De Twin Towers die moeten verrijzen nabij het station Gent-Sint-Pieters zijn volgens Gideon Boie exemplarisch voor het Faustiaanse dilemma waar de nieuwe garde Vlaamse architecten voor staat.

Bouwbord Sint-Pieters Poort / Gent (2025) / foto Kaj Zwerver
Hoewel de afronding van het station Gent-Sint-Pieters nog even op zich laat wachten, werd de promotiecampagne voor Twin Towers, een ietwat ongepaste naam voor een stel nieuwe woontorens in het niemandsland langs de sporen, alvast opgestart. De belofte van een levendige buurt door ontwikkelaar Triple Living past in de grootspraak en zelf-felicitaties waarmee vastgoedontwikkeling gepaard gaan. Opvallender aan de ontwikkeling is de aankondiging van de samenwerking tussen Bontinck Architecture + Engineering en Office KGDVS. De gevierde generatie van de Vlaamse architectuur gaat hiermee een huwelijk aan met de gevestigde orde. De Twin Towers staat symbool voor niets minder dan het Faustiaans dilemma waar de Vlaamse architectuur vandaag voor staat.
De belofte van architecturale kwaliteit wordt opmerkelijk gesitueerd in de alliantie van de jonge goden met het establishment waartegen hun eigen spirituele voorvaderen vochten -denk aan Geert Bekaert, Marc Dubois, Katrien Vandermarliere en andere wegbereiders van de architectuurcultuur in Vlaanderen. De naam Bontinck staat in Gent daarentegen synoniem met decennia van megalomane en abjecte projectontwikkeling, onder meer met de kaalslag op Zuid.
Het Gentse Zuidstation was ooit de chique entree van de stad op wandelafstand van het centrum, stelde criticus Marc Dubois onlangs. De realisatie van de fly-over in Ledeberg en de ondergrondse parking zijn deel van het stedelijke drama; een trauma dat overigens vandaag nog voortleeft – de uitbreiding van de ondergrondse Zuidparking was na de verkiezingen van oktober 2024 een hot topic in de lokale coalitievorming. Deze wilde projectontwikkelingen in Gent lopen parallel met wat in de geschiedenisboeken bekend staat onder de ‘Verbrusseling’, een periode van blinde sloop en ontwikkeling van doodse zakenwijken verbonden met stadsautostrades.

Bouwbord Sint-Pieters Poort / Gent (2025) / foto Kaj Zwerver
De strijd tegen de megalomanie van projectontwikkelaars werd de geboorte van wat een ‘architecturaal middenveld’ genoemd wordt. Een initiatief zoals ‘Architectuur als Buur’, georganiseerd in 1988 door Stichting Architectuurmuseum, rebelleerde tegen de ongeremde bouwproductie in Gent. Dubois was indertijd een spilfiguur. De tegenbeweging situeerde een andere, authentieke architectuur in de één-op-één-relatie tussen opdrachtgever en ontwerper. De praktijkvoorbeelden betroffen in die tijd dan ook vooral ééngezinswoningen in de wijde omgeving van Gent.
Centraal stond de gedachte van de depolitisering van de architectuur; kwaliteit is enkel mogelijk in het doorbreken van de nauwe banden tussen vastgoed en politiek. Criticus Geert Bekaert introduceerde het stijlfiguur van de gemeenplaats om architectuur te begrijpen als deel van het alledaagse. Zijn kroonvoorbeeld was Hôtel Solvay, het pareltje van art nouveau ontworpen door Victor Horta. De woning was veel meer dan alleen een prestigeproject van de gefortuneerde familie, Bekaert zag het vooral als authentieke uitdrukking van de betekenisvolle manier waarop de heer des huizes de aarde bewoonbaar maakt.
De thema’s van gemeenplaats, maatwerk en dergelijke vormden de bouwstenen waarmee het architecturaal middenveld een dam opwierp tegen ondoordachte bouwproductie en deze bepalen tot op vandaag de architectuurcultuur in Vlaanderen. Belangrijker is dat de initiatieven van Dubois, Bekaert en anderen eind jaren 1990 aanleiding vormen tot de oprichting van het Vlaams Architectuurinstituut (met Katrien Vandermarliere als eerste directeur), dat fungeert als culturele waakhond voor de architectuur. De kerntaak van het VAi ligt nog steeds in het promoten van praktijkvoorbeelden en het podium bieden aan opkomende oeuvres.
In dezelfde jaren negentig werd daarnaast ook de functie Vlaams Bouwmeester opgetuigd, met als doel de overheid te adviseren bij projectdefinities en architectenselecties. Later kregen steden als Brussel en Gent een eigen bouwmeester. Deze instituten vormden de vruchtbare voedingsbodem voor een nieuwe generatie architecten die vandaag internationale erkenning geniet, waarvan Office KGDVS er een is. Het huwelijk rondom de Twin Towers geniet daardoor Faustiaanse proporties: de belofte van architecturale kwaliteit wordt hier geplaatst binnen een alliantie tussen de jonge goden en de gevestigde orde, waartegen jarenlang is gestreden.

Stationgebied Gent-Sint-Pieters / Gent (2025) / foto Kaj Zwerver
De Twin Towers in Gent vormen geen uitzondering, in Brussel zijn er onder andere het Marie-Elisabeth Belpairegebouw, The Banks, VRT-omroepgebouw, NMBS-hoofdkantoor en de Proximus-torens. In alle projecten zit Jaspers-Eyers Architects – pro memorie: dit is een hoofdrolspeler van Verbrusseling – aan het stuur en telkens dient een gevierd kantoor als uithangbord, respectievelijk: 51N4E, Office KGDVS, opnieuw Office KGDVS, OMA en Neutelings-Riedijk. Waarom lenen bureaus zich hiervoor? En, waarom zit Jasper-Eyers achter het stuur? Ligt het aan een kort geheugen? Een naïef geloof van overwinning? Of pragmatisch, een gebrek aan backoffice voor de uitvoering?
Wederzijds opportunisme speelt ongetwijfeld mee, maar aan de basis ligt een recente koerswijziging in het architecturaal middenveld. Die begon ongeveer met de ambitie van Brusselse Bouwmeester Kristiaan Borret in het openbreken van de kantoormarkt, waarbinnen het monopolie ligt bij een aantal gevestigde architecten- en ingenieurskantoren, zoals o.a. Jaspers-Eyers. De klassieke rol van de bouwmeester als adviseur van de publieke opdrachtgever was hiertoe beperkt. De sleutel was de huur van kantoorvloeren door de Vlaamse overheid, waarmee kwaliteitsnormen afgedwongen werden binnen de private bouwopdracht.
De ambitie van kwaliteit op de kantoorvloer is met het Belpairegebouw geslaagd, maar de – in de vroege planfase beloofde – vermenging met woningen werd beperkt tot één van de twee torens. De tweede toren vermengt kantoren met een hotelfunctie. Ook het publieke karakter van de plint is voorlopig onbestaande. In afwachting van de opening van het hotel zijn er nog geen publieke activiteiten georganiseerd in de lobby en groene binnenruimte. Het maakt dat de beloofde heropleving van de Brusselse Noordwijk nog te bezien valt. Ook de beloofde circulaire bouwmethode bleek een wassen neus: het complex verrees dan wel op de fundamenten van WTC 1&2, enkel de ondergrondse etages en liftschachten bleven behouden.
In de Vlaamse architectuurcultuur staan de praktijkvoorbeelden gebruikelijk aan de kant van ‘het goede’; architectuur is het antwoord op alles wat fout loopt in de stedelijke planning. Een Jaarboek of architectuurmagazine publiceert enkel de beste praktijken, schitterende foto’s worden begeleid met een lyrisch discours. Samenwerkingen tussen de gevestigde orde en de gevierde jonge generatie laten deze naïviteit niet langer toe. De nieuwe architecturale verwezenlijkingen gaan gepaard met een grote slagschaduw van een oude politieke cultuur, waar we best rekenschap voor mogen afleggen. Bij de oprichting van het VAi en de Vlaams Bouwmeester diende Nederland als gidsland. Vandaag kunnen we naar de Noorderburen kijken om te zien waar dit duivelse pact met Mephisto toe leidt.