ben ik ook benieuwd hoe een nieuwe generatie architecten oordeelt.
Ik vraag Ard de Vries die met Donna van Milligen Bielke samenwerkt binnen ADVMB, naar zijn kijk op dit gebouw. Als we een rondje om het gebouw lopen en de gevels bekijken, zijn we onder de indruk van de volumetrische composities, de rijke variatie aan gevels binnen de strakke kaders van de draagstructuur en de materialisatie, consequent volgehouden in grijze betonsteen en zachtgroene aluminium puien. Als we vervolgens via het café naar de centrale vide lopen, worden we al snel door de beheerders van het pand weer naar buiten gestuurd. Maar we hebben nog wel kunnen zien hoe Hertzberger hier een geraffineerd spel speelt met een structuur van orthogonale en diagonale balken die steeds op één en dezelfde kolomkop rusten.
In veel van de projecten van ADVMB is ook een serieuze interesse in de formele kanten van het ontwerpen met structuren te zien. Hoe kijken zij naar dit gebouw en naar het Hollandse structuralisme waarvan Sociale Zaken als een soort zwanenzang wordt beschouwd?
Ard de Vries: Structuralisme was natuurlijk veel meer dan het bouwen met een structuur: het had ook betrekking op het maken van een stad in een gebouw, op het fenomeen ‘tussenruimte’ en op het toelaten van onverwacht gebruik. Hertzberger maakt hier in het interieur een stad met ‘buurten’ van kantoorcellen, met kleine en grotere straten en met centraal gelegen pleinen (de grote vides). Daarbij richt hij zich op het ontwerpen van de overgangsgebieden en tussenruimtes die de kantoorvertrekken aan de ‘straten’ en de ‘pleinen’ koppelen. Tegelijkertijd probeert Hertzberger met zijn structuren steeds het concrete programma van eisen te overstijgen en het gebouw zo te ontwerpen dat er ruimte ontstaat voor veranderbaarheid en het onverwachte.
Al deze thema’s zijn nog steeds relevant, zeker voor ons. Om een voorbeeld te geven: een gebouw als een stad gaat veel langer mee omdat je onderdelen kunt veranderen en vervangen. Deze redenatie is leidend geweest voor ons project in Leidsche Rijn. De besloten prijsvraag vroeg om één groot gebouw, maar wij ontwierpen een fragment van een stad met straten en pleinen, met daartussen gebouwen die kunnen veranderen. Zo ontstond er ruimte voor de tijd en ruimte voor het onverwachte.
Het onverwachte is een cruciaal begrip voor Hertzberger. Hij organiseert zijn gebouwen zo, dat mensen elkaar kunnen tegenkomen waardoor er een stedelijk gevoel ontstaat. Maar hoe organiseer je het onverwachte in een hermetisch afgesloten veilig bolwerk als Sociale Zaken? Je ziet in dit gebouw hoe Hertzberger worstelt met het dilemma tussen veiligheid en vrijheid.
JZ: In de kritieken, en dikwijls ook door Hertzberger zelf, wordt vaak het opgelegde programma van eisen aangewezen als boosdoener bij de zwakkere punten van het gebouw. Zo werd er bijvoorbeeld door de opdrachtgever geëist dat er tegenover het station maar één ingang zou komen, en moest de wens van Hertzberger om meerdere ingangen te maken worden losgelaten. Ik zie echter ook dat juist dit gedwongen uitgangspunt heeft geleid tot de duidelijke symmetrie rond de hoofdingang waardoor die prachtige, bijna Beaux Arts-achtige, additieve plattegrond is ontstaan.
AdV: Ik ben sterk onder de indruk van de schoonheid van die plattegrond, die overigens ook terugkeert in de fraaie symmetrische composities van de gevels. De eis om één centrale ingang te realiseren hangt natuurlijk samen met veiligheid en controle. Maar bij het ontwerpen van die ene ingang lijkt Hertzberger dan weer terug te schrikken voor het grote gebaar dat hij hier zou kunnen maken: de entree is bij hem ondergeschikt aan de structuur. Bij iemand als Louis Kahn, waar de tektoniek van de draagstuctuur van grote invloed is op de ruimtebeleving, is er geen sprake van enige angst om naast intimiteit ook monumentaliteit te creëren.
JZ: Een van de meest interessante aspecten van het gebouw voor Sociale Zaken is inderdaad de draagstructuur en de daaraan gerelateerde tektoniek. Hertzbergers idee van ‘bouworde’ ligt in het verlengde van de visie van 19de eeuwse architecten als Violet le Duc en Choisy, die de draagstructuur een allesbepalende rol toedichten in de compositie en de expressie van gebouwen. De isometrische tekeningen van onderaanzichten van de kolomkoppen van Sociale Zaken doen dan ook onmiddellijk denken aan vergelijkbare tekeningen van Choisy.
AdV: Sociale Zaken laat inderdaad goed zien hoe de draagstructuur een ontwerp formeel en esthetisch kan ordenen. Hertzberger is uitermate bedreven in het consequent uitvoeren van een ingenieuze draagstructuur. De esthetische rol die de geometrie van de draagstructuur kan spelen zien we bij Hertzberger, maar ook bij iemand als Nervi of, op een heel andere wijze, bij Buckminster Fuller. Op veel kleinere schaal heb ik geprobeerd hiermee te werken in mijn eerste gerealiseerde project, het woonhuis in Agelo, door een houten draagstructuur toe te passen in de traditie van traditionele Japanse architectuur, zoals het Katsura paleis. De structuur laat verschillende invullingen toe en kan zowel monumentaal als intiem zijn. Ook in latere ontwerpen die we gemaakt hebben, zoals het bezoekerspaviljoen voor het Waterloopbos en het apenverblijf in Artis, wordt de lichte draagstructuur geconfronteerd met een zware massa daaronder. Wat wel een duidelijk verschil is tussen onze projecten en een gebouw als Sociale Zaken is de vrijheid die wij nemen om verschillende ideeën samen te brengen in één project. Bij het Waterloopbos-paviljoen is dat de massieve onderbouw, geïnspireerd op de betonnen waterbouwkundige schaalmodellen in het bos, tegenover de houten structuur van het dak, die verwijst naar het fysieke geometrische grid van draden dat door de ingenieurs gebruikt werd voor het registreren van de metingen in de modellen. Dit naast elkaar plaatsen van verschillende ontwerpprincipes heeft misschien ook te maken met veranderingen in de cultuur: wij zijn opgegroeid met de snelle MTV-beeldcultuur waarin beeld en betekenis hun relatie hebben verloren.
JZ: In Hertzbergers bouworde zijn het de onderdelen die het geheel bepalen, en omgekeerd worden zijzelf ook weer bepaald door het geheel. Zo introduceert de bouworde de regels van het spel en binnen die regels ontstaat de vrijheid die het spel interessant maakt. Hij verwijst daarbij vaak naar taal, waar met woorden en een grammatica betekenisvolle zinnen gemaakt worden die je vervolgens de vrijheid geven om je uit te drukken.
AdV: In de coronatijd, waarin iedereen zat opgesloten, gaf Hertzberger in een ontroerend radio-interview nog een ander voorbeeld: “In het voetbalspel kun je vrijheid mooi zien. Je hebt bepaalde regels en die mooie witgeverfde lijnen: daar moet je binnen blijven. Je moet oppassen dat je niet buitenspel staat en je mag elkaar niet onderuit lopen, maar op een bepaald moment gaat het erom dat je vrij komt te staan en vanuit die vrijheid kun je dan een voorzet geven.“
Vrijheid heeft regels nodig. Koolhaas sprak ook mooi over het creëren van vrijheid door het verschil tussen Rietveld en Mies van der Rohe te duiden. Bij Rietveld ziet hij een freeing agent that fixes en bij Mies juist een fixing agent that frees. Terwijl in het Rietveld huis elk hoekje is ontworpen en het gebruik daarvan zorgvuldig is bepaald en benoemd, biedt Mies simpelweg een onbepaalde leegte aan in zijn monumentale grid. Beide architecten zoeken naar vrijheid voor de bewoner of gebruiker, maar gebruiken een volstrekt andere methode. Hertzberger betrekt ten opzichte van Rietveld en Mies weer een andere positie: hij zet de draagstructuur in als een methode om vrijheid te ontwerpen. Wanneer de structuur met een ijzeren consequentie het gebouwontwerp gaat bepalen kan dat een absolute schoonheid opleveren, zoals bij het werk van Hertzberger, maar genereert het ook werkelijk de gewenste vrijheid voor het onverwachte?
JZ: In het debat onder architecten over het slopen of behouden van Sociale Zaken speelt de schoonheid van het gebouw geen rol van betekenis: het gaat vooral over circulariteit, over de CO2 belasting van sloop-nieuwbouw versus hergebruik en over de vermeende flexibiliteit van de draagstructuur. Zelden wordt er gesproken over de subtiele wijze waarop daglicht tot op de begane grond doordringt; over de reeks bijzondere bouwkundige details die het gebruik en de beleving van de ruimte veraangenamen, of over het exterieur, waar een rijke verscheidenheid aan gevelcomposities is te zien. Zou je niet simpelweg dit gebouw de status van Unesco werelderfgoed moeten geven op basis van zijn bijzondere schoonheid?
AdV: Het lijkt alsof schoonheid in dit debat niet alleen ondergeschikt is aan parameters als bruikbaarheid en economisch rendement, maar ook aan ethische vraagstukken die betrekking hebben op de zorg voor onze planeet. Dat is volgens mij een misverstand. De filosoof Plato zei dat we het schone, het ware en het goede hebben. De drie hebben elkaar nodig en zijn afhankelijk van elkaar. In het schone schuilt het ware. Hij vroeg zich af waarom we iets mooi vinden. Mooie dingen vertellen ons belangrijke waarheden over het goede, beweerde hij. Hertzbergers plattegronden en gevels zijn waar omdat ze zo mooi zijn. De structuur en de constructieve verbindingen zijn waar omdat ze een intrinsiek schoonheid hebben. Het ware is geen Excel-bestand, het schone is ook waar.