Brussel is anders dan de meeste hoofdsteden van Europa, grootschalige gentrificatie lijkt haar bespaard te blijven. Dit is geen vanzelfsprekendheid. In 2024 stopte Kristiaan Borret als stadsbouwmeester van Brussel. Zijn nalatenschap is vastgelegd in de publicatie Soft Power – 10 jaar bouwmeester maître d’architecte in Brussel. Het is een gelegenheidspublicatie, handboek en retroactief manifesto ineen.

spread uit het besproken boek
Bijna vijftien jaar geleden nodigde het bestuur van Brussel een groepje architecten uit Kopenhagen uit om in een busje door de Europese hoofdstad te reizen. Om die reden waren onder andere Dorte Mandrup en Jan Gehl van de partij — die laatste duidelijk op zoek naar een uitgever voor zijn boek (of bijbel) over de stad van de toekomst. Bij aankomst in het etablissement waar de architecten uit het noorden hun bevindingen formuleerden, was hun oordeel niet mals. Brussel was vies en chaotisch. De huizen in deplorabele staat. Er was te weinig groen en de openbare ruimte verwaarloosd. En als klap op de vuurpijl was de stad ook nog ingenomen door megalomane gebouwen voor het bestuur van Europa.
Het overwegend inheemse publiek bleef, zoals een goede Belg betaamt, vriendelijk en rustig. Veel van de observaties kwamen niet onverwacht. De kritiek op de verwoestingen door de moderne stedenbouw is immers zowat uitgevonden in Brussel, getuige de Declaration de Bruxelles uit 1980 en de eis voor een reparatie van de Europese stad. De afkeer van de ‘Bruxellisation’, ofwel de grootschalige afbraak van bestaande wijken, werd vanaf die tijd, en zeker in de jaren tachtig, min of meer gemeengoed. Het ‘verslag’, eigenlijk meer een tirade, was nog niet afgelopen toen het een van de aanwezigen te machtig werd. Paula Viganò, wier Bureau (toen nog Secchi Viganò) tussen 2003 en 2007 aan het structuurplan voor Antwerpen had gewerkt, barstte uit: ‘hoe kon het zijn dat de bezoekers geen oog hadden voor de vitaliteit en veelvormigheid van Brussel?’ Was er iemand, vervolgde Viganò met aplomb, die Brussel voor de vredige idylle van Kopenhagen zou willen inruilen? Gasten en inboorlingen waren zichtbaar met stomheid geslagen; de enen betrapt op hun hovaardigheid, de anderen mogelijk verschrikt door de kracht van de tegenaanval. Of was er toch ook een element van herkenning?
Brussel mag zich graag zien als een straathondje, het spreekwoordelijke zinneke. De stad is een redelijk unieke mengeling van klein- en grootsteedse sferen, van monumentale ensembles en intieme plekken. En anders dan de meeste hoofdsteden, is Brussel tot nog toe ook enigszins aan een volledige gentrificering ontsnapt. Er bestaan nog autogarages en kleine werkplaatsen midden in de stad en ook de sociale samenstelling in het centrum van de stad is meer divers dan elders.

spread uit het besproken boek
Het éclat wierp een vraag op: had (of heeft) Brussel werkelijk nood aan een reddingsoperatie met Scandinavische hulptroepen of is het chaotische karakter niet juist een troef? Een stad waar rafelrandjes dwars door het weefsel lopen is wellicht iets resistenter tegen de processen die ooit unieke steden zoals Amsterdam of Barcelona inmiddels inwisselbaar hebben gemaakt. Brussel heeft geen talent voor vertrutting.
Deze spanning tussen controle en wanorde is wellicht het overkoepelende thema in het werk van Kristiaan Borret als Brussels Bouwmeester Maitre Architecte. Borrets eerste ambtstermijn startte eind 2014, enkele jaren na de clash tussen de Denen en Viganò; 2024 zwaaide hij af na de voltooiing van een tweede ambtstermijn.
De Belgische bouwmeesters hebben een bredere rol dan hun Nederlandse tegenhangers. Ze promoten de architectuurcultuur via wedstrijden, prijzen en proefprojecten, en ondersteunen de overheid als ‘voorbeeldige opdrachtgever’. Onder Borret is het Brusselse Bouwmeesterteam (BMA) uitgebreid en ontwikkelde het instrumenten zoals ontwerpwedstrijden, research-by-design en de Project Meeting (voorheen Quality Chamber). Het werkterrein van BMA omvat nu naast openbare werken ook privéprojecten die cruciaal zijn voor stadsontwikkeling. Het politiek neutrale team van 15 leden opereert onafhankelijk van overheden. Sinds 2017 adviseert Borret overigens ook de gemeente Amsterdam bij stedelijke projecten zoals Oostenburg en Hamerkwartier.
De door Jan Denoo en Hedwig van der Linden in opdracht van de BMA gemaakte publicatie Soft Power – 10 jaar Bouwmeester Maître Architect in Brussel is zoiets als een kroniek van Borrets twee ambtstermijnen en als zodanig een gelegenheidspublicatie. De bouwmeester wilde echter duidelijk meer. Bij vlagen leest het boek als handboek, al moet men de aanwijzingen tussen de regels door lezen. Maar het boek is ook een soort retroactief manifest: het werken aan concrete projecten is hier meer dan een methode. De ‘best practices’, die een groot deel van het boek beslaan, roepen het beeld op van een stad die in haar rauwheid wordt omhelst en met verve gevierd.

spread uit het besproken boek
Borret start met een liefdesverklaring aan het onderwerp van aandacht, en daarmee een pleidooi voor de karakteristieke eigenschappen van deze stad: een hang naar anarchistische zelfredzaamheid, dubbelzinnigheid en onvoorspelbaarheid. Een zekere vorm van afkeer tegen om het even welk gezag dan ook heeft hier een traditie, het waren de Brusselse vrouwen die in 1831 het Hollandse leger versloegen met het lawaai van potten en pannen. Borret merkt ook op dat in een stad waar zo’n 70 % van een bevolking ofwel niet in België geboren is, ofwel minstens één niet-Belgische ouder heeft, het concept van een leidende cultuur obsoleet is geworden. De culturele fragmentatie treft op een stedelijk territorium dat het beste als een patchwork van hyper-lokale werkelijkheden omschreven moet worden: je vindt er dorpse plekken en metropolitane vergezichten, soms direct naast elkaar. Niet een stad voor grote visies, aldus Borret, en ook geen canvas voor grootschalige figuren.
Bij zijn aantreden erfde Borret de praktijk van de contrats de quartier (wijkcontracten) van voorganger Olivier Bastin: projecten waarbij de kleine schaal van stedelijke acupuncturen zich diametraal evenredig verhoudt tot de oneindigheid van de verwachtingshorizonten en preoccupaties. Deze werkwijze die in de Brusselse context met zijn bestuurslagen en ontwikkelde particularismes noodzakelijk is, stak af bij de praktijk in Antwerpen waar Borret al acht jaar als stadsbouwmeester had gewerkt. In die stad kent het ambt een lange geschiedenis vanaf de negentiende eeuw en is geïntegreerd in gecentraliseerde en gestroomlijnde processen van besluitvorming en uitvoering. Voor Brussel met zijn relatief nieuw gewestelijk bestuur en 19 gemeenten moest een soortgelijke positionering nog bevochten worden. En dit alles in een stad waar er een gezond wantrouwen bestaat jegens de planners en architecten die in het verleden vrij spel hadden gekregen.
Soft Power demonstreert hoe een planningsinstrument, oorspronkelijk geworteld in verzet tegen grootschalige stedelijke omwentelingen, ook kan dienen als methode om strategische ontwikkelingen op een ruimere schaal te onderzoeken. Zo kan een project dat gericht is op het herbestemmen van een industrieel gebouw in Sint Jans Molenbeek een discours op gang brengen over participatie en gelijke kansen, waardoor een domino-effect ontstaat dat zich uitbreidt naar andere delen van de stad. Urbanisme par projets — een term waar Borret naar verwijst — wordt zo een vorm van cumulatieve kennisontwikkeling voor de stad als geheel. Het is een kennis die gevoed wordt door lokale, door gemeenschappen gestuurde ervaringen. Deze benadering positioneert stedelijke planning niet slechts als reactieve probleemoplossing, maar als een dynamisch proces van leren en strategische groei, geïnformeerd door de wisselwerking tussen initiatieven aan de basis en ambities voor de hele stad.

spread uit het besproken boek
Het tweede deel van Soft Power lijkt op een bloemlezing (met catalogue raisoné) van afzonderlijke projecten compleet met projectbeschrijvingen en tekeningen van uiteenlopende schaal. Een complex met sportzalen met uitzicht op de havenactiviteiten in de Kanaalzone of een woningen met een kinderdagverblijf hoort daar evengoed bij als een containerpark met kringloopwinkel of de transformatie van de Citroëngarage tot KANAL-Centre Pompidou. Of Foodmet, een overdekte markthal met centrum voor voedselverwerking in en rond de voormalige slachthuizen in Anderlecht, met een openluchtzwembad op het dak. Allemaal projecten die hun alledaagsheid zonder schroom tentoonspreiden. Gaandeweg wordt duidelijk hoe de Brussels bouwmeester behoorlijk succesvol aan een cultuuromslag heeft gewerkt. Vanaf het begin van zijn aanstelling was er een tendens tot behoud en adaptief hergebruik. In de laatste jaren is dit mainstream geworden. Borret merkt op dat er in zijn eerste termijn nog gebouwen werden gesloopt die nu zeker zouden worden behouden. Nu is er een Brusselse bouwcode waarbij ontwikkelende partijen verplicht worden om eerst hergebruik met gemengde functies te onderzoeken. Sloop en nieuwbouw moet de uitzondering worden, hergebruik wordt de regel.
Vooralsnog is de bouwcode niet bindend – Borret spreekt in Soft Power zijn hoop uit dat het Brusselse bestuur de code wettelijk verplicht zal stellen – maar de effecten voor de concrete bouwproductie zijn toch al duidelijk zichtbaar. Binnen tien jaar is de stad een trekpleister van de cultuur van het repareren geworden, en een reisdoel voor architecten. De aandacht voor de aanwezigheid van productie in de stad voorkomt daarbij, tenminste vooralsnog, de transformatie van de stad tot een aangeharkt woonmilieu voor welgestelden. Borret is hierover expliciet: ‘In een écht gemengde stad vind ik dat we de aanwezigheid van de productieve economie moeten koesteren, erkennen en vieren. Ook de beroepen die ‘de dingen maken’ hebben recht op een prominente plaats in onze stedelijke samenleving’.
Er is een instrument dat in Brussel wellicht niet onmiddellijk op brede steun kan rekenen: de instelling van een kwaliteitskamer als onderdeel van vergunningsprocedures. Terwijl elders bestaande vormen van welstandstoezicht vanuit een ongereflecteerde hang naar ‘liberalisering’ worden losgelaten, voert Brussel deze juist in. In tijden waarin alle vormen van regulering als een onwelkome vorm van bureaucratisering worden gekaderd, is dit zonder meer moedig. Ook hier is de bouwmeester stellig: ‘We zien onszelf graag als kampioenen in creatieve bureaucratie en we love it’.
Borret spreekt over de noodzaak om privépartijen als partners te zien, en niet als tegenstanders. Dat is op zich een opmerkelijke stellingname in een stad waar hele stadswijken aan het particuliere winstoogmerk ten prooi zijn gevallen. Tegelijkertijd geldt: alleen waar overheid en burger, ontwerper en investeerder het eens zijn over het belang van stedelijke ruimtelijke kwaliteit, kan een ontwikkeling ontstaan die de stad als geheel verandert — niet enkel in de marge. Het gaat om de grote stadsprojecten. Borret heeft overigens hierin opmerkelijke stappen genomen door de gevestigde bureaus van Belgique à Papa te pushen om andere, jongere bureaus met een herkenbaar cultureel profiel aan zich te binden. Zal deze move — die intrigerende resultaten opleverde, zoals ZIN de tamelijk weergaloze verbouwing van kantoorkolossen in de Noordwijk met grootschalig hergebruik van aanwezige bouwmaterialen — ook in de toekomst werken? De Gentse ervaring (Marc Dubois, Archined, 7 april) doet twijfelen. Stedelijke kwaliteit ontstaat door inventieve ruimtelijke concepten, die actief inspelen op de bestaande intelligentie van gebouwen en hun gebruikers. Ze wordt niet bereikt door ontwerpers als ‘culturele adviseurs’ in te zetten. Wanneer soft power wordt gereduceerd tot esthetische marketing kan het al snel een vrijbrief worden voor architectuur die neutraliteit met nuance verwart — of waar het architecturale vernuft in de gevel blijft steken.

spread uit het besproken boek
Wat heeft de bouwmeester maitre architect bereikt? Ten eerste heeft zich de bouwmeester als een ‘centrum van intelligentie’ geétableerd. Dat klinkt misschien pretentieus maar onder leiding van Borret is er een grote hoeveelheid kennis opgebouwd. Onderzoek door ontwerp? Het is een concept dat zo zeer een oxymoron is dat het nauwelijks in de praktijk wordt gebracht, maar dat het magische wapen moet zijn van iedere verlichte bureaucraat die een stad wil maken.
Wellicht is de stilste triomf van Borret het koesteren van de ongrijpbare uniciteit van Brussel. Dit is geen stad bevroren in erfgoedansichtkaarten. Het is een sociaal poreuze stad: een plek waar zestiger jaren kantoorgebouwen of Art Nouveau panden Congolese kapsalons huisvesten, waar EU-technocraten in de rij staan naast met gips bestofte ambachtslieden in bakkerijen om 7 uur ’s ochtends. Het genie van Brussel ligt in de weigering om zichzelf te cureren. Hier geen surrogaatstedelijkheid met hogen torens of een tot toeristentrekpleister verworden monument. Het is een stad die tegenstrijdigheden tolereert — waar luxe lofts verrijzen, maar ook sociale huisvesting en hallen voor productie en logistiek. En wel vlak bij elkaar.
En er is nog een erfenis van Borret. Een bescheiden revolutie, verpakt in zelfspot en, als het ware, bezorgd via de tram. Het bewijs dat een stad kan gedijen zonder te schreeuwen, dat architectuur niet ‘geniaal’ hoeft te zijn. Neen, steden zijn geen problemen die op een oplossing wachten. Ze ontwikkelen zich in een gesprek tussen verleden en toekomst, tussen wat Richard Sennett noemt cité, de geleefde stad, en ville, de gebouwde stad. De soms wat wrange humor van Brussel komt naar voren in de botte, ongepolijste veerkracht. Het inclusieve ethos van de stad gedijt dankzij en niet ondanks chaos. De Soft Power of a Street Dog’ die blaft: pas je aan.